De glasramen ontworpen door kunstenaar Samuel Coucke (Brugge, 1833-1899)

Glasraam van de Heilige Michaël boven het portaal (Foto: A. Bochkoltz)

Historiek van de Kapel van het Allerheiligste Sacrament

Naar aanleiding van de restauratiewerken van onze kapel en voor een betere kennis van deze vergeten parel aan de Antwerpse kroonzal zal in deze rubriek het ontstaan en de geschiedenis van onze kapel worden belicht.

Juffrow Griet Lucy Beldé, auteur van deze artikelen, is parochiaan en archeologe. Zij doet onderzoek naar de geschiedenis van onze kapel die maandelijks wordt gepubliceerd in ons mededelingenblad De Monstrans.

Door Juffrow Griet Lucy Beldé

In de twee volgende afleveringen worden de glasramen van de kapel belicht. Deze werden vervaardigd door Samuel Coucke en passen binnen de neogotische stijl. Vooreerst wordt er kort ingegaan op de neogotiek, vervolgens wordt de kunststijl en het leven van glazenier, Samuel Coucke, besproken. In de volgende aflevering worden de afgebeelde heiligen met hun bijhorende attributen, die op de glasramen van de grote kapel staan, nader besproken.

Onze kapel is, zoals eerder vermeld, in neogotische-stijl opgetrokken. Deze bouwstijl maakte opgang in de periode van circa 1740 tot 1880. Binnen deze stijl trachtte men de middeleeuwse, gotische bouwkunst te doen herleven. Dit als een reactie op het strakke en koele neoclassicisme. De stijl ontstond uit de liefde voor het ambachtelijke, de echtheid en kwaliteiten van materialen en de eerlijkheid en degelijkheid in constructie. Kortom, het paste binnen een melancholische heropleving van het middeleeuwse gildewezen.  

De geestelijke vader van de neogotiek in België was Jean-Baptiste Bethune (1821-1894). J.B. Bethune koos onder invloed van de Britse architect A.W. Pugin binnen de toegepaste kunsten voor het herstel van de gotische traditie, die de christelijke kunst van de middeleeuwen verbeeldde. Hij verdedigde vanuit strikt religieus-ideologische overwegingen, het nauwgezette gebruik van de gotische vormentaal in de eigentijdse 19de-eeuwse toegepaste kunst en architectuur. Zijn werk getuigt dan ook van een degelijke archeologische kennis van de kunst -en architectuurhistorische voorbeelden, evenals van een uitgebreide kennis van traditionele typologieën, bouwmaterialen-en technieken.

Als we ons richten naar het schip van onze kapel dan vallen meteen de kleurrijke spitsbogige drielichtvensters op. Deze kleurrijke en kunstige glas-in-loodramen zijn in 1898 gemaakt door het vooraanstaand glas-in-loodatelier  Coucke uit Brugge. We vinden zijn naam en atelier ook terug in het transeptraam “S. Coucke en zone Glasschilders Brugge 1898.”

Daar Samuel Coucke in 1899 overleed, lijkt het er sterk op dat dit één van zijn laatste verwezenlijkingen is.

In totaal zijn er 18 grote glasramen, die per drie geschikt zijn in lancetvensters. In de ramen zijn kleurrijke gevlochten geometrische figuren waar te nemen op een achtergrond van grijze plantenstructuren, ook ‘damastering’ genaamd. Op het middelste venster staat telkens een heilige afgebeeld. Te beginnen aan het portaal in de richting van de wijzers van de klok zijn dat volgende heiligen: Margaretha Maria Alacoque, Sint-Anna, Fransiscus Xaverius, Alfonsus Maria van Liguori, Sint-Augustinus en Maria die verschijnt in Lourdes. (Law p112)

Samuel Coucke (Brugge, 1 oktober 1833 – 7 november 1899) die de glasramen in onze kapel ontwierp was een Belgisch glazenier en keramiekschilder. Hij was één van de Belgische kunstenaars die zich de kunstrichting, bekend als de gotiek, eigen maakte. Deze kunstrichting kende in Brugge tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw zijn grootste bloei. 

Couckes omvangrijk atelier werd later voortgezet door zijn drie zonen, die hun glasramen ondertekenden met J.E.T. Coucke, Joseph, Elooi en Theophile. Hun glasramen sluiten aan bij de stijlontwikkeling van de Brugse school of Béthunes richting. De stijl van Coucke kenmerkt zich vooral door de fijne afwerkingsfase, wat zich uit in de details. In de afbeeldingen ontdekt men poëtische versieringen die volledig geïnspireerd zijn op natuurelementen. Ze treden niet op de voorgrond, maar vullen harmonieus het geheel. Er wordt gewerkt in een gotisch kader en de twee-dimensionele figuren en taferelen blijven eveneens binnen deze stijl. Het geheel wordt aangevuld door contourschildering en grisailleversiering (grisaille is een schildering in grijstinten, die een imitatie van een stenen beeld of reliëf voorstellen). Door al deze kenmerken werd het gevoel voor menselijkheid geaccentueerd. De kleur blauw speelt in het oeuvre van Coucke een belangrijke rol, hierop zijn al de andere kleuren afgestemd. Ook zilvergeel wordt veelvuldig gebruikt. De overdadige detailversiering, die rijk is aan verscheidenheid vult het gehele vlak rond de figuren verder op, wat een elegant en verfijnd eindproduct oplevert.

Hieronder wordt kort de biografie van Coucke besproken. We baseerden ons hiervoor op het rapport dat werd opgemaakt door Tim Costima van ‘Glasmalerei Peters’, naar aanleiding van de restauratie en het behoud van de glasramen van de grote en kleine kapel. De restauratie van de ramen in de kleine kapel werd reeds door Glasmalerei Peters uitgevoerd met een zeer geslaagd eindresultaat.

De opening naar de beoefening van een kunstambacht kwam er bij Coucke via zijn twintig jaar oudere schoonbroer Louis Grossé (1811-1899). Grossé leidde Coucke in zijn atelier op tot galonwever en borduurwerker. Bij zijn huwelijk in 1859 werd Coucke nog vermeld met het beroep van 'passementier' of kleerontwerper. Nochtans had hij zich toen al ingewijd in de glazenierskunst. Volgens eigen zeggen had hij de revelatie van het glasschilderwerk gehad op de wereldtentoonstelling van 1855 in Parijs en had dit er hem toe gebracht zich de glazenierstechnieken te gaan eigen maken in Duitse en Engelse ateliers. In 1858 startte hij met zijn nieuw beroep. In de Korte Vuldersstraat in Brugge bouwde hij een oven in de tuin en een paar jaar later verbouwde hij een bijgebouw tot atelier met een venster waar de brandglazen in opmaak konden worden tegenaan geplaatst. 

De eerste stappen van Coucke waren niet gemakkelijk. Hij greep weliswaar hoog door de restauratie op zich te nemen van glasramen in de kerk van Zoutleeuw en in de Zavelkerk in Brussel. Zijn ontwerpen kregen maar moeizaam goedkeuring binnen de Koninklijke Commissie voor Monumenten en enkele leden kwamen in mei 1861 een bezoek brengen. Ze waren tevreden over de materiële uitvoering zoals Coucke die voorzag. Het belet niet dat er nadien door de Commissie nog forse kritiek werd geuit op de glasramen van Coucke. Hij vond echter een stevige verdediger in het Commissielid priester Hyacinthe de Bruyn, gezaghebbende kunsthistoricus en publicist. 

De heropbloei van de glazenierskunst, vanaf het midden van de negentiende eeuw, ging samen met de belangstelling voor rijker aangeklede kerken. Een belangrijk katholiek mecenaat steunde de kunstambachten die op vernieuwing en stoffering van het kerkinterieur waren afgestemd.

Coucke paste in de neogotische beweging die tot volle ontplooiing kwam. Veel, zo niet de meeste van zijn werken zijn in gotische stijl – of naar gotisch model – ontworpen. Dit was evenwel geen exclusieve stijlrichting en Coucke adverteerde bij herhaling dat hij in alle stijlen kon werken, naargelang de wensen van de klant en de stijl of aankleding van het gebouw waarvoor men glasramen wilde. 

Voor zijn glasramen spande Coucke zich in om te werken met aangepast glas ('verre antique' of 'verre cathédrale') teneinde het coloriet uit de glorietijden van de glazenierskunst te evenaren. Dat ook de brandtechniek op punt stond ziet men aan de frisheid die een aantal van de glasramen honderdvijftig jaar na hun fabricatie nog steeds behouden hebben. Een goed voorbeeld hiervan is het hoogkoor van de Heilige Magdalenakerk in Brugge, waar men in de middenvensters de glasramen van Samuel Coucke ziet. Coucke was hierbij meer glazenier dan glasschilder. De echte techniekbeheersing bestaat er immers in tot figuratieve taferelen te komen door de variatie van het gekleurd glas dat men in lood plaatst, waarbij minimaal met overschildering wordt bijgewerkt. Hierin bestond precies de revalorisatie van het kunstambacht dat in de decadente periode verworden was tot ‘schilderen op glas’, waarbij op de limiet een effen glaspaneel kon worden gebruikt, waarop een tafereel werd geschilderd – inclusief het nagebootste lood -, wat dan eigenlijk niet veel meer gemeen had met de echte glazenierskunst. 

In het werk van Coucke zijn ook de inspanningen duidelijk die geleverd werden om iconografisch correct werk te leveren, om heraldisch juist te zijn (de mecenas wenste meestal zijn familiewapen vereeuwigd te zien) en om tevens in de kleuren, de houding, de klederdracht van de personages, de middeleeuwse voorbeelden na te volgen. 

Vooral toen de zoons actief werden in het atelier, begon men ook meer publiciteit te maken. Er werden prospectussen rondgestuurd en aankondigingen geplaatst in kranten en tijdschriften. Men nam ook deel aan tentoonstellingen. De productie van het atelier was aanzienlijk. Honderden glasramen werden geleverd, zowel in België als daarbuiten, onder meer in de Verenigde Staten en in Belgisch-Congo. Een inventaris ervan werd veel later opgesteld. Heel wat ontwerptekeningen van het atelier worden bewaard door het Provinciaal cultureel archief van West-Vlaanderen en door de Musea van de stad Brugge (Prentenkabinet).  

 

Bronnen:

Costima T., Rapport glasramen Pius X, Kapel van het Allerheiligste Sacrament, 2021.

Joost De Vree, Neogotiek, [Online] https://www.joostdevree.nl/shtmls/neogotiek.shtml (Geraadpleegd op 26 februari 2023)

Inventaris Onroerend Erfgoed, Bethune Jean-Baptiste  [online] (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/personen/315) (Geraadpleegd op 26 februari 2023)

Law Y.L., Thesisonderzoek, Bouwhistorisch onderzoek, Kapel van het Allerheiligste Sacrament, Hemelstraat 21-23, te Antwerpen, p. 82, 83 en 112.