Aswoensdag

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Aswoensdag

Thema of samenvattende gedachte van de misliturgie:

Zo ik gemeend en ernstig boete doe, zal God, in zijn barmhartigheid, mij mijn zonden kwijtschelden.

I. Gedachten ter overweging.

Aswijding en asoplegging.

Mijn broeder, we zetten de vasten in met een enige en mysterievolle ceremonie: de priester, in boetekleur gehuld, wijdt as en strooit ze daarna op ons hoofd. As wijden! Wie zou ooit daaraan gedacht hebben, as te gaan wijden? Het overblijfsel van wat opgebrand is, dat men in de wind buitengooit, of in de vuilnisbak werpt ... dat wordt hier plechtig gewijd ... en nadien op . . . onze hoofden uitgestort! As op het hoofd van een vrij mens, die zichzelf eerbiedigt, ... lijkt dat symbolisme niet wat al te ver gedreven? Ja, wekt het geen weerzin op? Inderdaad, zo is het ook, wanneer iemand deze ceremonie met “z'n ogen alleen” beziet. Doch wanneer men dit met “z’n geloof” bekijkt, dan krijgt het gebaar van de asoplegging een diepe, ontroerende zin: het herinnert ons tref­fend aan onze echte waarde: hoe nederig onze oorsprong was, hoe schamel het einde van ons aards bestaan. De woorden, die de priester ons toefluistert, zijn de echo van de formule, die God uitsprak op “de eerste aswoensdag”, in 't aards paradijs, na de zondeval. Gedenk dan, broeder, dat uw lichaam, dat voor zoveel mensen alles is in hun leven, slechts een handvol stof is, en dat het tot as zal terugkeren. - Door die as, op ons voorhoofd gedrukt, herhalen wij 't gebaar der openbare boetelingen in de eerste tijden van de Kerk, en belijden openlijk dat ook wij zondaars zijn, en dat ook wij boete willen doen. Zo wordt die as een heilzaam “medicament” tegen onze ergste ziekte, de hoogmoed, een geneesmiddel voor ons lichaam en een beschutting voor onze ziel. Alzo gestempeld op het voorhoofd, zetten we onze boetevaart in van veertig dagen. - Mijn broeder, 't zwarte kruisken zal vandaag nog van ons voorhoofd verdwenen zijn, onbewust, of misschien bewust, uit menselijk opzicht, weggevaagd, doch we moeten veertig dagen lang de as op onze ziel blijven dragen: as op ons verstand, door nederigheid, ootmoed van geest, ons zelf ken­nend, met kristelijke realiteitszin, als schamele sukkelaars; as op ons hart, door vermorzeling van het hart, innig, oprecht leedwezen over wat “het onze” is in ons leven, onze “osdaden’, onze zonden.

Met dat boeteteken getekend, zullen wij veertig dagen vóór Gods aanschijn verschijnen, niet vóór Gods strenge, wrekende gerechtigheid, maar wel vóór Gods eindeloze barmhartigheid: zó alleen kunnen we met hoop de vasten inzetten, overtuigd, dat God door de verdiensten van Jezus Christus, ons om onze boete, vergiffenis zal schenken van onze zonden, genade om wel te leven en hiernamaals het eeuwig leven.

Aswoensdagmis. - Luister nu, broeder, naar wat God de Heilige Geest ons in het Epistel leert door demond van den profeet Joël: Bekeert u tot Mij, keert u af van uw zonden. Scheurt in boete uw zielen, niet uw kleren alleen, en keert u tot Mij, uw God, want Ik ben goedertieren, barmhartig, verdul­dig, vol erbarmen, en tot verzoening geneigd.

Luister, mijn broeder, naar het woord, dat Jezus Christus in 't Evangelie persoonlijk tot u richt. Wil niet vasten zoals de schijn­heiligen. Loop niet langs de straat met een neerhangend hoofd, en met een uitgemergeld gelaat, om door de mensen met de vinger gewezen te worden: “Ziet wat een verstorven mens, wat een heilige”! Laat uw boetedoen niet op anderen drukken; inte­gendeel, vertoon hun een sympathiek en vriendelijk gelaat, meer dan gewoonlijk: zo gaat uw boete alleen naar God, die in uw binnenste leest, en van wie ge dan ook betrouwvol de vruchten van uw vasten moogt verwachten, zijn barmhartige vergiffenis. Deze schat zal niemand u ontstelen: hij is weggelegd in de hemel.

II. Gevoelens en smeekingen.

Laat nu, mijn broeder, de gevoelens van de Kerk overstromen in uw ziel. O Heer, Gij hebt medelijden met het werk van uw handen; het is niet waar, wat de mensen soms over u denken, dat gij wrok in 't hart draagt. Heb dan medelijden met mij, want mijn ziel stelt al haar vertrouwen op U (Intr.).

Heer, 'k sta hier met as getekend, als een “bedelaar om ontferming”, en 'k doe beroep op U, omdat Gij barmhartig zijt en goedertieren: blik op mij neder met een eindeloos me­dedogen (Grad., Tract.).

En bid dan met de Kerk: Moge mijn deelname aan de Eucha­ristie, minstens door de geestelijke kommunie, mijn krankheid steunen, opdat mijn vasten U welgevallig weze en bijdrage tot mijn genezing naar lichaam en ziel (Postc.).

Per Dominum nostrum Jesum Christum. Het offer van mijn boe­te, die ik vandaag inzet, leg ik neer op 't altaar, opdat ze u door de priester worde aangeboden samen met de goddelijke “boete” van Jezus Christus onze Lieve Heer.

Besluit.

Ik wil in mijn dagwerk deze gedachte mededragen, als een aanhoudende bede: “Heilige God, zie genadig op mij, boeten­de zondaar, neder.”

Ik wil mijn boete inzetten met mijzelf te vergeten, om aan anderen te denken, en met aan mijn lichaam te laten voelen dat het niet langer “de baas” is.