Het gebed
Pastorale brief: Dakar, 17 februari 1952
Het gebed
Wij kunnen onze herderlijke brief in deze boetetijd niet beter beginnen dan met de woorden van Onze Heilige Vader Paus Pius XII, uitgesproken op 10 februari laatstleden voor de gelovigen van Rome:
“Tegenover het voortduren van een situatie die, Wij aarzelen niet om het te zeggen, elk moment een explosie kan veroorzaken en waarvan men de oorsprong moet zoeken in de godsdienstige lauwheid van zovelen, in de verlaging van het morele niveau van het openbare en privé-leven, in de systematische vergiftiging van de eenvoudige zielen… kunnen de goede mensen zich niet laten vastzetten op de platgetreden paden, passieve toeschouwers van een afschrikwekkende toekomst.”
Wij verheffen dus onze stem, samen met deze van de Opperste Herder, om u te vragen ernstig na te denken tijdens deze dagen van genade die de verjaardag van de Verrijzenis van Onze Heer voorafgaan, over één van de krachtigste middelen tot vernieuwing, tot een geestelijke en tijdelijke verrijzenis van de wereld: Wij bedoelen het gebed.
Wij kunnen niet verzwijgen dat de echte oplossing voor de relaties tussen de volkeren en voor het zielenleven van de naties te vinden is in de christelijke filosofie en theologie. Al het geld van de wereld, al de doortraptheid van een egoïstische diplomatie, al de onderzoeken, al de congressen, leiden tot niets als men geen rekening houdt met de ware wijsheid en de rede. En wij weten ook dat enkel de Kerk, gevolmachtigd door God in de persoon van Onze Heer Jezus Christus, in zijn volheid alle schatten bezit, nodig voor de vrede en de eendracht onder de volkeren.
En toch, ondanks de uitdrukkelijke vermaningen van de Plaatsvervanger van Christus, codificeert men, maakt men wetten, stelt men nationale en internationale grondwetten op, terwijl men de onderrichtingen van Hij die gezegd heeft “Zonder mij kunnen jullie niets doen”, afwijst.
Wij menen de stem van God te horen door de mond van de profeet Jeremias: “Waarom valt dan dit volk, valt dan Jerusalem altijd af? Waarom houden ze dan aan leugens vast, En weigeren ze zich te bekeren? Ik luisterde en hoorde toe: Nooit spreken ze waarheid; Niemand heeft berouw van zijn boosheid, En zegt: wat heb ik gedaan? Allen draven ze weg, als een ros, dat stormt naar de strijd. Zelfs de ooievaar in de lucht kent zijn vaste tijden; Trekduif, zwaluw en gans houden vast aan de tijd van hun komst. Maar mijn volk weet niet eens, wat het Jahweh verplicht is! Hoe durft ge zeggen: We zijn wijs, wij hebben de wet van Jahweh toch? Zeker, maar ze is in leugen veranderd door de leugenstift der schriftgeleerden… Van Jeruzalem ga Ik een puinhoop maken, een jakhalzen-hol, van de steden van Juda een wildernis zonder bewoners!” (Jer. 8, 5)
Wij hebben een zware, zeer zware plicht, mijn zeer geliefde Broeders, tegenover de verblindheid van de geesten en de verharding van de harten: te bidden, onze handen te vouwen om van God het heil van de wereld af te smeken. De omstandigheden sporen ons meer dan ooit aan, om onze zielen naar God te verheffen, om in ons de deugden van vroomheid en godsvrucht terug op te wekken, die het bloed van Christus in ons geplaatst heeft door het Doopsel.
Men zegt in onze tijd dat God de mensen nodig heeft, maar als deze behoefte bestaat bij God, dan is het door een volledig vrije daad van liefde en goedheid. Het is veel juister te zeggen dat de mens God nodig heeft, een aangeboren behoefte, die wortelt in gans ons wezen, hetgeen de Heilige Paulus zo krachtig als volgt uitdrukte: “In Hem immers leven we, bewegen we, zijn we;”.
En als noch ons hart, noch ons verstand naar God zouden trachten, dan zouden wij ontaarden zijn. Het is op het moment dat alles hem ontsnapt: rijkdommen, vrienden, ouders, gezondheid – in dit te korte of te snelle moment dat wij allemaal meemaken – dat de stervende een onverdachte wijsheid terugvindt, het gevoel van de werkelijkheid van God en de ijdelheid van de wereld. Zijn ziel voelt dan een enorme nood aan God.
Waarom zouden wij gedurende gans ons bestaan onverstandig zijn en wijs in onze laatste momenten, als het God al behaagt om er ons bewust van te maken?
Het gebed is niets anders dan het opklimmen van onze ziel naar zijn Schepper en Verlosser. Het is natuurlijk voor de eenvoudige en oprechte ziel. Het is de gewoonte van de zonde die tegengesteld is aan deze verheffing van de ziel naar God, die het gebed vermindert tot een pure formaliteit. Het is de hoogmoed van de geest, in stand gehouden door verzinsels en sofismen, om de mens ertoe te brengen zich te schamen om te bidden.
Laat ons het persoonlijk gebed, het gebed in de familie, het liturgisch gebed liefhebben. De catechismus leert ons wat men in dit verband moet doen en wanneer men het moet doen. Laten we echter niet vergeten dat ons gebed een innerlijke houding van de ziel moet vertolken, een houding van devotie en aanbidding, die de verplichting tot gebed makkelijk, zacht en aantrekkelijk zal maken. Daarom nodigt Onze Heer ons uit om altijd te bidden: Oportet semper orare.
Door deze kinderlijke gevoelens tegenover God zullen wij graag bidden zoals Onze Heer het ons aanraadt en ons het voorbeeld geeft. “En als gij bidt, doet dan niet als de schijnheiligen, die er van houden, in de synagogen en op de hoeken der straten te staan bidden, om door de mensen gezien te worden; voorwaar, Ik zeg u: Ze hebben hun loon ontvangen. Maar als gij bidt, ga dan uw binnenkamer in, sluit de deur, en bid uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u vergelden. Als gij bidt, gebruikt dan geen stortvloed van woorden, zoals de heidenen dit doen; want ze menen, dat ze om hun vele woorden worden verhoord. Doet niet zoals zij; want uw Vader weet, wat gij nodig hebt, vóórdat gij er Hem om vraagt. Zó zult gij dus bidden:” (Mt. 5, 5-9) En Onze Heer gaat verder door ons het bewonderingswaardige gebed van het Onze Vader te leren.
Deze manier van bidden is echter niet de enig mogelijke. Onze Heer zelf toont duidelijk hoe hoog hij het liturgisch gebed acht door zijn aanwezigheid in de synagoge bij openbare gebeden en door zijn aanwezigheid in de Tempel van Jeruzalem, waar hij naar toe gaat ter gelegenheid van grote feesten, vergezeld van zijn familie en later van zijn leerlingen.
Laat ons ook houden van het gebed in de familie. Helaas, op dit gebied, welke pijnlijke vaststellingen! Hoeveel onder u bidden het morgengebed en het avondgebed! Hoeveel ontvangen er van God het dagelijks brood zonder hem te vragen het met mate te gebruiken en zonder hem ervoor te bedanken! Elk gezinshoofd moet deze gewoonte in eer herstellen, voor de kinderen zo stichtelijk, voor God zo aangenaam, voor het gezin zo vervuld van zegeningen. Waarom zich verbazen dat God ons vervolgt met zijn wraak en zijn gerechtvaardigde gramschap, terwijl hij tevergeefs zoekt naar gevoelens van dankbaarheid voor al de weldaden die hij ons verleent.
De Kerk, trouw aan de Bijbelse traditie en aan het voorbeeld van Onze Heer, vraagt ons het werk te staken op zondag en deel te nemen aan het liturgisch gebed, aan de rituele offerande van de christelijke gemeenschap, welke niet alleen op symbolische wijze plaatsvindt, maar in werkelijkheid door het Offer van het Lichaam en Bloed van Jezus Christus, waarvan wij de ledematen zijn. Hoeveel vervullen er deze plicht met een diepe overtuiging, met een levend geloof? Hoeveel begeven er zich naar de plaats van het Offer? Wij durven niet spreken over de verhouding tussen gedoopten en deelnemers aan de Zondagsmis. Hoewel men met vreugde vaststelt dat er de laatste jaren een zeker aantal mensen deze plicht beter begrijpt, is er men echter nog steeds verbijsterd bij de gedachte dat meer dan de helft van de gedoopten deze zware verplichting vrijwillig negeert.
Het is aan jullie, mijn zeer geliefde broeders, die al de weldaden van deze wekelijkse publieke dienst naar waarde kunnen schatten, van deze hernieuwde gave van uzelf als integraal deel van het mystiek lichaam van Christus, het is aan jullie die de “Alter Christus” zijt, om vurig te bidden en de Almachtige God en het barmhartig Hart van Jezus te smeken de door de hoogmoed verblinde geesten te verlichten en de door de lusten verharde harten te openen. Wees nog vuriger in uw gebeden, zowel privé als publiek, opdat de wrekende arm van de rechtvaardige God niet neerkomt op de hun plichten verzakende christelijke naties…
Laten wij ons wenden tot de Maagd Maria, Koningin van de Hemel, Middelares van alle genaden, Toevlucht van de zondaars. Zij zal ons leren te bidden zoals zij dit aan de Apostelen in het Cenakel geleerd heeft. “Zij allen bleven eensgezind volharden in het gebed, tezamen met Maria, de moeder van Jezus”. Hi omnes erant perseverantes unanimiter in oratione cum Maria, Matre Jesu. (Hand. 1, 14)