Derde zondag in de Vasten

Derde zondag in de Vasten

Thema: Het doel van de Vasten: zuivering naar ziel en lichaam, om te geraken tot de gelijkenis met God.

I. Gedachten ter overweging.

Broeder, onze Moeder de H. Kerk vestigt eens te meer onze aandacht op het verheven levensideaal, dat de kristelijke gods­dienst ons voorhoudt. Zelfs degenen die twijfelen aan de waar­heid van ons geloof, moeten toch bekennen, dat geen andere godsdienst onder de zon bestaat, die hogere eisen stelt aan zijn volgelingen. Zij vinden onze levensopvatting zo verheven, dat zij haar als onmogelijk, als bovenmenselijk bestempelen. Bovenmenselijk is ons ideaal inderdaad, het is bovennatuur­lijk, het is goddelijk, in zijn dubbel bestanddeel: het eerste is negatief: we moeten ons zuiveren van alles, wat in ons “des duivels is”, dat is, van al onze ondeugden; het tweede is posi­tief: we moeten ... aan God gelijk worden!

Luister, broeder, naar 't Evangelie. Het leert ons, welk het allereerste, het voorafgaande werk is, dat Jezus in de wereld en in elke ziel verricht, vooraleer er Gods rijk te vestigen: eerst moet hij de duivel uitdrijven.        

Op zekere dag genas Jezus een stomme. Hij deed dit door uit de ongelukkige de duivel te verjagen, die hem stom maak­te. Daarna wendt Hij zich tot de schare en bewijst, dat hij de boze geesten verdrijft, niet, zoals zijn vijanden beweren, als ware hij een bondgenoot en vriend van de duivel, maar door de kracht van God. Of zou Satan soms zelf zijn eigen rijk vernie­tigen? “Maar zo het door Gods kracht is, dat ik de duivel uitdrijf, dan is dit wel een klaarblijkelijk teken, dat Gods rijk onder u gekomen is”. En nu richt de Meester zijn vermaning tot ons allen: zo we niet opnieuw, en nog erger dan te voren, onder de macht willen komen van de boze, dan moeten we waken en met de wapens in de hand ons geestelijk erf verde­digen. Wij moeten “met Christus zijn”, ons bij Hem aansluiten, want de uitgedreven duivel komt terug ten aanval met verdub­belde kracht. Kom, broeder, laten we hier onze Verlosser loven, omdat Hij de slavernij van de duivel, die eigenlijk de enige slavernij is, kwam breken. Verheerlijken wij Hem, samen met die vrouw uit het Evangelie, die Hem op zo echt-vrouwelijke manier loofde, te weten, door de Moeder zalig te heten, die Hem droeg en Hem voedde, Doch onthouden we vooral het slotwoord van Onze Lieve Heer, zijn zaligprijzing: “Zalig, die Gods woord aanhoort en die het onderhoudt”!

In 't Epistel leert Sint Paulus ons nu verder, hoe God in ons moet heersen en van welke duivelen we eerst moeten gerei­nigd worden. Wij moeten navolgers zijn van God, God-gelijk of goddelijk leven, zoals minnende kinderen hun vader nadoen. Daar­om moeten wij ons in gans onze handel en wandel door de liefde laten beheersen, naar 't voorbeeld van Christus, die uit liefde tot ons zichzelf als offer aan zijn Vader aanbood. Doch eerst moeten we ons zuiveren van alle werken der duisternissen, van alle begeerlijkheid naar ontucht, van alle lichtzinnige ge­sprekken, die tot ontucht aansporen, van overdreven gehecht­heid aan het stoffelijke. Zodoende wandelen we als kinderen van het licht in “alles, wat goed en rechtvaardig en waar is”.

II. Gevoelens en smekingen.

Gevoelens. Mijn broeder, mij dunkt, dat ik u hoor zuchten, zoals mijn eigen mensenhart soms verzucht: is zo een leven geen “utopie”, geen zelfbedrog, is dat geen illuminisme? Dat alles zou het inderdaad moeten heten, zo wij dat doel met eigen krachten wilden bereiken. Maar indien wij het betrachten, zoals de Kerk het ons leert, neen, dan is het geen utopie.

Met vertrouwen, o Heer, verhef ik mijn blikken en mijn ziel naar uw almacht en uw barmhartigheid. Ik kan alles, ook het bovenmenselijke, zo uw almacht mij steunt (Intr., Grad., Tract.)! Zie, hoe schamel en arm ik ben, en heb medelijden met mij (Intr.).

Mijn hart en al mijn verlangens zet ik op de zoetheid, die ge­legen is in de reinheid van mijn hart en 't onderhouden van uw wet (Offert.), op 't geluk, te wonen in uw huis (Comm.).

Smekingen. Bid nu, mijn broeder want het gebed is de kracht der kranken: Heer, zie neer op de hoge verlangens van uw sukkelaar en strek uw goddelijke arm uit tot mijn bescherming (Coll.), Heer, ik leg mij geheel en gans neer ten offer op uw heilig altaar. Wilt Gij, o goddelijk offerlam, mij zuiveren van al mijn zonden, en mij heiligen naar lichaam en naar ziel (Secr.).

Door mjin deelname aan 't heilig offermaal, bevrijd mij, o Heer, van alles, wat mijn ziel bezoedelt en van de gevaren, die naar de zonde leiden (Postc.).

Besluit.

Vandaag wil ik niets toegeven aan mijn boze geesten! Ik wil liefdevol zijn als een Godskind, naar het voorbeeld van Christus!