Hostie met de Hostie - 2de hoofdstuk Het bloedig offer van het Kruis

'Hostie met de Hostie' is een boek geschreven door B. Vanmaele, O. Praem. in 1928 om de E.K.-ers en ijveraars van de H. Eucharistie aan te moedigen.
Tweede hoofdstuk - Het bloedig offer van het Kruis
1. - Adams zonde, uiteraard een onherstelbare ramp.
De dag waarop Adam en Eva, door het serpent misleid, Gods wet overtraden, deed de zonde haar droevige intrede in de wereld.
De mens, geschapen om God te eren, te loven en te beminnen, en aldus Gods glorie te verkondigen en de eigen zaligheid te bewerken, keerde zijn Opperste Meester en Weldoener de rug toe. Hij verbrak de vriendschapsbanden die hem met God verenigden. Hij koos het schepsel tot zijn einddoel. Hij weigerde aan God de onderdanigheid, die de Schepper van zijn schepsel mocht verwachten. Hij beledigde en vergramde Gods oneindige Majesteit.
De straf bleef niet uit. De mens verloor de heiligmakende genade, waardoor hij het kind van God was en met God mocht omgaan als met een Vader. Hij verloor het recht op de hemel, d.i. op het bezit van die grote, goede God, door Wie en voor Wie hij geschapen was. De mens werd Gods vijand en het voorwerp van Gods toorn. En meteen werd hem het drievoudig juk van de dood, van de begeerlijkheid en van het lijden in allerlei vormen op de schouders gelegd.
Welk droevig lot voor Adam en voor het mensdom, uit hem geboren! “De ganse mensenmassa, door God vervloekt”, zegt de H. Augustinus, “lag verpletterd neer onder al die rampen, of liever, ze werd erin voortgewenteld en van de ene rampzaligheid in de andere gestoten.”[1]
En wat het ergste was: Hoop op redding was er niet! De zonde was uit zichzelf een onherstelbare ramp. De mens had gezondigd uit vrije wil. Nu moest hij maar de gevolgen van zijn overtreding dragen. Hij was een verworpeling en hij zou het blijven, want God had tegenover hem niet de minste verplichting.
Aan boete of verzoening viel evenmin te denken. Alhoewel de boosheid of de ongeregeldheid in Adams zondige wil niet oneindig was, toch was zijn zonde (dit geldt ook voor elke persoonlijke doodzonde), als belediging van Iemand van oneindige waardigheid, een oneindig kwaad. En dit euvel kon geen enkel schepsel naar waarde uitboeten, hoe langdurig, hoe pijnlijk de uitboeting ook mocht zijn. Gods Rechtvaardigheid immers eiste hier volledig herstel, en dit kon enkel door een persoon van gelijke waardigheid, een goddelijk persoon, gebracht worden. En daar nu geen enkel schepsel God is of kan zijn, waren al de bovennatuurlijke goederen en de hemel voor het ganse mensdom reddeloos verloren.
O vreselijk vooruitzicht! Hoeveel van Adams afstammelingen, te midden van de diepe onwetendheid en de zedelijke ellende van een wereld zonder Verlosser, zonder de genezende en versterkende kracht van de bovennatuurlijke hulpmiddelen, zouden gevrijwaard gebleven zijn voor de doodzonde? Hoevelen zouden ontsnapt zijn aan de vlammen van de hel? Wie zal het zeggen? En de anderen, ofwel gestorven vóór de jaren van verstand, ofwel gelukkig genoeg, om de schuld van de erfzonde met geen schuld van persoonlijke zonden[2] te hebben bezwaard, konden enkel een natuurlijke zaligheid bereiken, gelijk aan die van de kinderen, welke nu sterven zonder Doopsel. Dit was dan voortaan het treurig lot van de “kinderen van de gramschap”.[3]
2. - Jezus, de goddelijke Verlosser.
“Maar God, die rijk is aan barmhartigheid, heeft ons met grote liefde liefgehad”[4]. Want nauwelijks is de overtreding gebeurd, of in de ondoorgrondelijke raadsbesluiten van de H. Drievuldigheid wordt tot het Verlossingswerk besloten. Hoe verschrikkelijk Gods vonnis voor Adam en Eva ook was: uit het Paradijs te worden verdreven, om op de wereld als onttroonde koningskinderen rond te dolen, toch bevatte het reeds de belofte van de goddelijke Verlosser. “De Heer sprak tot het serpent: … Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw, tussen uw zaad en haar zaad, en dit zal u de kop verpletten”.[5]
De Oneindige, de Almachtige zal zich over het gevallen mensdom ontfermen. Een goddelijk Persoon zelf, God de Zoon, zal boeten voor de zonde, Hij zal de belediging, God aangedaan, uitwissen en de mens in Gods vriendschap herstellen. En omdat Gods Zoon in zijn goddelijke natuur zich niet kan vernederen, niet kan lijden noch boeten, zal Hij de menselijke natuur[6] aannemen. “En het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond”.[7]
Deze is “Onze Heer Jezus-Christus, de eniggeboren Zoon Gods, die om ons, mensen, en om onze zaligheid uit de hemel is neergedaald”,[8] waarin wij geloven.
Hij is dan onze Middelaar: “onze barmhartige en trouwe Hogepriester bij God”[9]. Als mens, aan ons gelijk, kan Hij uitboeten, als God, is zijn uitboeting van oneindige waarde.
Hij treedt op in onze plaats: Zijn voldoeningen zullen onze zonden delgen, zijn verdiensten zullen ons Gods vriendschap en de hemel terugschenken. Hij is de nieuwe Adam, de nieuwe Stamvader, om het onheil te herstellen door de oude Adam, de zondige Stamvader, aan het mensdom berokkend, en om ons uit de slavernij van de duivel, waarin we door de erfzonde gevallen zijn, te verlossen.
Wel mochten dus de Engelen zingen op Kerstnacht: “Eer aan God in de hoge, en vrede op aarde bij de mensen van goede wil”[10], want de blijde boodschap, die ze aanbrachten, was werkelijk “een grote vreugde voor geheel het volk: ons was een Zaligmaker geboren, die Christus de Heer was, in de stad van David”.[11]
3. - Een dure losprijs.
Sint Paulus herinnert de Korinthiërs er aan: “dat ze duur gekocht zijn”[12] door Christus en de gelovigen van Efeze, “dat Christus ons liefgehad heeft en zichzelf voor ons heeft overgeleverd tot offer en slachtoffer aan God”[13].
Sint Petrus ook schrijft aan de eerste Christenen dat ze niet met vergankelijke dingen, “met zilver of goud vrijgekocht zijn… maar met het kostbaar Bloed van Christus, als van een lam zonder gebrek of vlek”[14]. Indien God gewild had, zou de minste daad, door Christus verricht om de zonden uit te boeten, meer dan voldoende geweest zijn om ons te verlossen. Christus immers is God, Zijn daden zijn goddelijke daden. Zijn persoon en elk van zijn daden zijn van oneindige waarde en oneindige verdienste.
Alhoewel Jezus vanaf het eerste ogenblik van zijn Menswording onze Verlosser was en alles deed en verduurde, om onze misdrijven uit te boeten en voor ons de hemel te verdienen, toch had God besloten, dat het mensdom zou verlost worden door het bitter lijden en de dood van zijn Zoon. Al de andere verdiensten van Jezus moesten eerst door dit allergrootste en opperste Offer bekroond worden, om als verlossingsdaden door God te worden aangerekend en aanvaard.
Het offer van zichzelf zou voor de zondige mens de volmaakste uitdrukking van boete en eredienst geweest zijn tegenover God. Ook Jezus, onze Middelaar en Plaatsvervanger, zal aan zijn Vader en aan ons, dit opperste blijk van liefde geven. Onze Verlossing zal gebeuren door het vergieten van zijn Bloed (4).
(4) “In quo habemus redemptionem per sanguinem ejus.” Efez. I, 7.
4. - De Priester en de Hostie.
Wat nog in geen enkel offer gezien werd, zal hier op wonderbare wijze verwezenlijkt worden. De Godmens zal tegelijk de Offeraar zijn, die het Offer opdraagt, en de Offerande, die opgedragen wordt. ‘t Is eerst als Priester dat Jezus op Calvarieberg optreedt. In zijn Menswording tot Hogepriester gezalfd, om het offer op te dragen, ziet Hij met brandend verlangen uit naar het plechtig uur van zijn Sacrificie. Maar als dit uur gekomen is, zal Hijzelf het Offer van zijn leven aan God brengen, vrijwillig en ongedwongen, alhoewel gehoorzaam tot de dood aan Zijn Vaders Wil, die besloten heeft door Zijn Kruisdood de wereld te verlossen.
Noch de Joodse hogepriester, die Hem aan de Romeinen overleverde, noch de beulen, die Hem kruisigden, zullen Hem tegen zijn Wil van dit leven beroven. “Niemand neemt het (leven) van Mij af, maar Ik leg het uit Mijzelf af; macht heb Ik om het af te leggen, en macht heb Ik om het weer aan te nemen”[15]. Jezus “werd geofferd omdat Hijzelf het heeft gewild”[16] en omdat Hij “zichzelf als een onbevlekt offerlam aan God heeft geofferd”[17]. Op het bloedig altaar van het Kruis overeind, met het Opperpriesterschap bekleed, brengt Jezus, als de Vertegenwoordiger van gans het menselijk geslacht, aan de goddelijke Majesteit, de hulde van zijn volmaakte eredienst en bewerkt de verzoening van de zondaars.
Jezus is tevens ook de Hostie van het Sacrificie. Hijzelf is de Offerande van onschatbare waarde, op het altaar van het Kruis uitgestrekt en het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt: “Christus… de Hogepriester van de toekomende goederen… is niet met bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen Bloed éénmaal ingegaan in het heiligdom”[18].
O, nu mag de zonde van oneindige boosheid zijn, nu mogen de euveldaden van alle tijden en van alle volkeren zich opstapelen tot een berg van ongerechtigheid. “Waar veel zonde was, is nog veel meer genade gekomen”[19]. Jezus’ Kruisdood zal aan God meer eer en glorie geven, dan Hem door alle zondaars zal worden ontnomen. Is de zonde een eindeloos kwaad, omwille van de Opperste Majesteit van het beledigde Opperwezen, het Offer, dat voor de zonden wordt opgedragen, zal oneindig zijn én om de goddelijke waardigheid van de Offeraar én om de onmetelijke waarde van de Offerande.
5. O Crux, ave, Spes unica![20]
De Gezalfde des Vaders hangt zieltogend aan het Kruis. De lijdenskelk is tot op de bodem geleegd. De overwinning is bijna bevochten. Zijn stervende blikken heeft Hij voor ‘t laatst laten rusten op de Gezegende onder de Vrouwen, uit wie Hij werd geboren, op de leerling die Hij beminde, op de beulen, op de Farizeeërs en de priesters van zijn volk, die Hem, “als een schaap, dat de mond niet heeft geopend, ter slachtbank hebben geleid”[21].
Op dit plechtig ogenblik zal Hijzelf ons verklaren, dat Hij zijn levenstaak heeft geëindigd. “Daarna zegt Jezus, overtuigd dat alles reeds volbracht was, opdat de Schrift geheel in vervulling ging: Ik heb dorst. Er stond een kruik vol azijn: men stak dan een spons vol azijn aan een hysopstengel en bracht ze Hem aan de mond. Toen Hij de azijn genomen had, zei Hij: Het is volbracht. En Hij neigde het hoofd en gaf de geest”[22].
“Het is volbracht! …” ‘t Waren Jezus’ laatste woorden, en waarlijk: alles was volbracht! Uit liefde tot God en tot zijn vrijgekochte broeders, was de Middelaar gestorven, en “groter liefde heeft niemand dan deze: dat hij zijn leven aflegt voor zijn vrienden”[23]. Nu meer dan ooit mocht Hij tot zijn Vader uit de hemel bidden: “Verheerlijkt heb Ik U op aarde. Ik heb het werk volbracht, dat Ge Mij te doen hebt gegeven. En nu verheerlijk Gij Mij, Vader!”[24].
Welke waren de vruchten van Jezus’ Kruisdood?
1° God ontving door het Offer van zijn Zoon een aanbiddingshulde en een dankhulde van oneindige waarde, en alle eer, lof en glorie. Dit volgt, zoals gezegd werd, uit de goddelijke waardigheid van Jezus, Priester en Hostie van het Sacrificie.
2° God was volledig verzoend met de mensen. Door Jezus’ lijden en dood werd aan God een losprijs van onschatbare waarde aangeboden voor al de zonden van de mensen. Adams nakomelingen werden ontrukt aan de macht van de duivel en aan de vlammen van de hel. Alle zondeschuld, alle zondestraffen waren uitgeboet[25] door de oneindigheid van Jezus’ verdiensten.
3° Jezus vroeg en verkreeg ons de goederen, door de zonde verloren: de heiligmakende genade en Gods vriendschap, de dadelijke genaden, de eeuwige zaligheid voor ziel en lichaam, ook de natuurlijke goederen, voor zover deze nuttig zijn voor onze zaligheid. De bevrijding van de dood, van de begeerlijkheid en van het lijden, werd ons door het Kruisoffer niet gegeven. God wou immers, dat deze straffen zouden blijven en dat de mensen door hun geduld in het lijden Jezus zouden navolgen, en dat ze, door hun edelmoedigheid in de strijd, aan hun zaligheid zouden meewerken. Jezus verdiende toch de genade, om die straffen op een voor ons voordelige wijze te verdragen en te overwinnen, alsook de volledige bevrijding ervan in de hemel.
“O wonderbare toenadering van Uw liefde tot ons! O Onschatbare genegenheid van liefde! Om de slaaf vrij te kopen, hebt Gij de Zoon geleverd. O zeker noodzakelijke zonde van Adam, die door de dood van Christus werd uitgewist! … O gelukkige schuld, die zulke en zo grote Verlosser verdiende te ontvangen!”[26]. Voorzeker, de H. Kerk mag wel, op Paaszaterdag, haar vreugde in zo’n wondere bewoordingen uitjubelen!
[1] L. Ench.
[2] De erfzonde wordt door God niet gestraft met de hel. Om de eeuwige verdoemenis op te lopen, moet de zondaar ook nog doodzonde bedreven hebben.
[3] “Eramus natura filii irae.” Efez. 2, 3.
[4] “Deus autem qui dives est in misericordia, propter nimiam caritatem suam, qua dilexit nos.” Efez. 2, 4.
[5] “Et ait Dominus Deus ad serpentem… ; Inimicitias ponam inter te et mulierem, et semen tuum et semen illius ; ipsa conteret caput tuum.” Gen. 3, 14-15.
[6] Hij had ook een andere natuur kunnen aannemen, bijv. die van de engelen; Hij verkoos echter de menselijke natuur. “Hij wou de duivel overwinnen in dezelfde natuur, die door de duivel overwonnen was; Hij wou zich aan de menselijke krankheden onderwerpen, om de Geneesheer van mensen te zijn; Hij wou mens worden om als mens voor mensen een toonbeeld van alle deugden te zijn; Hij wou mens worden om als mens sterker onze liefde te trekken; Hij wou mens worden om te kunnen sterven, en door de dood, die voor de mensen de diepste vernedering en de beroving van alle aardse goederen is, een volmaakt slachtoffer van boete te worden; Hij wou mens worden, om door de menselijke natuur, waarin alle schepselen vertegenwoordigd zijn, als het ware geheel de schepping met zijn Persoon te verenigen en te verheerlijken.” Potters, V.K. II, 46.
N.B. - Omdat het Jezus’ menselijke natuur is, die Hem toelaat onze Middelaar bij God te zijn, werd Jezus door zijn Vader tot Priester aangesteld en gewijd, in de schoot van zijn Moeder, op het ogenblik van zijn Menswording. Zo is O.L.V. Boodschap de herdenkingsdag van Jezus’ Priesterwijding.
[7] “Et verbum caro factum est et habitavit in nobis.” Joh. 1, 14.
[8] Credo van de Mis.
[9] “Ut misericors fieret et fidelis Pontifex ad Deum.” Hebr. 2, 17.
[10] “Gloria in excelsis Deo, et in terra pax hominibus bonae voluntatis.” Luc. 2, 14.
[11] “Ecce enim evangelizo vobis gaudium magnum, quod erit omni populo : quia natus est vobis hodie Salvator, qui est Christus Dominus, in civitate David.” Luc. 2, 10-11.
[12] “Empti estis pretio magno.” 1 Kor. 6, 20.
[13] “Christus dilexit nos et tradidit semetipsum pro nobis oblationem et hostiam Deo.” Efez. 5, 2.
[14] “Scientes quod non corruptibilibus auro vel argento redempti estis… sed pretioso Sanguine quasi agni immaculati Christi et incontaminati.” 1 Petr. 1, 18-19.
[15] “Nemo tollit eam a me, sed ego pono eam a meipso et potestatem habeo ponendi eam et potestatem habeo iterum sumendi eam.” Joh. 10, 18.
[16] “Oblatus est quia ipse voluit.” Is. 53, 7.
[17] “Semetipsum obtulit immaculatum Deo.” Hebr. IX, 14.
[18] “Christus autem assistens Pontifex futurorum bonorum… neque per sanguinem hircorum aut vitulorum, sed per proprium sanguinem introivit semel in sancta.” Hebr. 9, 11-12.
[19] “Ubi autem abundavit delictum, superabundavit gratia.” Rom. 5, 20.
[20] “Gegroet, o Kruis, onze enige hoop!” Hymne Vexilla Regis.
[21] “Sicut ovis ad occisionem ducetur… et non aperiet os suum.” Is. 53, 7.
[22] “Postea sciens Jesus quia omnia consummata sunt, ut consummaretur Scriptura, dixit: Sitio. Vas ergo erat positum aceto plenum. Illi autem spongiam plenam aceto, hyssopo circumponentes, obtulerunt ori ejus. Cum ergo accepisset Jesus acetum, dixit : Consummatum est. Et inclinato capite tradidit spiritum.” Joh. 19, 28-30.
[23] “Majorem hac dilectionem nemo habet, ut animam suam ponat quis pro amicis suis.” Joh. 15, 13.
[24] “Ego te clarificavi super terram, opus consummavi quod dedisti mihi ut faciam. Et nunc clarifica me tu, Pater.” Joh. 17, 4-5.
[25] Dit veronderstelt natuurlijk de toepassing van Jezus’ verdiensten. Deze gebeurt door het H. Sacrificie van de Mis, de Sacramenten, het geloof, de liefde en de goede werken. De mens moet ook meewerken met de genade.
[26] “O felix culpa, quae talem ac tantum meruit habere Redemptorem!” Lit. v. Paaszaterdag.