Hostie met de Hostie - 3de Hoofdstuk Jezus' priesterschap in de Kerk
'Hostie met de Hostie' is een boek geschreven door B. Vanmaele, O. Praem. in 1928 om de E.K.-ers en ijveraars van de H. Eucharistie aan te moedigen.
Derde Hoofdstuk - Jezus' priesterschap in de Kerk
1. “Er is maar één Middelaar tussen God en de mensen.”
Hoe oneindig dierbaar moet ons Jezus’ goddelijke Persoon zijn, hoe waardevol het werk van zijn bemiddeling, wanneer wij overwegen, wat de H. Paulus schrijft aan Timotheus; “Er is maar één Middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus-Jezus, die zichzelf tot losprijs voor allen gegeven heeft”[1].
Er is maar één Middelaar… en deze is Jezus… onze Jezus. Een ander is er niet!
Wie immers was er in staat om Gods eer volledig te herstellen? … Wie kon een losgeld van oneindige waarde betalen? … Jezus alleen! Wie kon u, en mij, en alle mensen, Gods vriendschap terugbezorgen? … Wie kon ons de Hemel terug openen? … Kortom, wie kon middelaar zijn? Jezus alleen! Anderzijds: wie was door God aangesteld, om onze plaatsvervanger te zijn, onze Verlosser en Zaligmaker, onze Verzoener en Voorspreker? Nog eens: Jezus alleen!
En daarom was Jezus’ Offer alleen, voor ons met zoveel liefde opgedragen, God welgevallig. Enkel Jezus’ Offer werd door God aangenomen als onze volmaakte eredienst van aanbidding en dankzegging, van uitboeting en smeking. Want het stond bij God vast: alle eredienst van de mensen van alle tijden, om Hem aangenaam te zijn, moest door Jezus’ Offer gebracht worden. Alle verzoening en alle genaden, door God aan de mensen geschonken, moesten door Jezus’ Offer afgesmeekt en verkregen worden. Alle mensen moesten door Jezus’ Kruisoffer zalig worden.
Waren de offers van het Oude Testament voorheen door God aanvaard geweest, ‘t was enkel, omdat ze de voorafbeeldingen waren van het Offer van zijn Zoon. En het enige Offer, Hem aangenaam, blijft tot het einde der tijden: Jezus’ Kruisoffer.
O, mijn enige en noodzakelijke Middelaar, Jezus, nu begrijp ik uw woord: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij.”[2] Ja! Waarlijk er is geen andere weg buiten U, en wanneer uw Vader tot mij wil komen, het zal eveneens door U gebeuren… O, Meester, laat me die waarheid inzien en wil ze diep in mijn geest en in mijn hart prenten!
2. Het Priesterschap van de Hogepriester Jezus.
Priester zijn, het is middelaar zijn tussen God en de mensen, het is wettig afgevaardigd zijn, om het offer in aller naam op te dragen en de goddelijke gunsten aan de mensen uit te delen. “Ieder hogepriester wordt uit de mensen genomen en in de plaats van de mensen aangesteld voor de eredienst van God, om gaven en sacrificiën op te dragen voor de zonden”.[3] Uit het voorgaande blijkt, hoe dit alles in Jezus op de volmaaktste wijze verwezenlijkt wordt. Jezus is dus werkelijk priester.
Er is echter nog meer. Jezus’ priesterschap is zo verheven, dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën, waarin het over dit Priesterschap gaat, niet aarzelt te getuigen, “dat hij daarover veel te zeggen heeft, en dingen die moeilijk zijn om te verklaren”.[4] Om echter het hier beoogde doel niet te buiten te gaan, beperken we ons tot het aanstippen van volgende hoofdkaraktertrekken van Jezus’ Priesterschap.
1° Omdat Jezus de enige Middelaar is tussen God en de mensen, is Hij ook de enige Priester, die door zijn Offer de wereld met God heeft kunnen verzoenen.
2° Jezus heeft de volheid van het priesterlijk Middelaarschap ontvangen. Hij is de Hogepriester, de Opperpriester in de volmaaktste zin.
3° Jezus is ook de algemene Hogepriester. Hij treedt als Middelaar op voor alle mensen. Niemand wordt zalig tenzij door zijn priesterlijke bemiddeling, zijn priesterlijk Offer.
4° Jezus is de eeuwige Hogepriester, wiens Priesterschap blijft in eeuwigheid. Want ook in de hemelse glorie zal Jezus “zetelend aan de rechterhand van zijn Vader” het Werk van de goddelijke verheerlijking in ons aller naam voortzetten.
Hoe groot is zij geweest, de barmhartige liefde van God voor de zondaars, die ons een Middelaar als Jezus heeft willen schenken. “Zulk een hogepriester immers hadden wij van doen, een heilige, schuldeloze, onbesmette, afgescheiden van de zondaars en verheven boven de hemelen”.[5]
3. Jezus’ Priesterschap meegedeeld aan de bedienaars van de H. Kerk.
Na de Hemelvaart is Jezus niet meer zichtbaar op de wereld gebleven. Wie zal nu Jezus’ Werk voortzetten? Wie zal de zielen zalig maken en de wereld heiligen tot het einde der tijden?
Daarvoor zal de Zaligmaker zijn Kerk stichten. Hij zal aan de hoofden van de Kerk: aan Petrus en de andere apostelen en aan hun opvolgers, de paus en de bisschoppen, de zending en de macht, die hijzelf van zijn Vader gekregen heeft, meedelen, de macht om te onderwijzen, te besturen en te heiligen. “Zoals mij de Vader gezonden heeft, zo zend ook ik u”[6]. “Wie u aanhoort, aanhoort mij, wie u misprijst, misprijst mij.”[7] “Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Gaat dan; onderwijst alle volken, doopt hen in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest”.[8]
De macht om te heiligen, is de priesterlijke macht. Het is de macht om als priester het Sacrificie op te dragen en de sacramenten toe te dienen.
Het Sacrament van het Priesterschap stelde Jezus in, bij het Laatste Avondmaal. “Hij nam brood, deed de dankzegging, brak het, gaf het hun en zei: dit is mijn Lichaam dat voor u overgeleverd wordt: doet dit tot mijn gedachtenis”.[9] Het Priesterambt, dat Jezus alleen bezat, werd aan de Apostelen en hun opvolgers meegedeeld. Voortaan zullen de bedienaars van de Kerk (de paus, de bisschoppen en de gewone priesters) in Jezus’ naam en met zijn macht, het Kruisoffer op onbloedige wijze voortzetten in de H. Mis. En Jezus zelf zal het zijn, die door hun tussenkomst, de mensen van alle tijden, erdoor voortdurend heiligt, voor allen God aanbidt en dankt, voor ieders noodwendigheden bij God ten beste spreekt, en zijn lijden en dood tot vergiffenis en uitboeting van hun zonden aan God aanbiedt.
De zichtbare priester is enkel Jezus’ plaatsvervanger. Het priesterschap dat in hem is, is de mededeling van Jezus’ Priesterschap. Het sacrificie, dat de priester opdraagt, is Jezus’ Sacrificie. Sacerdos alter Christus!
De priester, als priester, is Christus.
Eerbied en liefde voor de gezalfden van de Heer!
Ja, “verheven is het ambt en groot de waardigheid van de priester, aan wie vergund is hetgeen aan de Engelen niet is toegestaan! Want alleen de priesters, die in de Kerk wettig gewijd zijn, hebben de macht om de heilige Geheimen te vieren en het Lichaam van Christus te consacreren. De priester is de dienaar Gods; hij gebruikt de woorden van God, volgens Gods bevel en instelling. Maar God is hier als hoofdoorzaak en onzichtbare bewerker… De priester, met de heilige gewaden bekleed, vervult de plaats van Christus, om tot God voor zich en voor geheel het volk met aandrang en nederigheid te bidden… Wanneer een priester de H. Mis opdraagt, eert hij God, verblijdt hij de Engelen, sticht de gemeente, helpt de levenden, verkrijgt rust voor de afgestorvenen en maakt zichzelf deelachtig aan alle goederen”.[10]
Daarom, eerbied en liefde voor de gezalfden van de Heer! Te veel Christenen vergeten, wat de priester is en wat ze aan de priester verschuldigd zijn. En nochtans, wat voor een weldaad voor de wereld is een enkel priester. “Hadden we de priester niet”, zei de H. Pastoor van Ars, “dan hadden we ook onze Heer niet. Wie heeft Jezus op het altaar doen neerdalen? De priester! Wie heeft uw ziel gereinigd in het H. Doopsel? De priester! Wie geeft haar het geestelijk Voedsel, dat ze nodig heeft op haar weg naar de eeuwigheid? De priester! Wie zal uw ziel voorbereiden om voor Gods rechterstoel te verschijnen, door ze wit te wassen in Jezus’ Bloed? De priester, weeral de priester! En als de dood komt, wie zal uw ziel kalmte en vrede schenken in dit vreselijk uur? Nog eens de priester! U kunt zich geen enkele goddelijke weldaad herinneren, of steeds ontwaart u naast die herinnering het beeld van de priester.”
Wie dan zijn liefde en dankbaarheid aan Jezus’ priesters wil bewijzen, zal vurig en volhardend bidden voor de heiliging van diegenen, van wie het heil van de zielen grotendeels afhangt. Gelukkig de edelmoedige zielen, die tot dit verheven inzicht bidden en offeren: “Heb moed, mijn dochter”, schrijft moeder Maria van Jezus aan een van haar zusters, “zich aan de zielen wijden is schoon, is groot; maar zich geven voor de belangen van Gods glorie, voor de zielen van de priesters, is zo voortreffelijk en zo verheven, dat duizend levens opofferen en duizend harten vermorzelen tot dit edel doel niet te veel zou zijn.”
Mochten dan ook de gelovigen volgend heerlijk gebed dikwijls en vurig bidden.
GEBED
tot Jezus, eeuwige Hogepriester.
“O Jezus, eeuwige Hogepriester, goddelijke Offeraar, Gij die, in een weergaloze liefdedrang voor de mensen, uw broeders, het christelijk Priesterschap uit uw allerheiligste Hart hebt laten ontspringen, gelief steeds verder de levendmakende stromen van de oneindige Liefde in de harten van uw Priesters over te storten.
Leef in hen; vorm hen om in U; maak hen, door uw genade tot werktuigen van uw erbarmingen; werk in hen en door hen, en geef, dat zij, na zich geheel met u te hebben omkleed door trouwe navolging van uw aanbiddelijke deugden, ook in uw naam en in de kracht van uw Geest de werken volbrengen, die u zelf volbracht hebt voor het heil van de wereld.
O goddelijke Verlosser van de zielen, zie toch, hoe talrijk zij zijn, die nog sluimeren in de duisternis van de dwaling; reken uit, hoeveel ontrouwe schapen gevaar lopen op de rand van de eeuwige afgrond; let op de menigte van armen, hongerenden, onwetenden en zwakken, die wegkwijnen in verlatenheid.
Kom weer tot ons door uw priesters, herleef waarlijk in hen, handel door hen. Ga opnieuw door de wereld, al onderwijzend en vergevend, al troostend en offerend, en knoop zo de heilige banden van de Liefde weer aan, die het Hart van God aan het hart van de mens snoeren. Amen.”[11]
4. Jezus’ Priesterschap meegedeeld aan de gelovigen.
De H. Petrus schrijft tot de Christenen: “Laat u als levende stenen opbouwen tot een geestelijke tempel voor een heilig Priesterschap, om geestelijke slachtofferanden op te dragen, die aan God welgevallig zijn door Jezus-Christus”[12]. “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk Priesterschap, een heilig volk, een aangeworven volk”.[13]
Zijn de gewone gelovigen dan ook priesters in de H. Kerk, daar de H. Petrus hen aanspreekt als “koninklijk Priesterschap”?
Neen! de gelovigen zijn geen priesters zoals de gewijde bedienaars van de H. Kerk. Alleen zij die het Sacrament van het priesterschap ontvangen hebben, zijn priesters in de volle zin van het woord. Alhoewel de gelovigen, met Christus en de priesters, aan God wel het Offer mogen aanbieden, toch offeren ze niet in de eigenlijke zin. Ze zijn geen van ambtswege aangestelde offeraars.
Evenwel; ofschoon aan de gewone gelovigen deze verhevenere deelname aan Jezus’ Priesterschap niet wordt verleend, wordt hun toch een weliswaar mindere, maar dan toch werkelijke deelname aan dit Priesterschap geschonken.
Te weinig Christenen, helaas, zijn zich van deze waardigheid bewust, noch beseffen, tot groot nadeel voor hun geestelijk leven, dat ze mede-offeraars en mede-offerande zijn in Jezus’ Eucharistisch Offer.
Elke christenmens is mede-offeraar met Jezus.
Het gaat hier geenszins om een godvruchtige overdrijving. ‘t Is een troostvolle werkelijkheid! Elke Christenmens is mede-offeraar in Jezus’ Offer. Niemand minder dan de H. Thomas leert het ons: “De ganse eredienst, zegt hij, vloeit voort uit Jezus’ Priesterschap.”[14] Niemand zal dus aan die eredienst kunnen deelnemen, als hij ook niet deelachtig wordt aan Jezus’ Priesterschap. Dit is de noodzakelijke voorwaarde.
Hoe nu zullen de gelovigen aan dit Priesterschap deelachtig worden, om, met en door Christus, God volmaakt te kunnen eren?
Dit gebeurt, volgens de H. Thomas, door het merkteken, dat de gelovigen in het H. Doopsel ontvangen.[15] Het merk- of kenteken van Christus, wordt daar in de ziel van de dopeling gedrukt, onuitwisbaar en voor eeuwig. Het merkt haar met Christus, omvormt haar in Christus, omkleedt haar met Christus[16], beeldt in haar Christus af. ‘t Is immers eigen aan elk merkteken, de trouwe weergave te zijn van de stempel.
Dit Christus-merk kerstent d.i. christent de ziel, maakt haar tot een ander-Christus “Christianus alter Christus.” En omdat Christus de Gezalfde van de Vader is, de Hogepriester, wordt elk dopeling bij zijn Doopsel gelijkvormig aan Jezus-Priester. Hij wordt er deelachtig aan Jezus’ Priesterschap. Als gewoon gelovige, krijgt hij er de macht en het recht, om zich met Jezus’ eredienst te verenigen, om samen met de gewijde en van ambtswege aangestelde offeraars van de H. Kerk en met Jezus zelf, het H. Sacrificie aan God op te dragen. Hij wordt er mede-offeraar in Jezus’ Eucharistisch offer. Dit is de wondervolle doch vaak onbegrepen betekenis van dit goddelijk merkteken.
Elke Christen is mede-offerande met Jezus.
Het H. Doopsel maakt alle gelovigen ook tot hosties, die samen met Jezus tot de glorie van de Vader opgedragen worden.
De H. Paulus schrijft: “dat Christus het hoofd van de Kerk is”[17], en “dat wij ledematen zijn van zijn Lichaam”.[18]
Hier is sprake, niet van Jezus’ menselijk Lichaam, maar wel van Jezus’ mystiek Lichaam. Dit wil zeggen, dat al diegenen, die door het geloof in Jezus met Jezus verenigd zijn, - vooral zij, die door de heiligmakende genade Jezus’ leven in zich hebben - leden zijn van die grote gemeenschap van de H. Kerk, die Jezus’ Bruid is, en dat ze als zoveel ledematen zijn van eenzelfde wonderbaar Lichaam, waarvan Jezus het goddelijk Hoofd is en waarmee Hij één persoonlijkheid uitmaakt.
Het is door het H. Doopsel dat wij lid worden van dit Lichaam, d.i. van Jezus’ Kerk, dat we op Jezus ingeënt worden, zoals wilde scheuten op een vruchtbare stam en dat wij Jezus’ goddelijk leven in ons krijgen.
Omdat Jezus nu als hoofd onafscheidbaar met zijn Kerk verbonden is, trekt Hij in zijn Eucharistisch Offer al zijn ledematen in zijn Offer mee. Zo is dit Offer, het Offer van de ganse mystieke Christus geworden. En zo zijn alle gelovigen hosties met de hostie, op al de altaren van de wereld.
“O Christen”, zegt de H. Leo “erken dus uw verheven waardigheid! … Herinner u voortdurend dat u onder zulk Hoofd, en van zulk Lichaam een lidmaat bent…”.[19]
[1] “Unus enim Deus, unus et mediator Dei et hominum, homo Christus Jesus qui dedit redemptionem semetipsum pro omnibus.” 1 Tim. 2, 5.
[2] “Ego sum via et veritas et vita. Nemo venit ad Patrem, nisi per me.” Joh. 14, 6.
[3] “Omnis namque pontifex ex hominibus assumptus pro hominibus constituitur in iis quae sunt ad Deum, ut offerat dona et sacrificia pro peccatis.” Hebr. 5, 1.
[4] “De quo nobis grandis sermo et ininterpretabilis ad dicendum.” Hebr. 5, 11.
[5] “Talis enim decebat ut nobis esset pontifex, sanctus, innocens, impollutus, segregatus a peccatoribus. et excelsior coelis factus.” Hebr. 7, 26.
[6] “Sicut misit me Pater, et ego mitto vos.” Joh. 20, 21.
[7] “Qui vos audit me audit et qui vos spernit me spernit.” Luc. 10, 16.
[8] “Data est mihi omnis potestas in coelo et in terra: euntes ergo docete omnes gentes, baptizantes eos in nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti.” Matth. 28, 18-19.
[9] “Et accepto pane, gratias egit et fregit et dedit eis dicens: Hoc est corpus meum, quod pro vobis datur: hoc facite in meam commemorationem.” Luc. 22, 19.
[10] Navolging van Christus, B.IV, H. 5
[11] Dit gebed werd opgesteld door een nederige kloosterzuster, Moeder Ludovica Margareta Claret de la Touche, in geur van heiligheid gestorven. Zijn H. Paus Pius X heeft op 3 maart 1905 aan allen, die dit gebed zullen bidden, een aflaat van 300 dagen verleend, éénmaal daags te verdienen, alsook een volle aflaat, hetzij op de eerste zondag of op de eerste vrijdag van elke maand.
[12] “Et ipsi tamquam lapides vivi superaedificamini, domus spiritualis, sacerdotium sanctum, offerre spirituales hostias, acceptabiles Deo per Jesum Christum.” 1 Petr. 2, 5.
[13] “Vos autem genus electum, regale sacerdotium, gens sancta, populus acquisitionis.” I Petr. II. 9.
[14] “Totus autem ritus christianae religionis derivatur a Sacerdotio Christi.” S.Th. III, Q. 63, a. 3.
[15] Ziehier de Latijnse tekst: “Character Sacramentalis specialiter est character Christi, cujus Sacerdotio configurantur fideles, secundum sacramentales characteres, qui nihil aliud sunt, quam quaedam participationes sacerdotii Christi ab ipso Christo derivatae.” S.Th. III, Q. 63, a. Wat we aldus vertalen: “Het merkteken van het Sacrament is op een bijzondere wijze het merkteken Christi, aan wiens Priester-zijn de gelovigen gelijkvormig worden, naar gelang van de hun ingeprente sacramentele merktekens, die niet anders zijn, dan een deelname aan het Priesterschap Christi, door Hemzelf verleend.” De H. Thomas spreekt hier over de drie Sacramenten, die een merkteken in de ziel prenten: Doopsel, Vormsel en Priesterschap. De gelijkvormigheid aan Christus-Priester, wordt dus in elk gelovige andermaal teweeggebracht door het merkteken, hem bij het H. Vormsel in de ziel geprent. In het H. Vormsel echter, wordt de ziel gemerkt met Christus-Priester, in leven en dood, Opperste Getuige van de waarheid “op de wereld gekomen om voor de waarheid te getuigen” (Joh. 18, 37). Zo moet elk gevormde of vroom-gemaakte christen bereid zijn, om zoals Christus en met Christus, voor de waarheid en voor zijn geloof te getuigen, als ‘t moet door het offer van zijn leven. Intussen zal het bijwonen van de H. Mis als mede-offeraar-getuige, zijn verhevenste en vroomste geloofsbelijdenis uitmaken. Het spreekt vanzelf, dat de deelname aan Jezus’ Priesterschap het volkomenste is door het merkteken van het Sacrament van het Priesterschap. Dit Sacrament alleen maakt iemand priester in de eigenlijke zin en verleent de macht om brood en wijn te veranderen in Jezus’ Lichaam en Bloed en aldus de H. Mis op te dragen.
[16] “Quicumque in Christo baptizati estis, Christum induistis.” Gal. 3, 27.
[17] “Christus caput est Ecclesiae.” Ephes. 5, 23.
[18] “Quia membra sumus Corporis ejus.” Ephes. 5, 30.
[19] Serm. de Nativ. Domini.