Communieritus
Bron: Lettre à nos frères prêtres n. 43 (september 2009)
De communieritus: introductie
Tijdens de reis naar Frankrijk van paus Benedictus XVI in 2009 heeft iedereen kunnen zien dat hij de communie enkel uitdeelde op de traditionele manier, d.i. in de mond. Dit nodigt ons uit om de huidige praktijk van de ontvangst van de communie in de hand in vraag te stellen.
De onderliggende principes
Laat ons eerst de principes bekijken die onze beschouwing onderbouwen. De liturgie is doorheen de geschiedenis nooit vast geweest en hoeft dat ook niet te zijn. In principe is er dus ook geen bezwaar tegen een redelijke ontwikkeling van de liturgie, voortgaand op de traditie, zolang ons deze legitiem wordt voorgehouden door de Kerk. In het bijzonder leert de geschiedenis ons dat de riten van communie doorheen de tijden wel degelijk zijn veranderd en dat er ook vandaag nog plaatselijke verschillen zijn. Ook past het ons niet om de handcommunie per se als onwaardig te bestempelen, aangezien verschillende historische bronnen aangeven dat deze praktijk nog tot in de 9e eeuw op sommige plaatsen in gebruik was. Er bestaat vandaag, in de postconciliaire liturgie, een indult om de communie in de hand te ontvangen. Wij vinden dit indult zeer betreurenswaardig aangezien het aanleiding geeft tot veel gevallen van oneerbiedigheid jegens de H. Eucharistie, wat ook de achterliggende bedoelingen van de mensen mogen zijn, die wij hier ook niet willen beoordelen. Ondertussen mogen we niet vervallen in een juridisch voluntarisme. Het is niet omdat een praktijk wordt getolereerd (omwille van diverse redenen), dat deze ook goed en passend zou zijn. In deze denkoefening over de handcommunie willen we daarentegen objectieve argumenten aanbrengen die niet zomaar van tafel geveegd kunnen worden.
De Geschiedenis, de ritus en het canoniek recht
Vrij veel historische bronnen geven dus aan dat er in een aantal gevallen in de eerste eeuwen van het christendom de communie wel degelijk in de hand werd uitgereikt. Deze historische overweging is echter niet voldoende om zomaar de actuele praktijk van de handcommunie te rechtvaardigen. Dan zouden we ons schuldig maken aan een “buitensporige terugkeer naar een liturgisch archeologisme” dat paus Piux XII in zijn encycliek Mediator Dei (1947) veroordeelde. We zien immers dat de Kerk al sinds meer dan een milennium de manier waarop de communie wordt uitgereikt heeft vastgelegd. Dat is een enorm feit dat ons toch aan het denken moet zetten. Bovendien is de liturgie niet simpelweg een verzameling van rubrieken die door hogerhand zijn vastgelegd en die men gewoon dient uit te voeren, zondermeer. De liturgie is eerst en vooral een gebed, dan een ‘ars celebrandi’ en ten slotte de “eerste en onmisbare bron van een ware christelijke geest”. Het is in dat licht dat we de argumenten van de handcommunie en de tongcommunie tegen elkaar moeten afwegen. Tenslotte, zonder te bezwijken aan een soort legalisme, mogen we toch ook niet de wet zomaar aan de kant schuiven. We zullen onze studie dan ook afsluiten met een objectief onderzoek naar de regelgeving in verband met de communie in de huidige liturgie.
De overwegingen van Mgr. Marini, pauselijk ceremoniemeester Om terug te komen op wat paus Benedictus XVI heeft gedaan, zullen we zijn pauselijke ceremoniemeester Mgr. Guido Marini citeren die ongetwijfeld de gedachtegang van onze paus correct beschrijft: “De uitreiking van de communie in de hand is nog steeds, vanuit juridisch oogpunt, een indult ten opzichte van de universele regel. Dit is toegestaan door de Heilige Stoel aan die bisschoppenconferenties die erom gevraagd hebben. Met de manier waarop paus Benedictus de communie uitdeelt, wil hij de waarde onderstrepen van deze universele regel die nog steeds van toepassing is op de gehele Kerk. Daarnaast kunnen we er ook in zien dat de paus een voorkeur heeft voor deze manier van de uitreiking van de communie die, zonder zich te stellen tegen de andere manier, toch beter de waarheid van de Werkelijke Aanwezigheid in de eurcharistie onderstreept en die meer bijdraagt tot de godsvrucht van de gelovigen en het aanvoelen van het mysterie. Dit zijn elementen waarvan het, vanuit een pastoraal oogpunt, dringend noodzakelijk is om ze te onderlijnen en te herontdekken.” (Osservatore Romano, 26 juni 2008)
De communieritus: wat de liturgische geschiedenis ons leert over deze ritus
De communieritus lijkt vrij eenvoudig, als we het oppervlakkig beschouwen. We hebben tegenwoordig de neiging om het probleem terug te brengen tot ‘communie op de tong’ of ‘communie in de hand’, maar vanuit historisch oogpunt is het toch een iets complexer gegeven.
Om het volledig te analyseren zou het nodig zijn om te overwegen onder welke gedaanten de communie wordt uitgereikt (onder beide gedaanten of enkel onder de gedaante van het brood), wie het uitreikt (de gewijde bedienaren of andere), in welke positie de communicant de communie ontvangt (staand of geknield), hoe de communie wordt uitgereikt, vooral indien de communie wordt gegeven onder beide gedaanten (door rechtstreeks uit de kelk te drinken, of via een fistula (rietje) of door indompeling), hoe er wordt gecommuniceerd (in de mond of in de hand), wat zijn de begeleidende woorden, op welke plaats wordt de communie uitgedeeld, etc.
Elk van de elementen van de ritus heeft zijn eigen geschiedenis, zijn evolutie en zijn eigen ontstaansredenen. Wij zullen verschillende van deze punten behandelen, maar we zullen ons vooral concentreren op het belangrijkste voorwerp van het debat, namelijk de wijze van ontvangst: op de tong of in de hand?
Elementen van de oude ritus die vreemd genoeg vergeten zijn
Voordat we echter aan ons historisch onderzoek beginnen, lijkt het nuttig om enkele waarheden in herinnering te roepen over één van de belangrijkste argumenten ten voordele van de handcommunie.
Er werd nogal gemakkelijk beweerd dat er met de handcommunie werd terug gekeerd naar de primitieve praktijk van de Kerk. In werkelijkheid echter bleef van deze oude ritus slechts één element behouden in de ritus van de jaren 1960, namelijk de eucharistie in de hand te leggen. In de primitieve ritus waren er echter vele gebeden en gebaren die het zijn eigen liturgische eigenheid gaven en die in de nieuwe ritus vreemd genoeg waren weggelaten. Laten we daarom in het kort deze ‘vergeten’ elementen van de oude ritus in herinnering brengen, om een licht te werpen op de primitieve praktijk zoals deze werkelijk bestond.
Na het wassen van hun gezicht, mond en handen bij de ingang, gaan de gelovigen de kerk binnen. Meteen na het breken van het brood verkondigt de diaken publiekelijk de uitsluiting van de onwaardigen, die dan de vergadering verlaten. Degenen die de communie wensen te ontvangen, komen naar voren in een hiërarchische volgorde, dat wil zeggen eerst de geestelijkheid, dan de edelen, de mannen en de vrouwen. Zij ontvangen de hostie echter niet rechtstreeks in hun hand, maar op een speciaal kleed dat ze voor die gelegenheid meebrachten. En, net nadat zij de heilige hostie hebben ontvangen, kussen de communicerenden de hand van de celebrant.
Dit is gemakkelijk te verifiëren, bijvoorbeeld in de volgende werken: H. Leclercq, ‘Communion’, Dictionnaire d’Archéologie chrétienne et de Liturgie, Letouzey et Ané, III, col. 2427-2440 ; Frères des Écoles chrétiennes, La liturgie, édition vers 1930, réédition Clovis 2004, p. 313-316 ; ‘Liturgia’, sous la direction de l’abbé Aigrain, Bloud et Gay, 1935, p. 717-719 ; A. Croegaert, Les rites et les prières du saint sacrifice de la messe, Casterman-Bonne Presse, 1939, III,p. 276-280; L. Hébert, Leçons de liturgie à l’usage des séminaires, Berche et Pagis, 1947, III, p. 284-290; etc.
Dit is dus de realiteit, niet zomaar door enkelen bedacht of gefantaseerd ten voordele van de goede zaak, maar de werkelijke oude communieritus. Het is niet zeker dat aanhangers van de handcommunie het integrale herstel van deze oude ritus van ganser harte zouden aanvaarden.
Plaats en houding voor het ontvangen van de communie
Laten we na dit korte terzijde beginnen met ons onderzoek naar de historische wortels van de traditionele communieritus, dat wil zeggen van wat tot het midden van de jaren 1960 in de Latijnse Kerk uitsluitend werd gebruikt. De ritus is duidelijk geëvolueerd op verschillende punten, die we door gebrek aan tijd slechts oppervlakkig kunnen bespreken.
Ten eerste: de plaats waarin de communie wordt ontvangen. Normaal gesproken wordt ze ontvangen aan de communiebank. Maar zodra er meer dan twee priesters zijn, wordt de communie op verschillende plaatsen uitgedeeld, bijvoorbeeld in een gangpad. Desalniettemin is de communiebank (doksaal, iconostase, etc.) van zeer oude oorsprong, het betreft een scheiding tussen de geestelijken (die de communie aan het altaar ontvangen) en de leken, die “reeds bekend was in de liturgie van de heilige Johannes Chrysostomos en die lijkt te zijn veralgemeend in de zesde eeuw.” (Leclercq, col. 2431).
“Diakens en dienstdoende subdiakens communiceren aan het suppedaneum (hoogste trede) van het altaar; de geestelijkheid op de trede achter de balustrade; de leken aan de balustrade (cancelli) of communiebank. Deze balustrade die de plaats voor de schola aan het altaar omsloot, tussen het presbyterium en het schip, is geleidelijk aan omgevormd tot een communiebank.” (Croegaert, p. 277).
Ten tweede: de houding. De communie wordt normaal gesproken op de knieën ontvangen. Maar als een persoon gehandicapt is of onder omstandigheden waarin knielen moeilijk of zelfs onmogelijk is (bijvoorbeeld tijdens een pelgrimstocht), en daarnaast ook sinds mensenheugnis in bepaalde plaatsen en landen, wordt er staand gecommuniceerd. Knielen is trouwens niet het oudste element van de communieritus: “Geleidelijk aan, uit eerbied voor de eucharistie, maar ook voor het gemak (het is immers moeilijk om de hostie in de mond van een staande communicant te leggen), ontvingen de gelovigen de communie op hun knieën. Van de elfde eeuw tot de zestiende eeuw werd dit gebruik steeds meer vastgesteld en het komt al zeer vaak voor in de dertiende eeuw.” (Nocent, L'avenir de la liturgie, University Publishing, 1961, p. 77).
De communie wordt gegeven onder de ene gedaante, brood. De communie onder beide gedaanten, hoewel ze nog steeds bestaat in de oosterse kerken, is geleidelijk verdwenen in de Latijnse kerk.
Ten slotte is het antwoord op de vraag wie de communie uitreikt zeer duidelijk: in alle kerken van apostolische oorsprong is het een unaniem gebruik dat enkel de gewijde bedienaren de communie mogen uitreiken.
De begeleidende woorden
Laten we even stilstaan bij de woorden die de communie begeleiden. Sinds 1965 is opnieuw de formule ingevoerd van “Corpus Christi” (“Het lichaam van Christus”) gezegd door de priester, waarop de communicant antwoordt: “Amen”. Deze formule is ongetwijfeld oud, zelfs ondanks het feit dat deze reeds een millennium geleden werd verlaten ten gunste van een langere maar eveneens zeer oude formule.
“Tegen de zevende of achtste eeuw werd de formule gewijzigd om beetje bij beetje te komen tot diegene die wij nu kennen: ‘Moge het lichaam van onze Heer Jezus Christus uw ziel bewaren voor het eeuwige leven. Amen’. Dit wordt bovendien bijna woordelijk aangegeven door de biograaf van Sint-Gregorius de Grote (tweede helft van de achtste eeuw).” (Liturgia, blz. 717). “Een Frans sacramentarium van de tiende eeuw geeft onze huidige formule bijna letterlijk weer: ‘Corpus et sanguis Domini nostri Jesu Christi custodiat animam tuam in vitam æternam. Amen.” (Croegaert, p. 280).
Communie in de hand of communie op de tong?
Wat ons echter in de eerste plaats interesseert, is de centrale vraag: communie in hand of communie op de tong? Laten we eens kijken wat de geschiedenis ons hierover vertelt.
We hebben al gezien dat het gebruik van het plaatsen van de hostie in de hand van de communicant bestond in de vroege dagen van de kerk, hoewel dit niet altijd of overal het geval was. We hebben ook gemeld dat we, ondanks het verschil in rituelen, vandaag zien dat in kerken van apostolische oorsprong geen enkele lekengelovige ooit de eucharistie met zijn handen aanraakt, maar hem rechtstreeks ontvangt uit de handen van de gewijde bedienaar. De vraag is dus om te weten wanneer, hoe en waarom de Kerk veranderde van de ene manier om de communie uit te reiken naar de andere.
De verschijning van de communie op de tong
Om deze overgang van communie in de hand naar communie op de tong te begrijpen moeten we eerst een klein onderscheid maken, namelijk dat de communie vroeger over het algemeen werd gegeven onder beide gedaanten. Aanvankelijk liep de gelovige langs de priester en ontving het Brood in de hand, en ging toen langs de diaken en dronk uit de kelk.
Maar “op verschillende plaatsen, zowel in het westen als in het oosten, vanaf de zevende eeuw, werd de ritus van intinctie (indompeling) gebruikt, omwille van het praktisch gemak en de hygiëne. Dat wil zeggen dat men het algemeen gebruik van het drinken uit de kelk achterwege liet en in de plaats daarvan dipte men de hostie in de kelk alvorens deze aan de communicant te geven. Dit gebruik leidt tegelijkertijd tot de noodzaak om het brood in de mond van de communicant te leggen en niet langer in de rechterhand.” (Nocent, p. 77)
Waar de communie dus onder beide gedaanten wordt gegeven (in het bijzonder in het Oosten), is het dus vanaf de zevende eeuw dat de overgang van communie in de hand naar communie op de tong plaatsvindt. Waar de oudere gewoonte van de communie onder beide gedaanten blijft bestaan (en vooral in het Westen), wordt de handverdeling iets langer gehandhaafd. “Ondanks enkele geïsoleerde aanwijzingen uit vroegere tijden is het gebruik [van communie in de mond in de Latijnse ritus] pas in de negende eeuw ingevoerd. Het wordt over het algemeen vastgesteld door de Raad van Rouen (rond 878) ‘dat we de eucharistie niet in handen van leken of vrouwen leggen, maar alleen in hun mond’. [Artistieke] reproducties van dit ritueel verschijnen in de negende en tiende eeuw.” (J.-A. Jungmann, Missarum sollemnia, Aubier, 1956, III, p. 314).
“De Ordo Romanus VI, die uit de 10e–11e eeuw stamt, onderscheidt twee manieren om de communie te ontvangen onder de gedaante van het brood: priesters en diakens ontvangen van de bisschop het Lichaam van Christus in hun handen, de subdiakens ontvangen het in hun mond. We kunnen concluderen dat de mindere geestelijken en de gelovigen destijds, net als de subdiakens, de heilige hostie op hun lippen ontvingen.” (P. Batiffol, Lessons on the Mass, Lecoffre, 1927, p. 288).
Redenen voor deze veranderingen
Om welke redenen vonden dan in deze oudere ritus deze wijzigingen plaats? Ze waren immers niet gebaseerd op redenen van praktische aard, zoals bij de intinctie.
De eerste reden was de angst voor misbruik, blijkbaar ingegeven door reële en talrijke voorvallen: “De mannen ontvingen de hostie in de palm van de rechterhand ondersteund door de linkerhand en brachten het zelf naar hun mond. […] Zo was het in het Oosten en het Westen tijdens de eerste zes of zeven eeuwen. Toen er meer en meer misbruiken opdoken, kwam men tot de huidige praktijk: de priester legt zelf het gewijde brood in de mond van de communicanten.” (Liturgia, p. 718). “De eucharistie op deze manier uitdelen in de handen van de gelovigen bracht een groot risico op misbruik met zich mee. Synodes in Spanje zagen zich zelfs verplicht te decreteren dat de eucharistie te ontvangen maar deze niet te consumeren als heiligschennis moest worden beschouwd.” (Jungmann, p. 314). “De heilige communie in de hand ontvangen was inderdaad niet zonder gevaar: partikels kunnen verloren gaan; ontheiliging van de Heilige Eucharistie was dan niet onmogelijk.” (Croegaert, p. 278).
Daarnaast was er ook het groeiend respect voor het Heilig Sacrament: “Meer dan de angst voor het mogelijke misbruik, was het groeiende respect voor de hostie één van de voornaamste redenen dat de hostie op de lippen werd geplaatst.” (Jungmann, p. 314).
Bovendien was er ook nog de materiële evolutie van het eucharistisch brood: “De vorm van het eucharistisch brood was verkleind en het gebruik van kleine hosties verspreidde zich steeds meer.” (Croegaert, p. 278). Nu, “toen de [eucharistische] broden erg dun werden, werden ze ook geplaatst in de mond van communicanten en niet in hun rechterhand.” (F. Amiot, Histoire de la massa, Fayard, 1956, p. 113).
De laatste reden was ten slotte het verdwijnen van de persoonlijke offergaven van de gelovigen. In de vroege Kerk moest elke christen minstens één brood uit zijn eigen handen offeren die dan op het altaar gelegd werd (zelfs als al deze broden niet noodzakelijk werden geconsacreerd). Men vond het normaal en symbolisch passend dat men in ruil daarvoor dan het eucharistisch brood ontving. Toen deze persoonlijke offerande in onbruik viel, verdween ook het wederkerig karakter. “Het rituele offeren van brood door de handen van de gelovigen zelf was in onbruik geraakt en daarmee dus ook het ontvangen van het eucharistisch brood in dezelfde handen van die gelovigen. Zo ontvingen de gelovigen rond de negende eeuw bijna overal de heilige communie niet in de hand, maar op de tong.” (Croegaert, p. 278).
De communieritus: een paar beschouwingen over de betekenis van de liturgische ritus
Laten we nogmaals herhalen dat het feit dat de hostie in de hand van een gedoopte persoon wordt geplaatst, op zichzelf beschouwd geen kwaad
is, aangezien het in het begin een vrij algemeen gebruik was van de Kerk. Zoals de Heilige Paulus echter opmerkt: “Alles is mij toegestaan, niet alles is goed voor mij” (1 Kor. 6, 12). Het is niet omdat iets op zichzelf mogelijk is of intellectueel voorstelbaar is, noch omdat het in het verleden werd uitgevoerd, onder omstandigheden die wezenlijk anders waren dan die we nu kennen, dat het ook nu opportuun of wenselijk zou zijn. Er zijn objectieve, gegronde en nog steeds geldige redenen waarom de Kerk gedurende meer dan een millennium heeft gekozen om de communie op een bepaalde manier uit te delen, waarbij de Heilige Eucharistie niet langer wordt aangeraakt behalve dan door de handen van de gewijde bedienaren.
Zorgen voor respect voor het Heilig Sacrament
De eerste motivatie voor deze bedeling van de communie is van praktische aard, namelijk respect voor het Heilig Sacrament. De teksten van de kerkvaders, van de concilies en van de kerkelijke schrijvers uit de tijd dat de communie nog in de hand werd gegeven, benadrukken heel sterk de noodzaak om over het kleinste partikel te waken (een vaak gebruikt beeld vergeleek de partikels met goudklompjes) en om alle onvrijwillige heiligschennis (vanuit een misbegrepen devotie) te vermijden en nog meer om vrijwillige heiligschennis te vermijden.
Waken over het kleinste partikel
Indien, zoals het geloof van de Kerk ons leert, en de woorden van Sint Thomas van Aquino in Lauda Sion weergeven, “de Christus geheel aanwezig is in elk partikel op dezelfde wijze als in de hele hostie”, dan is het noodzakelijk om er zoveel mogelijk zorg voor te dragen dat er geen enkel partikel verloren gaat, op de grond valt of vertrapt wordt. Het plaatsen van de communie in hand van elke gelovige, met alles wat erbij komt kijken, verhoogt duidelijk het risico van onvrijwillig verlies van partikels van de Hostie. Vooral omdat de gelovigen niet noodzakelijk zeer handig zijn of schone handen hebben, of niet altijd voldoende zijn opgeleid om het Heilig Sacrament met respect en eerbied te behandelen. Om deze risico's in de praktijk tot een minimum te beperken heeft de Kerk uiteindelijk gekozen voor een ritus die de bron van deze moeilijkheden wegneemt en alle aanrakingen van de Heilige Hostie door de gelovigen verbiedt. Vanaf nu gaat de Heilige Eucharistie van de hand van de gewijde bedienaar rechtstreeks naar de mond van de communicant. Het respect voor het kleinste partikel valt onder de onmiddellijke verantwoordelijkheid van de gewijde bedienaar die daartoe is opgeleid en aangesteld. Het is duidelijk dat de geleidelijke totstandkoming van de communie door intinctie (waarbij de Hostie wordt gedrenkt in het Kostbaar Bloed) in het Oosten deze evolutie strikt verplicht maakte, aangezien het risico van het verlies van een partikel buitengewoon groot werd.
Elke ontheiliging vermijden
Het tweede gevaar waarop oude teksten wijzen is dat van heiligschennis, hetzij onvrijwillig door een misbegrepen devotie, hetzij vrijwillig. Er is in feite een onvoorstelbaar risico dat de communicant de Heilige Hostie wegneemt voor eigen gebruik buiten elke controle: voor persoonlijke verering in zijn huis of gebruik als een amulet, maar ook voor heiligschennende en satanische ontheiliging. De teksten van die tijd zijn rijk aan aanhoudende waarschuwingen op dit punt, het bewijs dat dergelijke praktijken helaas talrijk waren. Vooral na het einde van de vervolgingen, toen de christenen sterk in aantal toenamen en van wie sommigen slechts onvolmaakte bekeerlingen waren van heidense riten.
Dit risico van heiligschennis bestaat nog steeds en zelfs meer dan ooit in de huidige multiculturele samenleving. De zeer recente verklaring van pater José Marie de Antonio, verantwoordelijk voor de pastorale zorg voor migranten in de Hautes-Pyrénées, is hiervan het tastbare bewijs (Libération van 15 augustus 2009, p. 13): “[Ongedoopte Tamils] ontvangen de hostie [in Lourdes]. Ik zag eens een man de hostie in zijn zak stoppen. Hij zei tegen mij: ‘Ik ben een hindoe, maar ik neem haar mee om haar naar mijn erg zieke moeder in Parijs te brengen omdat het goddelijk voedsel is.’” Om deze objectieve risico's te vermijden verhoogden de kerkelijke autoriteiten van die tijd hun voorzorgsmaatregelen. De concilies herinneren bijvoorbeeld aan de verplichting dat de gelovigen onmiddellijk de hostie moeten consumeren, voor het aanschijn van de priester, die moest controleren of de hostie ook effectief geconsumeerd werd.
Maar zelfs dat was niet genoeg om het risico van ontheiliging tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. En volgens een natuurlijke evolutie is de Kerk vervolgens overgegaan tot een procedure die, in de praktijk, de mogelijkheid de eucharistie te nuttigen zonder respect voor de heilige realiteit ervan, tot een absoluut minimum beperkte. Door de hostie rechtstreeks in de mond van de communicant te plaatsen wordt het, zo niet onmogelijk, dan toch erg moeilijk voor deze laatste om hem mee te nemen en op een andere manier te gebruiken dan voor de communie zelf.
In het register van "symboliek"
De eerste reden voor de evolutie van communieritus is dus praktisch van aard. Dit motief heeft natuurlijk enig belang, maar het is niet het enige en misschien ook niet het meest essentiële. Als we ons uitsluitend zouden concentreren op praktische overwegingen, dan zouden er gemakkelijk ‘innovatieve’ oplossingen kunnen gevonden worden vanuit de moderne bedrijfskunde (voor distributie) en veiligheidsprocedures (om heiligschennis te voorkomen).
De ritus van het uitdelen van de communie heeft echter naast het praktische aspect — en die is er zeker: de communicanten moeten de Heilige Eucharistie natuurlijk ook feitelijk kunnen ontvangen — nog een veel belangrijker aspect: door middel van bepaalde gebaren, houdingen of woorden de realiteit van de heilige eucharistie tot uitdrukking brengen en de innerlijke gevoelens tot uiting brengen (en in bepaalde opzichten vormen) van degenen die de communie gaan ontvangen.
We bevinden ons dan, zoals in de hele liturgie, meer in de wereld van symboliek dan in die van puur praktische handelingen. Het symbolische register drukt door middel van lichaamshoudingen of verbale uitdrukkingen de innerlijke gevoelens van de ziel uit, zonder dat er noodzakelijkerwijs tegelijkertijd een onmiddellijk praktisch nut voor dit gebaar bestaat. Wanneer de veteraan op 11 november een krans legt bij het oorlogsmonument, wanneer de burgemeester de namen voorleest van degenen die “op het veld van eer zijn omgekomen”, dan heeft dat voor de overledenen geen praktisch nut. Het is eigenlijk een symbolische uitdrukking van het eerbetoon van de levenden aan degenen die vielen voor het vaderland.
Het is vooral vanuit een symbolisch oogpunt dat ook de door de Kerk aangenomen ritus moet worden bekeken, wanneer zij de communie in de mond geeft en niet meer in de hand. Dit is het ware liturgische criterium. En het is noodzakelijk om deze ritus te beoordelen op basis van de meest fundamentele elementen van het christelijk geloof, niet op basis van vreemde, profane overwegingen, die ongetwijfeld interessant kunnen zijn, maar niet in deze context.
Uitdrukken van de werkelijke aanwezigheid en de eerbied voor het Heilig Sacrament
In de communieritus is het eerste punt dat symbolisch uitgedrukt moet worden de werkelijke aanwezigheid van Christus onder de gedaante van de hostie en de eerbied die we daarom dienen te bewijzen aan dit allerheiligste Sacrament.
De aanwezigheid van dit hoogheilig mysterie in de hostie, van God Zelf, van Onze Heer Jezus Christus in eigen persoon komt symbolisch bijzonder goed tot uiting wanneer uitsluitend de gewijde bedienaren, die speciaal zijn gewijd (geconsacreerd) voor deze taak door het sacrament van de priesterwijding, de Heilige Hostie met hun handen aanraken. Dit is een opmerkelijk effectieve symbolische ritus om het verschil uit te drukken tussen gewoon brood, dat iedereen gewend is aan te raken in het dagelijks leven, en het eucharistisch brood, het heilige brood, dat enkel de gewijde bedienaren aanraken. Iedereen begrijpt spontaan de betekenis van dit ritueel, ook het kind dat nog niet kan lezen.
Dit is zonder twijfel de belangrijkste drijfveer voor de verandering in de praktijk die de Kerk meer dan een millennium geleden heeft doorgemaakt: om het geloof van de Kerk in de werkelijke aanwezigheid van Christus levendiger en duidelijker uit te drukken.
De kerkvaders, die om hen heen de antieke ritus van communie in de hand zagen, leggen in hun teksten grote nadruk op het respect, het geloof, de toewijding, de verering en de aanbidding jegens dit kostbare Lichaam van Christus. Deze aanbevelingen zijn de rode draad in hun geschriften, wat doet vermoeden dat de oude ritus waarschijnlijk niet uit zichzelf de nodige symbolische effectiviteit bezat om dit centrale dogma van het geloof uit te drukken. En ten slotte heeft de Kerk gekozen voor een ritus die dit geloofspunt duidelijker aangeeft, door symbolisch de hostie enkel te laten beroeren door de gezalfde handen van de daartoe gewijde bedienaren.
Uitdrukken van het “ontvangen” van het sacrament en de twee priesterschappen
Het tweede punt dat symbolisch moet worden uitgedrukt, is het feit dat we het Sacrament ‘ontvangen’ en niet ‘opeisen’. Een tekst van kardinaal Ratzinger kan ons helpen om dit beter te begrijpen: “Het behoort tot de essentie van het sacrament om ontvangen te worden en dat niemand het zichzelf kan geven. Niemand kan zichzelf dopen of zichzelf tot priester wijden, noch zichzelf ontslaan van zijn zonden. Het is omwille van deze ontmoetingstructuur dat het volmaakt berouw van nature niet innerlijk kan blijven, maar de vorm van ontmoeting vereist die het sacrament [van de biecht] is.” (Josef Ratzinger, “Church , oecumenism and politics”, Fayard: 1987, geciteerd volgens de Duitse editie in AA. VV., “Veneration and administration of the Eucharist”, CIEL: 1997, p. 72)
Dit karakter van ‘ontvangen’ is ongetwijfeld niet geheel afwezig in het ritueel van de handcommunie, in zoverre de communicant niet zichzelf bedient van de heilige communie, maar deze van de gewijde bedienaar ontvangt en dan naar zijn mond brengt. Maar het is duidelijk dat dit ‘ontvangen’ karakter symbolisch op een veel sterkere manier tot uitdrukking komt wanneer het sacrament aan de gelovigen wordt gegeven ‘als aan pasgeboren kinderen’, om de uitdrukking te gebruiken van de eerste brief van de heilige Petrus (1 Pet. 2, 2) die de introitus vormt van Quasimodo-zondag (tweede zondag van Pasen in de ‘gewone vorm’) waar de liturgie uitgerekend spreekt over de communie tot de pasgedoopten.
De tongcommunie heeft bovendien het voordeel dat het, in het symbolische bereik en wel op de meest duidelijke wijze, het essentiële verschil uitdrukt tussen het gewone priesterschap van alle gedoopten, die het Sacrament ontvangen, en het ambtelijk priesterschap, dat het Sacrament bedeelt.
Het doopsel, dat aan iedereen die het bezit ‘een koninklijk priesterschap’ verleent (1 Pet. 2, 9), geeft in feite, zoals de heilige Thomas van Aquino ons zegt, het vermogen om de andere sacramenten te ontvangen, en vooral de Heilige Eucharistie, einde en voleinding van alle sacramenten (vgl. III, q. 63, a. 2 en a. 6), terwijl het ambtelijk priesterschap een vermogen is om te geven, om de sacramenten te bedelen.
De keuze van de onverdeelde Kerk
Dit zijn enkele van de belangrijkste redenen die de Kerk ertoe brachten om meer dan een millennium geleden af te zien van de handcommunie en deze uitsluitend verving door de tongcommunie waarbij de gewijde dienaar de hostie rechtstreeks in de mond van de gedoopte plaatste.
En als we zeggen ‘de Kerk’, dan dienen we haar in al haar componenten te begrijpen. Ondanks de verscheidenheid aan riten die worden gebruikt in de verschillende kerken van apostolische oorsprong, merken we op dat vandaag, tijdens de communie in iedere soort liturgische viering, geen enkele leek ooit de Heilige Eucharistie met zijn handen aanraakt, maar dat hij deze altijd rechtstreeks uit de handen van de gewijde bedienaar consumeert.
Dit is werkelijk een enorm en onbetwistbaar feit dat ons aan het denken moet zetten. Des te meer aangezien een groot deel van deze kerken van apostolische oorsprong, in tegenstelling tot de Latijnse Kerk, de communie onder beide gedaanten heeft bewaard of zelfs gegist brood gebruikt. Het is dus daarom dat deze kerken het, zonder enige uitzondering, meer geschikt vonden de Heilige Eucharistie rechtstreeks ‘in de mond’ (in verschillende vormen) aan de communicant te geven, en dit zowel omwille van praktische als symbolische redenen.
De communieritus: de actuele regels rond de communie
Om onze studie over de communie af te ronden past het om te bekijken welke wet heden ten dage de communie in de post-conciliaire ritus regelt en wat de geest is van deze wet.
De instructie “Memoriale Domini” van 29 mei 1969
De wetgeving op dit punt is in feite volledig afgeleid van één document: de instructie Memoriale Domini, afgekondigd door de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst op 29 mei 1969 en waarvan de officiële Franstalige versie verscheen in Documentation catholique, nummer 1544 van 20 juli 1969.
Dit is duidelijk geen ‘preconciliaire’ tekst, aangezien het Tweede Vaticaans Concilie vier jaar eerder eindigde, op 8 december 1965. Het is echter ook geen tekst die vooruitloopt op de grote liturgische hervorming: in het jaar 1969 zullen er immers vijfentwintig belangrijke documenten worden gepubliceerd met betrekking tot liturgische hervorming, waaronder de nieuwe Ordo Missæ op 6 april 1969.
De andere juridische documenten met betrekking tot de communieritus vinden allemaal hun oorsprong in deze instructie, waarbij er zorg wordt gedragen een duidelijk onderscheid te maken tussen de universele wet enerzijds en een indult of eenvoudige toegeving anderzijds. De Algemene Voorstelling van het Romeins Missaal vermeldt bijvoorbeeld in zijn nummer 161 (het cursief is van ons, om het verschil tussen beide duidelijk te maken): “De communicant ontvangt het Heilig Sacrament in de mond of, waar toegestaan, in de hand.” Deze liturgische tekst heeft inderdaad geen bevoegdheid om de geldende wet te wijzigen: enkel om deze te verduidelijken.
Bovendien, telkens de Romeinse Curie een kwestie rond de communieritus behandelt, verwijst zij steeds naar de instructie Memoriale Domini, die zij beschouwt als de enige normatieve. Het is dan ook het enige juridische document dat wordt geciteerd in de brief van 9 mei 1996 van de Congregatie van de Goddelijke Eredienst (bisschop Juan Rodolfo Laise, La communion dans la main, CIEL, 2001, blz.15).
Waarom een dergelijk document?
Wat zegt dit juridische document? Het stelt het volgende principe vast: “De kerk houdt eraan vast dat de eucharistie op de meest waardige manier wordt gevierd en dat wij eraan deelnemen op de meest vruchtbare wijze, met behoud van de traditie die ons is overgedragen doorheen een bepaalde ontwikkeling waarvan de rijkdom is geïntegreerd in de gebruiken en het leven van de Kerk.”
Om dit principe te verduidelijken, onderstreept de instructie “dat in onze tijd vele en belangrijke veranderingen aan de ritus van de eucharistieviering zijn aangebracht.” De Congregatie voor de Goddelijke Eredienst merkt met name op dat “het gebruik van de communie onder de gedaanten van brood en wijn, die geleidelijk in onbruik was geraakt, onder bepaalde omstandigheden is hersteld.” Omwille van deze zeer recente omwentelingen “is hier en daar het verlangen ontstaan om terug te keren naar de oude gewoonte het Eucharistisch brood in de handen van de gelovigen te plaatsen”, zegt Memoriale Domini. “Bovendien wordt dit in sommige gemeenschappen en op bepaalde plaatsen reeds gedaan, zonder dat daarvoor een aanvraag is ingediend bij de Apostolische Stoel.”
Korte geschiedenis van de ritus van de communie-uitreiking.
Memoriale Domini bespreekt vervolgens de historische ontwikkeling van de communieritus in de Latijnse Kerk. Het document merkt op dat “volgens oud gebruik de gelovigen ooit dit goddelijke voedsel in hun handen konden ontvangen.” Maar het benadrukt dat “de voorschriften van de Kerk en de teksten van de kerkvaders overvloedig getuigen van het zeer diepe respect en de zeer grote voorzorgsmaatregelen die de Heilige Eucharistie omringden.” Verder voegt het eraan toe “dat de zorg voor en bediening van het Lichaam en Bloed van Christus op een heel speciale manier werd toevertrouwd aan de gewijde bedienaren (...) Ook het bezorgen van de Heilige Communie aan de afwezigen werd dus ook snel enkel aan de gewijde bedienaren toevertrouwd teneinde de benodigde eerbied voor het Lichaam van Christus te verzekeren en om tegelijkertijd beter te kunnen beantwoorden aan de noden van de gelovigen.”
“Met het verstrijken van de tijd, naarmate de waarheid van het eucharistisch mysterie, evenals de Werkelijke Aanwezigheid van Christus erin, dieper werden onderzocht, werd het duidelijk dat de noodzakelijke eerbied jegens het Heilig Sacrament en de nederigheid waarmee deze ontvangen dient te worden, vereisten dat het de gewijde bedienaar moest zijn die het gewijd Brood op de tong van de communicant legt.”
Ernstige redenen om de traditionele communieritus te behouden
Memoriale Domini baseert zich op de Kerkvaders en het Leergezag van de Kerk om enkele redenen uiteen te zetten om het traditionele gebruik te behouden. Als negatieve redenen wijst de instructie op “de gevaren” die kunnen ontstaan bij het uitreiken van de communie in de hand: “Een verminderde eerbied voor het hoogverheven Sacrament des Altaars”; “een ontheiliging van dit Sacrament”; “een wijziging van de ware leer”.
Als positieve redenen onderstreept de instructie dat de communieritus “een eeuwenoude traditie” heeft, “een zeer oude en eerbiedwaardige traditie”; dat het “de eerbied uitdrukt van de gelovigen jegens de eucharistie”; dat het “op geen enkele manier de persoonlijke waardigheid schaadt van degene die tot het hoogverheven Sacrament nadert”; dat het “gepast is voor de noodzakelijke voorbereiding om het Lichaam van de Heer te ontvangen op de meest vruchtbare manier”; dat door deze ritus, “de heilige communie wordt ontvangen met de eerbied, decorum en waardigheid die we Hem verschuldigd zijn”; dat daardoor “elk gevaar van heiligschennis van de eucharistische gedaanten worden afgewend”; dat “we ijverig alle zorg bewaren voor de partikels van het geconscreerde Brood, die altijd al door de Kerk werd aanbevolen.”
De consultatiebrief van bisschoppen over de hele wereld
Het document had daar kunnen eindigen. Echter, in zo'n ernstige zaak “besloot de paus om alle bisschoppen van de Latijnse Kerk te raadplegen in verband met het invoeren van deze nieuwe ritus.” De consultatiebrief aan de bisschoppen, gedateerd 29 oktober 1968, werd uitgegeven in het Italiaans door bisschop Annibale Bugnini in La riforma liturgica (CLV-Edizioni liturgiche, 1983, blz. 625-629), en in het Frans in het werk van Mgr. Laise (op. cit., Pp. 76-82). Deze brief werd zorgvuldig verbeterd door de hand van Paus Paulus VI, en de verbeteringen laten duidelijk zien dat de Paus zich grote zorgen maakte over dit nieuwe gebruik van de handcommunie. De woorden die hij speciaal had toegevoegd, zijn bijvoorbeeld “uitgesproken vrees”, “zonder de vereiste toestemming”, “mensen die nooit tevreden zijn met de wetten van de Kerk”, enz. Zoals bisschop Bugnini schreef: “De veranderingen die door de Paus zijn aangebracht, tonen met welke aandacht en pijn in het hart hij deze zaak opvolgde.” (op. cit., p. 625)
De reactie van het wereldwijde episcopaat
Het resultaat was definitief en zonder beroep. Op de eerste vraag, de fundamentele vraag: “Vindt u dat naast de traditionele communieritus ook de handcommunie moet worden toegestaan?” antwoordden 567 bisschoppen “Placet” (akkoord); 315 antwoordden “Placet juxta modum” (akkoord mits wijzigingen); maar 1.233 antwoordden duidelijk “Non placet” (niet akkoord).
Zoals het Consilium van de Liturgie opmerkte in een rapport dat na deze bisschoppelijke raadpleging werd gepubliceerd en overhandigd aan de Paus op 10 maart 1969: “Hoewel het geen tweederde meerderheid [absoluut onbetwistbaar, volgens het gebruik van de curie] betreft, is toch een sterke absolute meerderheid tegen de nieuwe praktijk.”(bisschop Athanasius Schneider, Dominus est, Tempora, 2008, blz. 72)
Na de resultaten van dit onderzoek te hebben gepubliceerd, schrijft Memoriale Domini in ernstige woorden: “Bijgevolg blijkt uit de verkregen antwoorden dat een grote meerderheid van de bisschoppen gelooft dat er niets veranderd mag worden aan de huidige discipline; en dat als we het zouden veranderen, het een aanval zou zijn op de spirituele gevoeligheden van deze bisschoppen en vele gelovigen.”
De definitieve beslissing van de Paus ten gunste van de traditionele ritus
Na al deze bedenkingen en de publicatie van de resultaten van de raadpleging geeft de instructie Memoriale Domini op de meest formele manier een antwoord op de gestelde vraag: “Daarom, rekening houdend met de opmerkingen en het advies van diegenen die de “Heilige Geest heeft gevormd tot bisschoppen om de Kerk te besturen”, gelet op de ernst van het onderwerp en de waarde van de ingeroepen argumenten, leek het de Paus niet opportuun om de manier te veranderen waarop de heilige communie al sinds lange tijd aan de gelovigen wordt gegeven.”
Dit is de universele wet van de Kerk, een duidelijke en ondubbelzinnige wet: de traditionele communieritus is de enige die kracht van wet heeft en is daarom de wil en het verlangen van de Kerk. In het officiële bulletin Notitiæ, nummer 35 van maart-april 1999, pp. 160-161, bij noot 179 van Redemptionis Sacramentum van 25 maart 2004, herinnerde de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst er nogmaals aan dat de tongcommunie de traditionele manier is om de communie te ontvangen: “Laat iedereen zich in ieder geval herinneren dat het de eeuwenoude traditie is om de communie op de tong te ontvangen.”
Een eenvoudig indult
De communie in de hand blijft daarom vandaag de dag een eenvoudige ‘indult’ (Congregatie voor Geloofsleer, brief van 7 oktober 1996, in Mgr. Laise, op. cit., p. 93), een simpele “toegeving” (Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, brief van 7 januari 1997, in Mgr Laise, op. cit., P. 95), een eenvoudig “toestemming” (Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Redemptionis Sacramentum nummer 92). Omdat het een “gebruik is, op zichzelf zeker niet in strijd met de [theologische] doctrine, maar in de praktijk wel zeer twijfelachtig en gevaarlijk” (brief van het Staatssecretariaat van 3 juni 1968, Bisschop Bugnini, op. cit., blz. 623), een “vernieuwing die de Paus enkel met duidelijke vrees kan overwegen” (een zin die Paus Paulus VI met eigen hand toevoegde in de brief aan de bisschoppenconferenties van 29 oktober 1968, in Mgr. Bugnini, op. cit., blz. 625).
Een beperkte concessie, geconfronteerd met de tegenslagen van de tijd
Het document Memoriale Domini was inderdaad bedoeld om in te spelen op een zeer jammerlijke feitelijke situatie: in sommige delen van de Kerk had het onwettelijke en zorgwekkende gebruik van de handcommunie zich al verspreid. Het reeds geciteerde rapport van het Consilium merkte op dat “de deur helemaal sluiten voor elke toegeving” zal leiden tot “een gewelddadige reactie in bepaalde regio's en een vermeerdering van daden van ongehoorzaamheid daar waar deze nieuwe ritus al is ingevoerd.” (Mgr. Bugnini, op. cit., blz. 638).
We mogen de tijdsgeest niet uit het oog verliezen: Rome had net een wereldwijde bronca ondergaan na de publicatie van de encycliek Humanæ Vitæ (25 juli 1968). Paulus VI was hierdoor diep gekwetst en de Curie was in de verdediging. In een handgeschreven brief meldt de paus: “Kardinaal Suenens, bijvoorbeeld, gelooft niet dat het nog mogelijk is om dit misbruik te onderdrukken.” (Mgr. Bugnini, op. cit., blz. 639) Als daarom een “indult werd overwogen, was dat voornamelijk om “een gewelddadige reactie” en “een toename van daden van ongehoorzaamheid” te voorkomen. Het is daarom dat Memoriale Domini de bisschoppenconferenties van die plaatsen waar dit misbruik helaas reeds wijdverspreid was, toeliet een indult uit te vaardigen waardoor ze deze nieuwe handcommunie onder beperkte voorwaarden konden tolereren, met alle voorzorgsmaatregelen opdat deze tolerantie geen oneerbiedigheid jegens de eucharistie zou teweegbrengen, in de wet of in feite.
Natuurlijk mag dit barmhartige ‘tussen-haakjes’ niet in strijd zijn met de universele wet van de Kerk, die op zich altijd en overal moet worden gevolgd. Het is de tongcommunie die juist is en gepast: de handcommunie is slechts een beperkte toegeving, het resultaat van een eerder ernstig misbruik en we moeten met al onze kracht werken om dit te verminderen en, indien mogelijk, te verwijderen.
De geest van de Kerk
De geest van de Kerk over de communie-uitreiking komt tot uiting in dit ontroerend citaat van Memoriale Domini: “Opgesteld onder speciale opdracht van Paus Paulus VI”: “De Apostolische Stoel spoort bisschoppen, priesters en gelovigen aan zich ijverig te onderwerpen aan de geldende wet die hier nogmaals is bevestigd [d.w.z. communie op de tong], rekening houdend met zowel het oordeel van de meerderheid van de katholieke bisschoppen, alsook de vorm die momenteel in de heilige liturgie wordt gebruikt, en ten slotte het algemeen welzijn van de Kerk.”