Hemelvaart van Christus

Bron: District België - Nederland

Predicatie E.H. Matthias De Clercq over 'de Glorie van Christus in de hemel'.

In Christus beminden,

Van alle feesten in het kerkelijk jaar is er geen glorierijker en voor onze ziel verheffender, geen leerrijker en geen troostrijker feest dan de Hemelvaart van onze Heiland. Het is het enige feit dat niet met lijden verbonden of vernedering gepaard gaat. De menswording, de geboorte, het openbaar leven, de Verlossing was dit allemaal wel. Ja, Jezus’ verrijzenis was zeker glorievol, maar Jezus’ menselijke natuur genoot nog niet de eer die Hem toekwam. De zondaars bekeerden zich niet – Zijn vijanden zetten hun werk verder. Hijzelf verbleef nog enige tijd in dit dal, waar de tranen vloeien en het lijden onder zuchten gedragen wordt. Vandaag echter verliet Hij deze woesternij en kroonde ook Zijn menselijke natuur met die heerlijkheid welke Hij door Zijn lijden en dood verdiend had. Hij ging als Koning der koningen in zegepraal Zijn Rijk binnen en nam bezit van de heerlijkheid welke reeds voor de grondlegging van de wereld af voorbeschikt was. De Hemelvaart is de voltooiing van het Verlossingswerk. Ook voor ons brengt het feestvreugde, daar Christus’ Hemelvaart de waarborg is dat ook wij aan deze glorie zullen deelachtig worden. Het is zoals Sint Paulus zegt: “Christus is het hoofd van het mystieke lichaam en daar waar het hoofd is, zijn ook wij, de ledematen.” 

De aarde, mijn dierbaren, zoals zij toen bij de Hemelvaart was en nu nog steeds is, kon geen passende woonplaats zijn voor de Godmens. Hij die niet meer kon lijden en niet meer zou sterven. Zolang Christus de zending van Zijn hemelse Vader nog niet volbracht had, was deze aarde zijn werkgebied, zijn verbanningsplaats. Nu Hij echter de eerherstellende dood gestorven was, kwam Hem een hemel van zalige rust en eeuwige beloning toe. Hij zou huiswaarts keren, net zoals u na de verrichte arbeid ’s avonds doet. De hemel zou de blijvende woonstede worden, ook van de menselijke natuur van de tweede Persoon van de Allerheiligste Drie-eenheid. Het menselijk lichaam van Christus was Zijn werktuig. Ook dit Godmenselijk lichaam moest verheerlijkt worden en tot de aanschouwing Gods opgeheven worden. Het zou het eerste lichaam zijn dat de hemel zou betreden.

Bovendien, mijn dierbaren, wat kon de verrezen Zaligmaker eigenlijk op deze aarde houden? De zending was vervuld: er was vrede aan de mensen van goede wil geschonken, de katholieke Kerk was in Jezus’ Bloed gesticht en toegerust met alle sacramentele hulpmiddelen welke nodig zijn voor de zaligmaking van de zielen. De apostelen waren onderricht en uitgezonden om tot aan de uiteinden van de aarde de Naam van Jezus te verkondigen aan koningen en volkeren. Ja, zelfs Maria, die Hem dierbaarder was dan alle engelen en mensen samen, kon haar goddelijke Zoon niet binden aan deze aarde: een kerkvader schrijft: “De Vader riep en de Moeder werd verlaten”. Vergissen wij ons echter niet: Christus had voorzeker Zijn beminde Moeder willen meenemen, ware het niet dat zij nog een belangrijke zending te vervullen had. Zij zou de gelovigen nog enkele jaren als voorbeeld, troost en bemoediging in de strijd, welke op hen wachtte, moeten dienen. Aldus, mijn dierbaren, niets hield Jezus terug om bezit te gaan nemen in het Rijk dat de Vader Hem voorbeschikt had, voordat de wereld geschapen werd. 

Koning David, de psalmenzingende profeet, zag de intocht van Jezus in de hemel duizend jaar van tevoor in een gezicht, waarvan hij in Psalm 49 melding maakt: “Volkeren, klap vreugdevol in uw handen. Juich God toe! De Heer steeg op onder het geschal van bazuinen. Zingt onze Heer een lied ter ere! Hij is de Koning van de gehele aarde! De Heer regeert nu over de volkeren, Hij slaat Zijn troon op in de hemel.” In Psalm 47 spreekt David hoe hij de Heer zag opstijgen ten hemel en met Hem een grote schare van gevangenen uit het voorgeborchte van de hel meevoeren. Hoe Jezus’ lichaam schitterender dan de zon opsteeg door de wolken en Zijn plaats in de hemel innam, verheven boven de koren der zalige engelen. Koning David zag hoe de engelen de eeuwige poorten van de hemel dienden te openen om de Heer der heren en de Koning der koningen intocht te laten doen – de Sterke en de Machtige in de strijd. Prachtig zijn de psalmen, mijn dierbaren, die over het huidige feest spreken. 

Nu zetelt Jezus aan de rechterhand van de Vader. De engelen dienen Hem en Zijn vijanden strekken Hem tot rustbank voor Zijn voeten. Aan Hem is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. De vroegere met doornen gekroonde en bespotte Man van Smarten is nu gekroond tot pantocrator. Zijn scepter is er een van gerechtigheid. Sint Johannes Chrysostomus predikte 1600 jaar geleden: “Ziet welke afstand van de aarde tot de troon van de Vader! Tot zo hoog heeft Jezus de menselijke natuur verheven! Even diep zij door de zonde in Adam gevallen was, even hoog is zij vandaag in Christus opgevoerd. Door de zonde kon de mensheid niet nog meer verlaagd worden, door de Hemelvaart van Jezus’ menselijke natuur en wij in Hem kon ze niet meer verhoogd worden dan dit!”

Vanop Zijn troon oefent Jezus nu reeds Zijn heerschappij uit. Hij bestuurt het lot van de volkeren. Hij regelt hun bestaan in de geschiedenis – alsook dat van elke mens in het bijzonder. Zonder Hem kunnen zij niets: Hij beweegt alles met Zijn genade en almacht. Niemand kan aan Zijn Wil weerstand bieden. De zondaars moeten Hem vrezen, de goeden mogen op Hem hopen. Ieder die sterft oordeelt Hij en wijst Hij de plaats van hun eeuwig lot toe. Hij deelt de talenten uit maar zal ook eens winst opeisen.

Zittend aan de rechterhand van de Vader, mijn dierbaren, is Hij echter nog steeds de Zaligmaker van onze zielen. Hij is als Hogepriester, net zoals de joodse Hogepriester, in het Heilige der Heiligen van de tempel, de hemel, de stad Gods, binnengegaan, met bloed. Zijn kostbaar Bloed. Daar voor de troon van Zijn Vader, bidt Hij voor allen en spreekt voor allen ten beste bij Zijn Vader. Hij is de Hogepriester, zoals Paulus zegt: “semper interpellandum pro nobis”. Christus is heilig, zonder zonde, onbevlekt, afgescheiden van de zondaars. Hij is de ideale middelaar tussen ons en de troon van God: bemind door ons en bemind door de Vader. Altijd, zegt Sint Paulus, toont Christus Zijn wonden, welke Hij uit gehoorzaamheid tegenover Zijn Vader ontvangen heeft, zodat wij een beroep zouden kunnen doen op zijn oneindige verdiensten. Alles doet Hij om de weegschaal van Gods Rechtvaardigheid te doen omslaan naar de zijde van de Barmhartigheid. Zijn Vader kan Hem niets weigeren. Wat een vertrouwen kunnen we stellen in onze Zaligmaker!

Op het einde der tijden zal Jezus nog eens uit de hemel neerdalen. Hij zal allen oordelen, levenden en doden, en met een onherroepelijk vonnis beslissen, wie de genaden goed gebruikt en wie ze misbruikt heeft, want allen hebben genade ontvangen, maar divers toegepast. Allen zullen vergolden worden naar hun werken. Dan zal Hij de doden laten opstaan en diegenen die in staat van genade zijn, met hun lichaam meenemen naar het hemelse paradijs en zo - in zekere zin - Zijn Hemelvaart afsluiten. Wat een heerlijkheid ligt nog in het verschiet!

Mijn dierbaren, hoe zullen we de huidige predicatie afsluiten? Me dunkt, door toe te geven dat dit maar een flauw afgietsel is van de waarheid. Sint Paulus verzekert namelijk, dat het nooit in ’s mensen verstand is opgekomen, wat God bereid heeft voor wie Hem beminnen. Hoe zouden wij dan, mijn dierbaren, met onze beperkte menselijke vermogens, de glorie van Hem kunnen beschrijven, die van eeuwigheid het voorwerp was van ’s Vaders grootste welbehagen – Zijn beminde Zoon? De H. Geest heeft voor de Kerk de sluier van Christus’ heerlijkheid slechts in bepaalde mate opgeheven… Er blijft ons dus niets anders over dan te juichen met de engelen, die Christus vandaag op Zijn intocht begroeten, net zoals Johannes het in zijn Apocalyps heeft opgetekend: “Waardig is het Lam, dat gedood is, te ontvangen: de macht, de sterkte en de eer, de heerlijkheid en de dankzegging in alle eeuwigheid!” Ja, dit en ook ootmoedig Zijn heerschappij te erkennen, ons aan Zijn gezag te onderwerpen en Hem te dienen tot het einde van onze aardse dagen om Hem dan van aangezicht tot aangezicht in de hemelse glorie te aanschouwen. Amen.