De economische en sociale problemen
Pastorale brief: Dakar, 25 januari 1951.
De economische en sociale problemen
Sinds vier jaar is Afrika getuige van een onmiskenbare politieke en economische vooruitgang, dankzij de oprichting van lokale parlementen en enorme kapitaalsinvesteringen. Wij zien nieuwe industrieën en allerhande moderne installaties oprijzen.
Niettemin gebeurt deze verbluffende vooruitgang niet zonder belangrijke economische en sociale problemen te veroorzaken, die een weerslag hebben op de families en de leden van de maatschappij.
Het lijkt ons noodzakelijk deze problemen te onderzoeken in het licht van de principes van het Evangelie en de Traditie, zoals de Kerk ze ons leert. Is het niet de Kerk die oorspronkelijk onze Europese samenlevingen gevormd heeft? Samenlevingen, die ondanks de dwalingen van de moderne tijd, de diepgaande stempel van de door het Evangelie geïnspireerde beginselen van de rechtvaardigheid en het sociaal leven bewaard hebben.
De lokale parlementen hebben een steeds uitgebreidere bevoegdheid en de onderdanen die onder hun administratie ressorteren, hebben niet allemaal zoveel groeperingen en verenigingen die in beter georganiseerde samenlevingen bestaan. Daarom kan het voor hen nodig lijken om bij verschillende gelegenheden zelf de rol te vervullen van deze privé-verenigingen, zelfs om de rol te vervullen van de familie, omdat zij beiden ontoereikend zijn.
Meer nog, is er bij de leden van de Afrikaanse samenleving geen tendens om alles te willen ontvangen van de openbare diensten, die een beetje als de Voorzienigheid voor de onderdanen is? Een gemakkelijke oplossing, maar één die veel schade toebrengt aan het werk, de vooruitgang, het initiatief, de inspanning, die de bron van de rijkdom vormen.
Daarom lijkt het ons nuttig om zowel de leiders als de onderdanen te herinneren aan de woorden van Onze Heilige Vader Paus Pius XII: “Het burgerlijk gezag is door de Schepper ingesteld om het sociale leven in een tijdelijke orde te regelen volgens de voorschriften van een onveranderlijke orde, om de fysieke, intellectuele en morele perfectie te bereiken en om de mens te helpen zijn bovennatuurlijk doel te bereiken.
Het is dus het edele voorrecht en de missie van de Staat de privé en individuele activiteiten van het nationale leven te controleren, te steunen en te regelen om ze harmonieus samen te laten komen tot het gemeenschappelijk goed… Als de Staat zich de privé-initiatieven zelf toe-eigent en naar zich toetrekt, dan kunnen deze benadeeld worden ten nadele van het gemeen goed… maar de eerste en essentiële kern van de maatschappij is de familie… de mens en de familie gaan van nature vooraf aan de Staat.”
Bijgevolg zijn de rechten van de Staat niet grenzeloos. God heeft het openbaar gezag geschapen voor de familie en de familie voor de vervolmaking van de mens, en niet omgekeerd.
De rol van de openbare Administratie is dus het steunen en aanmoedigen van privé-initiatieven, het bevorderen van hun creatie en ontwikkeling, en boven alles nauwlettend te waken over de vooruitgang van de familie, die de werkelijke bron van de rijkdom en de welvaart van onze samenlevingen is. Maar deze vooruitgang moet er zijn op elk vlak: fysiek, intellectueel en moreel. De onvolkomenheden van de privé-initiatieven en de familie aanvullen maar zich niet in hun plaats stellen, dat is de rol van de Staat. En in deze ondersteunende rol moet ze rekening houden met de verlangens van de families: de ouders zijn, van rechtswege, de eerste opvoeders van hun kinderen.
Als de Administratie zich in de plaats zou stellen van de familie en de privé-verenigingen, dan zou zij niet alleen haar bevoegdheid te buiten gaan, maar dan zou zij taken op zich nemen, waardoor zij gedwongen zou zijn zonder ophouden de taksen en de belastingen te verhogen en daarmee de economie van het land verstoren.
Wij willen hier herinneren aan de zware verantwoordelijkheid van zij die de centen van de Staat beheren. Dat geld is het geld van de leden van de samenleving die bijgedragen hebben tot hun productie. Het moet dus zorgvuldig aangewend worden voor het gemeenschappelijk goed. Diegene die de centen van de Staat voor zijn eigen profijt gebruikt, begaat dus een zware onrechtvaardigheid tegen alle leden van de maatschappij.
Zou het niet deze mogelijkheid zijn om het publieke geld voor zichzelf te gebruiken, die mensen aantrekt tot dergelijke ambten, die een verzekerd welzijn beloven. Terwijl men ze zou moeten aanvaarden met schrik, in de overtuiging dat God strenger rekenschap vraagt van zij die een grotere verantwoordelijkheid hebben.
Een ander gevaar dat de overheid en al diegenen die zich interesseren aan de lokale bevolking natuurlijk verontrust, is de voortdurende exodus van deze laatsten naar de steden.
Verschillende redenen, soms lovenswaardige, soms duistere, drijven hen naar de dichtbevolkte steden. Maar dit gevaar verergert niet alleen door het feit van de te grote bevolking van de steden met al zijn gevolgen, maar ook door het verlaten van het platteland door de jeugd, en in het bijzonder door de jeugd die de school verlaat.
Laat ons niet moe worden te verkondigen en uit te leggen aan deze jeugd dat God de handenarbeid veredelt heeft, dat hij gewild heeft dat de mens uit de aarde zijn voedsel haalt en dat geen enkel beroep zo overeenstemt met het familieleven, met een gezond en voorspoedig leven, als de landbouw.
Wij kunnen niet genoeg alles wat de boer helpt om zich aan zijn eigendom te binden, aanmoedigen: het voorbeeld van Europeanen die het land bewerken, de oprichting van landbouwverenigingen met het oog op een meer rationele, meer gevarieerde teelt. Dat doen, is meehelpen aan de morele en materiële welvaart van het land.
De samenstelling van de familie, zoals God ze heeft gepland, zoals Onze Heer ze heeft geheiligd, is nog één van onze voornaamste zorgen en niets moet nagelaten worden om ze te realiseren. Het is in de monogame familie dat zijn leden werkelijk tot een goed samenhangend geheel komen, dat zij de opbloei van alle deugden, van de geest en het hart terugvinden, het gevoel van verantwoordelijkheid dat eigen is aan de mens.
De voorwaarden tot de ontwikkeling van de familie begunstigen door het spaargeld, de eigendom, de leefomgeving en de ambachten, dat is sociaal werk. Beroepsverenigingen aanmoedigen die het belang van de familie en het beroep verdedigen en er lid van worden, dat is de maatschappij opbouwen op duurzame grondvesten.
Vechten tegen alcoholmisbruik, tegen het nietsdoen, dat is de familie beschermen.
Maar men moet om de echte oplossing te vinden harder zoeken naar het kwaad dat onze samenleving binnendringt.
Het grootste gevaar, dat wij bemerken en dat de samenleving volledig riskeert te corrumperen, is de ongebreidelde zoektocht naar het louter tijdelijke welzijn. Wij zouden zelfs kunnen zeggen het louter lichamelijke welzijn. En hierin is de verantwoordelijkheid van de staat groot door het invoeren in dit land van de “laicité”, de zogenaamde neutraliteit. Wij zijn er ten diepste van overtuigd dat er niet één Afrikaan is die niet lijdt bij de gedachte dat door deze doctrine men uit het hart van hun kinderen de allergrootste rijkdom en het allergrootste kapitaal van de wereld wegrooft: de vrees voor God en het respect voor zijn Wet.
Tegenover het grote kwaad, de grote medicijnen: men moet in de harten van onze jeugd de zoektocht naar het welzijn naar het louter lichamelijke vervangen door een zoektocht naar ook een intellectueel en moreel welzijn. “Tot wat dient het de mens de wereld te winnen, als hij daardoor zijn ziel verliest?”. En al vanaf hierbeneden heeft de mens wiens verstand en hart niet de twee grote liefdes, voor God en voor de naaste, bezit, zijn menselijke waardigheid verloren.
Welke familievader zal ontkennen dat het voor hem veel aangenamer is te leven met weinig geld maar omringd door een echtgenote en kinderen, die van hem houden, dan veel te bezitten en te leven in een ontwricht gezin te midden van kinderen van wiens genegenheid men hem beroofd heeft.
Nog meer, een mens is zijn naam maar waardig als hij in zijn hart een liefde bezit, die niet kan verdwijnen, die noch de tijd, noch de ruimte, noch de ziekte, noch de dood hem kunnen ontroven. Een liefde die groeit en zich ontwikkelt in de mate dat zij zich hecht aan haar voorwerp: de liefde voor God, zijn Vader, zijn Schepper, de liefde voor Jezus-Christus, zijn Redder, de liefde voor Maria, zijn Moeder. Komt de beproeving, de scheiding, de oorlog, de ballingschap, buiten de liefde van de zijnen is er een familie die hem nooit verlaat. Hij weet, hij gelooft, dat er iemand is “die elke mens die in de wereld komt, verlicht”, en hij is des te meer gehecht aan de zijnen wanneer hij ze terugvindt in God, schepper en redder van zijn gezin. De banden van de zinnelijke liefde zijn zo fragiel, zo wankel, zo vergankelijk. In God en in Onze Heer Jezus Christus, worden deze banden vermenselijkt, vergoddelijkt, geheiligd.
Het grote kwaad van onze moderne wereld is dat het de dorst naar het genot in de harten van de mensen heeft aangewakkerd en het hart en het verstand heeft afgewend van het ware geluk. Hierdoor heeft men de regelaar van de ziel vernietigd, heeft men zijn evenwicht gebroken, heeft men van de mens de zon van zijn leven weggenomen. Enkel de gedachte aan God, de onderwerping aan de wet van de naastenliefde, enkel het Bloed van Onze Heer Jezus Christus in de Eucharistie kunnen een rem en een maat leggen in het hart van de mensen.
Moge het God behagen dat de mensen, die verantwoordelijk zijn voor hun broeders, dit zouden begrijpen! En wat zouden wij dadelijk zien? De machtigen en de leiders van deze wereld zouden het voorbeeld van de matigheid tonen, zouden zich inspannen om de families te ondersteunen en de privé-initiatieven inzake het spaargeld, de sociale zekerheid, het verwerven van een eigendom en een geschikte woning aanmoedigen. En bovenal zouden zij de Kerk helpen om aan allen een oprecht en rechtvaardig hart te verschaffen, niet langer een hart van steen, maar een hart dat klopt voor de ware naastenliefde.
Als deze heilige geest de menselijke harten zou bezielen, dan zouden de rijkdommen breed verspreid worden over de bescheiden beurzen van velen die leven in onzekerheid en ellende, in plaats van door gierigheid en egoïsme voorbehouden te zijn aan enkelingen. En dezen zouden het niet uitgeven om hun lusten te bevredigen. Hoeveel geld wordt niet onnodig uitgegeven aan bedwelmende dranken? Als het zou gebruikt worden om woningen, dispensaria en kerken te bouwen, dan zou het land meer kunnen bogen op humanisme en werkelijke beschaving.
Dat zij die zich inspannen om van de Afrikaanse volkeren gelukkige en welvarende samenlevingen te maken, proberen hen het volledige welzijn te verschaffen: lichamelijk, intellectueel en moreel.
De rijkdommen van deze wereld zijn zo vergankelijk en zo slecht verdeeld dat men zich ten allen prijze zou moeten inspannen om ten minste de onuitputtelijke rijkdom te schenken die God overvloedig uitdeelt aan alle zielen van goede wil. Bovendien zal dit ook het enige echte middel zijn om de mensen te laten proeven van de goede dingen van deze wereld, want men geniet pas echt van materiële dingen als men er met mate van gebruik maakt…
Wij zijn er van overtuigd dat de geloofsovertuiging van dit land van het materialisme zal gered worden door de Kerk die predikt, die onderwijst non ad destructionem sed ad aedificationem, “niet om te vernielen, maar om op te bouwen”.