Vrijdag na de 3de zondag in de Vasten

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Vrijdag na de 3de zondag in de Vasten

Thema: Jezus, de Verlosser der wereld, is de bron van het levend water, dat wil zeggen, de bron van de genade en van het eeuwig leven.

I. Gedachten ter overweging.

Hoe vurig moesten de doopleerlingen dorsten naar het leven­gevend water van het Doopsel, wanneer zij in het Epistel van dat water hoorden, dat Mozes in de woestijn uit de rots deed ont­springen, maar vooral, wanneer zij in 't Evangelie Onze Lieve Heer levend water hoorden beloven aan de Samaritaanse vrouw! En gij, mijn broeder, zijt ook gij dorstig, dorstig, niet als een koortslijder, dorstig naar water uit aardse bronnen, maar dorstig naar waarheid, naar rechtvaardigheid, naar reinheid, schoonheid, adel, liefde, met één woord: dorstig naar God? Jezus biedt zichzelf aan, om deze dorst te lessen.

In 't Evangelie zien we de Meester, vermoeid van de lange reis onder de brandende zon, gezeten op de rand van de wel­put van Jacob in Sichar. Op het noenuur komt een Samaritaan­se vrouw met haar kruik, om water te putten. Jezus vraagt haar te drinken, maar 't is alleen, om haar te spreken van, en haar te doen verlangen naar een ander, een wonder water, dat een gave is van God, en dat de dorst voor altijd lest. “Heer, zegt de vrouw, geef mij van dat water, opdat ik geen dorst meer hebbe, en niet meer moet komen putten”. Doch Jezus verheft haar gedachten hoog boven het stoffelijk water, waaraan zij denkt. Hij brengt er haar toe, zich te schamen over haar onge­regeld leven, onderricht haar over de geestelijke aard van de godsdienst, een dienst die niet bestaat in uiterlijke hande­lingen, maar een veel geestelijker eredienst, de dienst in geest en waarheid. Eindelijk openbaart Hij zich aan haar, als zijnde niet “een profeet”, maar de Messias, de ware Verlosser der wereld. Intussen zijn de apostelen, die voedsel waren gaan kopen, teruggekeerd. Hij wijst hun op de zielenoogst, die op Gods akker rijpt, en die zij moeten inhalen. De vrouw, haar kruik achterlatend bij de bron, gaat naar de stad, en voert haar medeburgers naar de Man, die haar “alles gezegd heeft, wat zij gedaan heeft”.

Het Epistel sluit nauw aan bij dit Evangelie. De Israëlieten, dolend in de woestijn, komen in opstand tegen hun aanvoerders, Mozes en Aaron; “Geeft ons water”, eisen ze. De twee leiders smeken God: “Heer, geef aan dat dorstig volk een bron van springlevend water”· Op Gods bevel slaat Mozes met zijn roede op de rots en overvloedige wateren springen er uit los. Dit verhaal was zeer goed bekend onder de eerste kristenen: 't stond op vele plaatsen afgebeeld op de wanden van de cata­comben. Sint Paulus had er hun de zinnebeeldige betekenis van geleerd: de rots is Christus, 't water is een geestelijke drank, die de dorst van 's mensen ziel naar een onvergankelijk ge­luk lest.

Broeder, wanneer gij naar uw volk ziet, stelt gij u dan soms de vraag: waarnaar dorsten die massas? Begint hun dorst niet heel goed te gelijken op deze der heidenen? Hoevelen dorsten nog naar Christus?

II. Gevoelens en smekingen.

“Wie zal drinken van het water, dat ik geven zal, zegt de Heer, in hem zal een bron ontstaan van water, dat opspringt ten eeuwigen leven” (Comm.).

De overige delen der mis drukken de gewone gevoelens uit die in de vastenliturgie overheersen: berouw, nederig, drin­gend smeken om vergiffenis, hoop op verhoring. Neig uw oor tot mij, Heer, en verhoor mij, want ik ben doodarm (Intr.). Luister naar mijn smeking, mijn Koning en mijn God, wijl ik U mijn nood kom klagen (Offert.). Mijn hart hoopte op de Heer, en ik werd geholpen (Grad.). Zuiver ons, Heer, van onze zonden en leid ons naar 't hemels rijk (Postc.).

Besluit.

Vandaag wil ik in mij allen koortsige dorst bedwingen, en alleen dorsten naar de bronnen van het eeuwig leven.