Het apostolaat

Rondschrijven aan de confraters nr. 69

Dakar, op het feest van Pasen, 17 april 1960

Het apostolaat

De Heilige Stoel vraagt mij nu, al mijn tijd en inspanning te besteden aan het bisdom Dakar. Daarom verlaat ik het apostolaat van Apostolisch Delegaat en wijd ik mij nu volledig aan deze missie, waarvoor ik mij voordien verliet op mijn hulpbisschop, Zijne Excellentie Monseigneur Guibert.

Gedurende de voorbije maanden heb ik mij ingespannen om nauwer contact te zoeken met de personen en zelfs de zaken die mij zullen toelaten dit ministerie efficiënt uit te oefenen. Dit heeft mij wat tijd gekost, meer dan ik gedacht had, en daarom knoop ik pas vandaag terug aan met het gebruik om u in enkele bladzijden mijn herderlijke bekommernissen toe te vertrouwen. Bovenal verlang ik u de ijver voor de Geest van de Waarheid en de Naastenliefde door te geven, die ons doet ‘handelen’ in het goddelijk Werk waaraan wij geroepen zijn mee te werken door een volledig vrijblijvende genade van God.

Het is misschien de eerste keer dat ik mij tegelijk tot u richt, mijn geachte confraters in het priesterschap,  tot de mannelijke en vrouwelijke religieuzen en tot de leken, die door een bijzondere genade meewerken aan ons apostolaat.

Ik ondervind een echt verlangen om mij te richten tot alle apostelen van het bisdom. U bent het ongetwijfeld allen om uiteenlopende redenen: priesters, door de wijding en de zending; mannelijke en vrouwelijke religieuzen, door publieke betrokkenheid; leken: door toe te behoren aan het levende en mystieke Lichaam van Christus. Maar gezien deze verschillende verantwoordelijkheden complementair zijn en allen hetzelfde vurige verlangen hebben om het rijk van Onze Heer te zien uitbreiden, lijkt het mij dat allen enkele aansporingen en advies van hun Bisschop en herder zouden kunnen  gebruiken.

Sta mij toe om kort te herinneren aan enkele fundamentele principes van ons apostolaat, die wij altijd voor ogen moeten hebben, als wij niet zonder resultaat willen werken. Bij het uitleggen van deze principes, zal ik er enkele praktische richtlijnen aan koppelen.

Het GRONDBEGINSEL van het apostolaat is dat de GROEI VAN HET MYSTIEK LICHAAM VAN CHRISTUS, net zoals zijn wereldse geboorte in de Menswording, EEN WERK VAN GOD IS, een hoofdzakelijk goddelijk werk.

Onze geboorte tot het christelijke leven door de instorting van het leven van Christus in ons, is een volkomen belangeloze daad van de kant van Onze Heer. Onze menselijke activiteit, het is te zeggen hetgeen het domein is van onze menselijke natuur, eveneens een geschenk van God, kan op geen enkele manier aanspraak maken op het christelijke leven, niet voor onszelf, niet voor de anderen.

Het is een geloofswaarheid dat de genade niet kan verdiend worden door daden die zelf niet gedaan zijn onder invloed van de genade, want er is geen evenredigheid tussen het leven van de natuur, van het eenvoudige schepsel, en het leven van de kinderen van God.

“Zonder mij, kunnen jullie niets doen”, zegt Onze Heer. Dat is dubbel waar. Wij zouden zowel niet kunnen ademen en leven zonder de steun van God… alsook in de orde van de goddelijke afstamming en het christelijk leven, zonder de inspraak en zonder de hulp van Christus.

De H. Schrift is formeel op dit punt evenals de leer van de Kerk. Onze Heer vergelijkt zich met de wijnstok, waarvan wij de ranken zijn. Het is overduidelijk dat het zijn Geest is, de Heilige Geest, die de werkelijke bron is van de rechtvaardiging en van de heiliging. De Handelingen van de Apostelen tonen dit duidelijk aan. Van Pinksteren tot de reizen van de H. Paulus, alles is van de Heilige Geest.

De Heilige Geest is de Apostel bij uitstek en in wezen.

Deze grote waarheid moet een bijzonder karakter geven aan ons apostolaat. Een karakter van nederigheid en vertrouwen; een karakter van beschikbaarheid van onszelf en van al onze mogelijkheden; een karakter van vrede en sereniteit in alle wisselvalligheden van succes, mislukkingen, beproevingen of vertroostingen. In omnibus gratias agite (Brengt dankzegging voor alles -  1 Th. 5, 18). De volharding in de dankzegging zal tonen dat de geest van God in ons is.

Het geloof en het inzicht in deze belangrijkste waarheid zal ons behoeden voor een helaas heden al te vaak voorkomende fout om het werk van de vijanden van de Kerk met dat van de Kerk of van de Heilige Geest te vergelijken. Deze werken bevinden zich niet op hetzelfde niveau en gebruiken niet dezelfde methoden, noch dezelfde middelen. “De Heilige Geest waait waarheen hij wil.”

Het vergeten van dit beginsel van de Heilige Geest, ziel en bron van ons apostolaat, zal er ons toe leiden de tegenstanders van de Kerk te kopiëren, lapmiddelen, zuiver wereldse middelen te zoeken. Het zal er ons toe leiden ons vertrouwen te stellen in een systematische en rationele organisatie, om te werken aan de gezondheid, het sociale of het economische vooraleer de zielen in contact te brengen met de goddelijke bron waaruit alle geestelijke en materiële, eeuwige en tijdelijke weldaden voortvloeien. Hij, die bezield is door de Heilige Geest, kan zijn belangstelling in zijn broeders niet verliezen. Zijn naastenliefde zal hem drijven tot alle werken van geestelijke en materiële goede doelen. Hij, die niet bezield is door de Heilige Geest, zal vergeten om voor zijn broeders het lidmaatschap van het Mystiek Lichaam te verkrijgen. Hij zal er genoegen mee nemen om voor hen enkele materiële goederen te verkrijgen en de door God gewilde orde en maat in het gebruik van deze goederen vergeten zodat zijn liefdadigheid verkeerd zal uitdraaien voor hen die hij wil vertroosten.

Natuurlijk moeten wij dikwijls via het lichaam gaan om de zielen te bereiken in die zin dat de beoefening van de onbaatzuchtige naastenliefde eerder de harten raakt dan het woord. Maar wij moeten vermijden om datgene van onze naastenliefde weg te nemen dat een uitnodiging tot de genade van het heil is, door geen vertrouwen te hebben in de Heilige Geest of door een neutraliteit  of een secularisme dat de genade van God verstikt. Onze Heer genas de zielen door de lichamen te genezen en veroorzaakte zo de lof voor en de glorie van zijn Vader.

TWEEDE GRONDBEGINSEL :

DE WIL VAN GOD OM DE MENSEN TE REDDEN en hen het goddelijk leven te schenken, de afstamming die zij verloren hebben door de zonde.

In hoc veni in mundum ut vitam habeant et abundantius habeant (Ik ben gekomen, opdat ze leven en overvloed hebben – Jn 10, 10).

Hij zal dit voornemen ten uitvoer brengen door zijn Menswording, zijn Kruis, zijn Verrijzenis.

Maar, wonderbaarlijk mysterie van zijn barmhartigheid, diegenen zelf die Hij verlost en die Hij tot leven wekt, wil Hij zo graag één laten worden met Hem dat Hij HEN IN ZIJN DIENST NEEMT VOOR DE VERLOSSING en de herleving van hun broeders.

Ego elegi vos ut eatis et fructum afferatis (Jn. 15,16). “En ik heb u aangesteld, om vrucht te gaan dragen…” Ongetwijfeld zal de keuze van de priester, de religieus en de christen niet dezelfde verplichtingen met zich meebrengen. Maar zij hebben allemaal plichten. Allen zijn van Christus en toegewijd aan het werk van de groei van Christus tot zijn volledige vervulling.

Enerzijds kunnen we niets zonder Christus volgens het eerste principe, anderzijds kunnen we met Christus alles, aangezien Hij het ons vraagt “Tot alles ben ik in staat door Hem die mij sterkt…”

Wij moeten echter oppassen. Wij zullen slechts doeltreffend zijn in onze dienst en onze christelijke missie in de mate dat wij van Christus zullen zijn, dat wij anders gezegd ‘verchristelijkt’ zullen zijn, in de mate waarin wij ‘bewogen’ zullen zijn door Hem. “Allen toch, die door Gods geest worden geleid, zijn kinderen Gods.”

Wie zal ons vertellen of wij echt van Christus zijn, wie zal ons de zekere overdracht van deze afstamming garanderen, wie vergoddelijkt ons in Christus? De Kerk. Wie zal ons de waarheid van Christus in de geest prenten, wie onze wil en onze hart vormen naar zijn deugden? Wie zal op onze lippen de woorden van het leven brengen, op onze tong het Brood des levens, wie zal aan de jonge leviet de macht over het Woord en het Brood des levens geven? De Kerk.

Welk middel heeft Onze Heer gekozen om het goddelijk leven door te geven? Het Kruisoffer: de bloedige offergave van zijn menselijk leven hetwelk de offergave van zijn ziel aan zijn Vader betekent, de levende en gevoelige weergave van de eeuwige gave van de Zoon aan de Vader.

Deze offergave heeft Hij  door een bewonderenswaardig plan van zijn almacht aan de Kerk nagelaten op een onbloedige wijze in het eucharistisch offer, die zijn offer op het Kruis op werkelijke wijze voortzet.

Deze offergave is het grote gebed van Onze Heer. Zij is altijd doeltreffend voor de wedergeboorte van de zielen.

Conclusie: deze grote handeling en dit gebed, dat men de Liturgie noemt, omvat én deze offerhandeling én de Eucharistie en alle gebeden die er op voorbereiden of er uit voortvloeien, en alle sacramentele handelingen, die er in voorzien of die er het vervolg van zijn, zijn het grote sacrament, de grote bron van leven, de fontein van levend water.

Onze kerken, onze gebedshuizen, die dit grote Mysterie herbergen, moeten gebouwd, bemeubeld, versierd en geanimeerd worden met de zin voor de Liturgie, die de Kerk ons geeft, die niets anders is dan de zin van Christus. “Nos autem sensum Christi habemus”! (Welnu wij hebben het inzicht van Christus! (1 Kor. 2, 16)).

Laat uw altaren waardig zijn, laat uw tabernakelen daar zijn waar de Kerk ze wil. Laat alles grootsheid en respect uitstralen. Geen onbeduidende, versleten of slecht onderhouden zaken rond of op het tabernakel.

Men kan nooit genoeg doen om onze liturgische ceremonieën op te waarderen en onze gelovigen en catechumenen te laten deelnemen aan deze mysteries, die het grote middel van het apostolaat zijn, het enige zekere en werkelijk efficiënte, omdat het datgene is wat Christus gekozen heeft zoals Hij ons gekozen heeft.

Gebed en prediking – de mysteries van de Verlossing en het Leven zijn door Onze Heer aangekondigd. Hij heeft ons bij Hem geroepen. Venite ad me…Veni et vide…Sinite venire ad me…Nemo potest venire ad me nisi Pater traxerit eum (Komt allen tot mij (Mt. 11, 28)…Kom het zien…(Joh. 1, 46)…Laat (de kinderen) bij mij komen (Lc. 18, 16) …Niemand kan tot mij komen zo de Vader hem niet trekt (Joh. 6, 44)). Kom tot het leven.

Wij zijn dus in het bijzonder uitverkoren en voorbestemd om de herauten van Christus te zijn, om de zielen van onze broeders tot de bron van leven te brengen.

Alle middelen moeten gebruikt worden om de genade van Onze Heer toe te laten de zielen aan te trekken. Daar opnieuw is de Kerk onze gids en oriënteert zij ons, terwijl zij echter een zekere vrijheid laat voor onze inventieve en vindingrijke ijver. Zij zal beoordelen of het werkelijk de Geest van de Heer is die onze initiatieven inspireert. Onze ijver zal slechts doeltreffend zijn als zij onder de invloed van de Heer Jezus en van zijn Geest blijft, die enkel de Kerk met zekerheid kan vaststellen.

Terwijl het eerste principe riskeert ons kleinhartig te maken, dan riskeert dit laatste ons arrogant te maken. Laat ons het een noch het andere zijn. De nederigheid, het bewustzijn van onze nietigheid, is de enige ware instelling om in ons alle plaats te laten aan Christus en onze ijver steeds perfect georiënteerd te maken in de zin van de Kerk en soeverein doeltreffend.

DERDE PRINCIPE: Het Concilie van Trente leert ons dat: “ELKE MENS ONTVANGT DE GENADE NAAR ZIJN MAAT, die de Heilige Geest uitdeelt zoals hij wil en volgens de medewerking en de ontvankelijkheid van ieder…”. Het gaat over de terugkeer tot het goddelijk leven van de volwassenen. Immers, het Concilie zegt verder nog: “Om de genade van de rechtvaardiging te ontvangen, moet de volwassene zich niet alleen door het geloof voorbereiden, geholpen door de actuele genade, maar ook door de beoefening van andere deugden.” (Hervé, T.III, N.444).

Bovendien leert de Kerk ons dat “de sacramenten uit zichzelf een gelijke genade geven aan hen die dezelfde bereidheid hebben en een ongelijke genade aan hen die verschillend bereid zijn.” (Hervé, T.III, N.444)

Het is dus een waarheid waarvan wij onszelf moeten overtuigen dat de bereidheid waarmee het goddelijk leven ontvangen wordt, een grote invloed heeft op de vurigheid van het christelijk leven.

Wij zullen voor de praktische oriëntatie van de pastoraal altijd rekening moeten houden met dit principe, dat ons uitnodigt om na te denken over de middelen die wij moeten gebruiken om de zielen voor te bereiden, hen klaar te maken om een overvloedigere genade te ontvangen.

En dat is één van de belangrijkste redenen voor het gebrek aan werkzaamheid van de genade in ontkerstende milieus en in niet-christelijke milieus. Echter, in milieus die nooit de blijde boodschap hebben ontvangen, vindt men bepaalde omstandigheden terug die gunstig zijn: het geloof in God, de openheid voor de machten van het hiernamaals. Hetgeen niet meer bestaat in de seculiere maatschappijen die materialistisch geworden zijn.

De praktische conclusie hieruit zal zijn om ons in te spannen een gunstige voedingsbodem te vormen en in de eerste plaats in de huiselijke omgeving door de vorming van christelijke gezinnen. De rol van de christelijke moeder is van kapitaal belang. Men zal aan het gezin de schoolwereld toevoegen die eventueel kan compenseren – vandaar het belang van goede christelijke leraars. Als men aan deze twee gunstige invloeden de wereld van het dorp, van de parochie kan toevoegen door verenigingen, werken, ontspanning met christelijke invloeden, dan zal men uiteindelijk zorgen voor een vaak verrassende en heel bemoedigende groei van het bovennatuurlijke leven van de zielen. Men moet hier natuurlijk vervolgens het professioneel milieu, de politiek, enz. aan toevoegen.

Wij kunnen zelf een reële invloed uitoefenen op het gezin en de schoolomgeving. Aan ons om daar ijverig over te waken gebaseerd op deze fundamentele waarheid van de ontvankelijkheid van de zielen voor de genade.

Deze overtuiging zal ons tevens helpen in de voorbereiding tot het doopsel van de catechumenen, in de rechtstreekse voorbereiding op de sacramenten en in het bijzonder de sacramenten van de biecht en de eucharistie, en bij de voorbereiding op de Heilige Mis.

Mogen de verantwoordelijken en de militanten van de Katholieke Actie dit vurig verlangen hebben om een gunstige omgeving te scheppen voor de genade en, bijgevolg, voor de actie van de priester en van de sacramenten.

De Heer heeft eeuwen gebruikt om het “Fiat” van Maria voor te bereiden. Heel de geschiedenis van het uitverkoren volk bereidt dit uitzonderlijk schepsel voor die de echte Ark des Verbonds zal zijn. Helpen wij de zielen met geduld en vertrouwen zich te bekeren tot God! In ons en in ons gebed onder de bezieling van zijn Geest, zullen de actuele genaden de harten helpen en hen voorbereiden op de bekering als zoete innerlijke ingevingen. Des te meer ons gebed de kracht van het gebed van Christus zal hebben, des te meer zullen wij Hem in ons laten werken en des te talrijker zullen zijn genaden van het goddelijk leven zijn.

Laat dat onze voortdurende bekommernis zijn, onze dagelijkse zorg, “ons heiligen om anderen te heiligen”. Ego autem libentissime impendam en superimpendar ipse pro animabus vestris… “Ik zal me dus gaarne offers getroosten, me zelfs uitputten voor uw zielen”. Laat dat onze regel zijn als leden van het levend Lichaam van de Heer Jezus.