Het Kerkelijk Leergezag
Concilie van Trente (Noord Italië)
Het Kerkelijk Leergezag
16. Wie is de drager van het kerkelijk leergezag?
De dragers van het kerkelijk leergezag zijn volgens het goddelijk recht de paus voor het geheel van de Kerk en de bisschoppen voor hun diocees.
Het is hun door God gegeven taak als opperste leraren van het geloof, hun toevertrouwden de christelijke leer te verkondigen en erover te waken dat zij deze zuiver houden. Daarmee zetten zij het werk van onze Heer Jezus Christus voort, die na Zijn hemelvaart niet meer zichtbaar onder ons verblijft. “Wie u hoort, hoort Mij, en wie u versmaadt, versmaadt Mij,” heeft Jezus tot Zijn apostelen gezegd (Lc 10, 16), en dat geldt natuurlijk ook voor de bisschoppen, die immers de opvolgers van de apostelen zijn.
17. Is het kerkelijk leergezag onfeilbaar?
Ja, het kerkelijk leergezag is in bepaalde gevallen onfeilbaar. Daarvoor moet aan bepaalde voorwaarden voldaan zijn, omdat buiten deze voorwaarden om het tot dwalingen kan komen. Dus niet iedere uitspraak of preek van een paus of bisschop is onfeilbaar, evenmin elke pauselijke encycliek, want de onfeilbaarheid geldt alleen voor uitspraken, waarvoor die wordt opgeëist.
18. Wanneer is de paus onfeilbaar?
De paus is onfeilbaar, wanneer hij ‘ex cathedra’ spreekt, d.w.z. wanneer hij als opperste leraar van de volkeren een waarheid tot een voor alle gelovigen bindend dogma verheft. In zo’n geval is de paus verzekerd van de bijstand van de Heilige Geest, zodat hij het niet mis kan hebben. Theologen schrijven daarenboven in het algemeen de paus in enkele andere gevallen onfeilbaarheid toe, b.v. bij heiligverklaringen, bij algemene wetten van de kerk of wanneer hij zich tot woordvoerder maakt van al zijn voorgangers.
Het Eerste Vaticaans Concilie leert: “Wanneer de Bisschop van Rome ex cathedra spreekt, dat wil zeggen, wanneer hij in de uitoefening van zijn ambt als herder en leraar van alle christenen uit hoofde van zijn hoogste apostolische autoriteit beslist, dat een leerstelling van de geloofs- of zedenleer door de gehele Kerk gehandhaafd moet worden, dan heeft hij, met de aan hem, via de aan de heilige Petrus toegezegde goddelijke bijstand, die onfeilbaarheid, waarmee de goddelijke Verlosser Zijn Kerk bij de vaststelling van de geloofs- of zedenleer uitgerust wilde zien.”[1]
De pauselijke onfeilbaarheid staat geheel in dienst van de bescherming van het geloof, dat immers, zoals we reeds zagen, onveranderlijk en voor de zaligheid onontbeerlijk is. Dat benadrukt hetzelfde concilie op een andere plaats: “De H. Geest zou die bijstand niet aan de opvolgers van Petrus hebben toegezegd, wanneer zij door Zijn openbaring een nieuwe leer aan het licht zouden brengen, maar alleen als zij met Zijn bijstand de door de apostelen overgeleverde openbaring, of beter gezegd, de nalatenschap van het geloof heilig zouden koesteren en getrouw zouden uitleggen.”[2] Daarom verdient kardinaal Ratzinger bijval, wanneer hij schrijft: “Inderdaad … heeft het Eerste Vaticaans Concilie de paus beslist niet gedefinieerd als een absolute monarch, maar geheel integendeel, als borg voor de gehoorzaamheid overeenkomstig het uitgevaardigde woord: zijn volmacht is gebonden aan de overlevering van het geloof.”[3]
Een dergelijke dogmatisering van een geloofsartikel komt niet al te dikwijls voor, en veel pausen hebben van deze volmacht helemaal geen gebruik gemaakt. In de twintigste eeuw is er slechts één dogma afgekondigd, namelijk de Ten Hemelopneming van Maria door paus Pius XII op 1 november 1950.
19. Wanneer zijn bisschoppen onfeilbaar?
Bisschoppen zijn in twee gevallen onfeilbaar. Op de eerste plaats zijn zij onfeilbaar, wanneer zij op een algemeen concilie, onder de paus als hun leider, een geloofsleer verkondigen. Zo hebben alle vroegere oecumenische concilies[4] onfeilbare besluiten genomen. Van belang daarbij is, dat de paus deze besluiten goedkeurt, ook als hij niet noodzakelijk persoonlijk bij het concilie aanwezig moet zijn. Zou de paus een besluit van het concilie niet goedkeuren, dan geldt dit ook niet als onfeilbaar.
De bisschoppen zijn op de tweede plaats onfeilbaar, wanneer zij over de hele wereld eenstemmig een geloofsleer verkondigen. Dit betreft punten van de algemene geloofsverkondiging, die al geruime tijd overal in de Kerk zijn onderwezen, zonder te worden aangevochten.
Een onfeilbare uitspraak van de paus of een concilie noemt men een besluit van het buitengewoon leergezag van de Kerk. De algemene onfeilbare geloofsverkondiging van de bisschoppen daarentegen noemt men het gewone en algemene leergezag.
Zo werd de werkelijke tegenwoordigheid van het Lichaam en Bloed van Christus in het Sacrament van de Eucharistie weliswaar pas bij het Concilie van Trente plechtig vastgelegd, maar was natuurlijk al eerder algemeen erkend dogma van de Kerk. Pas de ontkenning door de protestanten maakte de plechtige dogmatisering nodig. Zo zijn de aanvallen van dwaalleraars vaak aanleiding voor de Kerk, een waarheid plechtig te definiëren.
Echter, in het geval van een waarheid, die in de Kerk omstreden is, hetzij omdat niet alle bisschoppen in een bepaald tijdperk het eens zijn, hetzij omdat in verschillende perioden, verschillende meningen hebben geheerst, dan kan slechts op de eerste manier, dus door de plechtige uitspraak van de paus of het concilie duidelijkheid worden gebracht.
20. Welk aandeel hebben de bisschoppen in de kerkelijke crisis?
Volgens een gezegde van kardinaal Šeper is “de crisis van de Kerk een crisis van de bisschoppen.”[5] Zeker, onder de tegenwoordig ongeveer 5000 bisschoppen zijn erbij, die katholiek zijn en het geloof willen dienen, maar met het geloof van de meeste bisschoppen is het slecht gesteld. In plaats dat zij het geloof verdedigen, laten ze priesters en professoren, die openlijk een of meerdere geloofswaarheden ontkennen, niet alleen hun gang gaan, maar ondersteunen deze zelfs nog. Ja, veel bisschoppen nemen zelfs standpunten in, die niet met het katholieke geloof en de katholieke moraal verenigbaar zijn.
De aartsbisschop van Salzburg, Georg Eder, heeft in dit verband in een herderlijk schrijven over de Eucharistie een opmerkelijke schuldbekentenis afgelegd, waarin hij van een “jarenlang tekortschieten van het herdersambt” sprak: “Wij, bisschoppen, hebben ons veel te weinig om onze kudde bekommerd, we hebben de verscheurende wolven binnengelaten. Aan de katholieke faculteiten van de universiteiten doceerden tientallen jaren professoren, die het katholieke dogma van de Eucharistie – en andere katholieke waarheden – verlamden. In het godsdienstonderwijs werden en worden de eucharistische waarheden met ernstige tekortkomingen doorgegeven. Ja, de herders zijn schuldig geworden, het zout is smakeloos geworden, het zal spoedig vertrapt worden.”[6]
Uit de enorme hoeveelheid feiten kunnen hier maar enkele voorbeelden worden aangehaald. In 1989 werd voor het bisdom Rottenburg een theoloog uit Tübingen, Walter Kasper, tot bisschop benoemd, wiens juiste geloof in zijn aanstellingsbrief van 17 april als een “voortreffelijke, gezonde leer”[7] geprezen werd. Hoe ziet het er nu uit met de leer van theoloog Kasper? In zijn boek “Inleiding in het geloof” lezen wij de zin: “Dogma’s kunnen volstrekt eenzijdig, oppervlakkig, betweterig, dom en voorbarig zijn.”[8] Hoe is dit met de katholieke opvatting te rijmen, volgens welke dogma’s met bijstand van de Heilige Geest tot stand komen?
Maar voor Kasper betekent het geloof immers “niet een voor waar houden van wonderbaarlijke feiten en op gezag voorgehouden geloofspunten”, maar de bereidheid, zich met God als “basis en doel van zijn bestaan in te laten.”[9] Daarmee heeft Kasper de antimodernisten-eed, die hij bij zijn priesterwijding heeft afgelegd, gebroken, want daarin beleed hij: “Ik omarm en aanvaard stellig, dat het geloof … de werkelijke instemming van het verstand met de uitwendige waarheid, aanvaard vanuit het horen; en waardoor wij geloven dat waar is al wat gesproken, betuigd en geopenbaard is geworden door de persoonlijke God, onze Schepper en Heer, op het gezag van God, de Volmaakte Waarheid.”[10] Als het geloof niets anders is, dan zich met God als basis en doel van ons bestaan “in te laten”, dan kunnen de mensen van alle religies het ware geloof bezitten, daarvoor hoef je geen katholiek te zijn. Met zulke opvattingen is het dan ook niet verwonderlijk, dat Kasper in zijn werk “Jezus de Christus” de wonderen van Jezus[11] en zijn Godheid ontkent. Zo lezen we bijvoorbeeld, dat, wanneer in het Nieuwe Testament sprake is van de titel Zoon Gods, “we niet van de latere dogmatische uitleg van de metafysische Zoon Gods, Jezus” mogen uitgaan.
Deze zou “om te beginnen de oudtestamentisch-joodse als ook de hellenistische denkmogelijkheden van Jezus en het Nieuwe Testament ver te boven gaan.”[12] Met andere woorden: Jezus had zichzelf absoluut niet kunnen voorstellen de ware Zoon van God te zijn. Voorts beweert Kasper: “Volgens de synoptische Evangeliën bestempelt Jezus zelf zich nooit als Zoon van God. Daarmee is de verklaring van de Zoon Gods eenduidig als geloofsbelijdenis van de Kerk bewezen.”[13] Afgezien daarvan, dat hij deze bewering met het oog op Mt 11, 27 en andere plaatsen direct zelf moet relativeren, wil hij daarmee wel aanduiden, dat de leer van de ware Zoon Gods, Christus, niet in het Evangelie is gerechtvaardigd, maar een later verzinsel is van de christelijke gemeenschap. Inderdaad, worden in paginalange verhandelingen de duidelijkste verklaringen van de H. Schrift (zelfs die van het Evangelie van Johannes, dat het meest nadrukkelijk de Godheid van Christus leert) en de onfeilbare definities van het Concilie van Nicea (A.D. 325) zo lang en in het wilde weg geïnterpreteerd, totdat er niet meer overblijft dan dat Jezus Christus een mens geweest is, die een bijzondere relatie met God had en in wie God zich onherroepelijk heeft geopenbaard. Iets dergelijks kent men al van Karl Rahner. We moeten dus vaststellen, dat Kasper verder van het geloof verwijderd is dan veel protestanten, voor wie de Godheid van Christus en Zijn wonderen een vanzelfsprekendheid zijn.
Van deze stellingen heeft Kasper geen enkele herroepen. Er is geen enkele aanwijzing, dat hij vandaag als bisschop anders denkt. Integendeel zelfs. In september 1993 gaf hij samen met de bisschoppen Lehmann en Saier een herderlijk schrijven uit, waarin de zogenaamd hertrouwd gescheidenen min of meer openlijk toestemming werd gegeven de H. Communie te ontvangen, als zij zich daartoe door een “persoonlijk verantwoorde gewetensbeslissing” gemachtigd voelen.[14] Deze bisschoppen werkten daarmee een onwaardige, heiligschennende ontvangst van de H. Communie in de hand, want deze mensen leven in een ongeldig huwelijk en daardoor in een toestand van zware zonde. Op overeenkomstige wijze is het te beoordelen, wanneer de generaal-vicaris van Regensburg, Gegenfurtner, in juli 1996, met betrekking tot een priester, die zijn ambt neerlegde, om met zijn vriendin samen te wonen, van mening was dat de priester zijn ambt niet meer mocht uitoefenen, maar de twee mochten nog wel ter Communie gaan.[15] Desondanks werden Kasper en Lehmann in 2001 tot kardinaal gecreëerd, waarbij evenwel de benoeming van Lehmann bij het Vaticaan waarschijnlijk werd afgedwongen.
Ook de voorganger van bisschop Kasper in het diocees Rottenburg-Stuttgart, bisschop Georg Moser, schijnt met de Godheid van Christus problemen te hebben gehad. Hij beweerde namelijk in zijn herderlijk schrijven voor de Vasten in 1980: “Het kruis was ook voor Jezus niet te doorgronden; het bleef onbegrijpelijk en onmenselijk.”![16] Wanneer het kruis voor Christus zelf onbegrijpelijk geweest is, dan kan hij geen ware God geweest zijn.
Een ander voorbeeld, hoe het met het geloof van de bisschoppen staat, zijn de uitspraken van Karl Lehmann, de langjarige voorzitter van de Duitse bisschoppenconferentie, over de opstanding van Christus. Voor hem is de opstanding weliswaar “in ieder geval een reële gebeurtenis”, gelijktijdig zou het met de historische werkelijkheid “een groot vraagteken” zijn. Letterlijk zegt hij: “De opwekking van Jezus Christus door God de Vader is, strikt genomen, een gebeurtenis in de sfeer van God, dat in wezen niet tot onze geschiedenis hoort. Maar in ruimte en tijd ontwikkelt het zich tot een bijzonder gebeuren.”[17] Achter deze raadselachtige formuleringen staat, zoals achter de door veel theologen gebruikte manier van uitdrukken, dat de opstanding weliswaar “een echte, maar geen historische gebeurtenis” zou zijn. Dit drukt de overtuiging uit, dat het lichaam van Christus niet opnieuw levend werd, maar dat Christus slechts in het geloof van de leerlingen zou zijn opgestaan. De leerlingen zouden op een of andere manier tot de overtuiging zijn gekomen dat Jezus niet dood was, maar bij de Vader zou leven. Duidelijker had vroeger de protestant W. Marxen geformuleerd: Met de zin “Jezus is opgestaan” hadden de leerlingen niets anders willen uitdrukken dan: “De zaak Jezus gaat verder”. Terwijl er echter talrijke protestanten zijn, die hem hierin niet hebben gevolgd, schijnt dat voor katholieke bisschoppen tegenwoordig beslist aanneembaar te zijn, hoewel de H. Paulus toch met nadruk schrijft: “Maar zo Christus niet is verrezen, dan is onze prediking ijdel, ijdel ook uw geloof. Dan blijken we bovendien valse getuigen van God te zijn: want we hebben van God getuigd, dat Hij Christus heeft opgewekt”. (1 Kor 15, 14 e.v.)
Lehman baarde in 2007 ook opzien met de opmerking, dat hij niet “in de Kerk gelooft … en ook niet in het Christendom”, maar alleen in God. Ook wanneer hij dit aansluitend relativeert met de verklaring, dat men met betrekking tot de Kerk niet direct van geloven zou kunnen spreken, zoals men spreekt over geloven in God, dan blijft zijn uitspraak schandelijk, want tenslotte bekennen we in de geloofsbelijdenis ons geloof in de “heilige, katholieke Kerk”. De bijval van de aanwezige toehoorders (verreweg ongelovigen, dat wel) betrok zich hoofdzakelijk tot de uitspraak, dat hij niet in de kerk gelooft.[18]
De opvolger van kardinaal Lehmann, aartsbisschop Robert Zollitsch, voorzitter van de Duitse bisschoppenconferentie, ontkende in 2009, tijdens televisie-interviews al direct tweemaal een dogma. In een interview op paaszaterdag antwoordde hij op de vraag, of Christus voor onze zonden gestorven was, uitdrukkelijk met “Nee”. Christus zou, integendeel, uit solidariteit met ons, de dood op zich hebben genomen. Wegens de opwinding die hij daarmee veroorzaakte, publiceerde hij kort daarop in het Konradsblatt, orgaan van zijn bisdom, een voorzichtige correctie op zijn stelling. Tot de eenvoudige bekentenis, dat Jezus voor onze zonden gestorven is en door Zijn lijden en sterven genoegdoening voor onze zonden heeft geschonken, daarvan is de bisschop echter ook hier niet doordrongen. Men vindt slechts een paar zinnen, die met goede wil in die betekenis kunnen worden opgevat. Zo staat er ongeveer, dat plaatsvervangend handelen in een mensenleven niets onbekends is, wanneer b.v. iemand voor iemand anders de boete betaalt, die hij zelf niet kan opbrengen. De uitdrukkelijke toepassing op Christus maakt Zollitsch echter niet. Wanneer men verder leest: “Het christelijke geloof schrikt er niet voor terug om zelfs nog aan de dood des Heren een positieve, verlossing brengende en verzoenende betekenis toe te schrijven. Christus sterft ten gunste van de mensen en plaatsvervangend voor hen”, dan kan men dat opvatten als overeenkomend met de zin van de katholieke leer, maar duidelijk wordt dat echter niet, want ten eerste impliceert de formulering “zelfs nog de dood des Heren”, dat het hier slechts om een onwezenlijk aspect van de verlossing handelt, en ten tweede wordt nergens gezegd, dat Christus de straf voor onze zonden op zich heeft genomen. Het lijkt er eerder op, dat Jezus “een slachtoffer is geworden van de menselijke slechtheid” en dat Hij zich als “slachtoffer aan de reddende en werkzame liefde Gods” ter beschikking heeft gesteld. Terloops maakt aartsbisschop Zollitsch dan nog een andere fout, wanneer hij Jezus Christus in zijn artikel als een “gelovige” beschrijft. Dat is een theologische misvatting, want het is een vaststaande katholieke leer (sententia certa), dat Christus al tijdens Zijn aardse leven in directe verbinding met God stond (visio beatifica). Deze waarheid, die nog door Pius XII in de encyclieken Mystici corporis en Haurietis aquas nadrukkelijk werd bevestigd, blijkt onder andere daaruit, dat de ziel van Christus anders aan haar eenheid met de goddelijke Persoon zou hebben moeten geloven, wat tot groteske consequenties zou leiden. Christus was dus op aarde al geen gelovige, maar een kenner, hij bezat niet de deugd van het goddelijk geloof.
Het verwijt, nog niet eens de eenvoudigste waarheden van de catechismus te beheersen, bevestigde hij nog eens op Allerheiligen (1 november) in een interview bij de ZDF (Das Zweite Deutsche Fernsehen), waarin hij een geheel verkeerde uitleg over het vagevuur gaf. Dit beschreef hij als de kans op loutering en vervolgde: “Ook na de dood heb ik nog eenmaal de mogelijkheid, als ik me naar God toewend, als ik me afwend van het kwaad, dat ik heb gedaan, werkelijk de weg naar God te vinden en daarmee ook de weg tot de belofte, de weg naar de hemel”. Dat is natuurlijk volkomen onzin. Met de dood van de mens is zijn proeftijd en beslissing voorbij. Hij kan zich daarna niet meer naar God toewenden. Daarom roept Christus in het Evangelie herhaaldelijk op tot waakzaamheid. De Heer komt op een tijdstip, dat men het niet vermoedt, ja, zelfs als een dief in de nacht, en wee de knecht, die Hij slapend en onvoorbereid aantreft. De dwaze maagden vinden de poort gesloten en kunnen de bruiloftszaal niet meer binnen. Daarom zegt de Catechismus van de katholieke Kerk in artikel 1021: “De dood maakt een einde aan het leven van de mens als de tijd waarin hij de in Christus zichtbaar geworden genade kan aanvaarden of verwerpen”. Het vagevuur is alleen voor degenen, die in de heiligmakende genade, dus in de vriendschap met God, gestorven zijn, maar nog tijdelijke zondestraffen hebben uit te boeten. Het is angstaanjagend, dat er deze keer bijna geen reacties volgden op de uitlatingen van Zollitsch. Dat betekent dat tegenwoordig een bisschop in alle openheid dwaalleren kan verkondigen, en dat het al niemand meer interesseert.
Eind augustus 2011 hernieuwde Zollitsch tenslotte in een interview met het weekblad “Die Zeit” de wens, die zijn voorganger in 1993 samen met de bisschoppen Lehmann en Kasper had geuit, toen hij zei, dat hij hervormingen in de katholieke Kerk verwachtte in de omgang met hertrouwde gescheiden mensen. Daarbij sprak hij de hoop uit, dat hij de vooruitgang in deze kwestie “nog bij zijn leven” mee zou maken. Dat is een “vraagstuk van de barmhartigheid,” voegde hij eraan toe, “en daarover zullen wij in de komende tijd diepgaand spreken”. Was onze Heer Jezus Christus dan onbarmhartig toen Hij de onontbindbaarheid van het huwelijk proclameerde: “Wie zijn vrouw verstoot, en een ander huwt, begaat echtbreuk tegen haar. En wanneer een vrouw haar man verlaat en een andere huwt, begaat zij echtbreuk” (Mc. 10, 11 e.v.)? Was Hij onbarmhartig toen Hij tot de echtbreekster zei: “… Ga heen, en zondig voortaan niet meer” (Jh. 8, 11)? De Kerk kan er niets aan veranderen, want zij is gehouden aan de leer van Christus.
De lijst van voorbeelden kan naar believen worden uitgebreid. Het is helaas een feit, dat veel bisschoppen niet meer achter de meest fundamentele geloofswaarheden staan.
[1] Dogmatische Constitutie Pastor Aeternus hfdst. 4; DH 3074
[2] Ibid. DH 3070
[3] Vom Geist der Liturgie, Freiburg i. Br. 2000, blz. 142 e.v.
[4] Een oecumenisch concilie is een concilie van de gehele Kerk, waarvan besluiten voor de hele wereldkerk gelden; ‘oecumenisch’ betekent hier ‘algemeen’. Het tegenovergestelde daarvan is een provinciaal concilie of een synode, die slechts de bisschoppen van een of meerdere kerkprovincies omvat en wiens besluiten ook alleen maar voor dat gedeelte van de Kerk gelden.
[5] Citaat uit: May, Georg: Gefahren, die der Kirche drohen. St. Andrä-Wördern: 1990, blz 27.
[6] Dit herderlijk schrijven moest op 12 november 2000 in de kerken van het diocees worden voorgelezen.
[7] Kerkelijk Mededelingenblad voor het diocees Rottenburg/Stuttgart. Bd. 40, Nr. 13 van 27-06-1989, blz. 507.
[8] Kasper, Walter: Einführung in den Glauben. Mainz: 71983, blz. 148
[9] Ibid. blz. 65
[10] DH 3542.
[11] Kasper, Walter: Jesus der Christus. Mainz 71978, blz. 104 e.v.
[12] Ibid. blz. 129.
[13] Ibid.
[14] Kerkelijk Mededelingenblad voor het diocees Rottenburg/Stuttgart nr. 17 van 25-08-1993.
[15] Mittelbayerische Zeitung van 3-7-1996
[16] Wer mir nachfolgen will, nehme sein Kreuz auf sich – brief van de bisschop van Rottenburg/Stuttgart, Dr. Georg Moser, aan de parochies van het diocees ter gelegenheid van de vastentijd 1980, blz. 2.
[17] Citaat uit Katholische Nachrichten-Agentur van 16-4-1992.
[18] Discussie in de uitzending Quergefragt (Südwestrundfunk) van 7 maart 2007. De precieze tekst vindt men b.v. in het Mededelingenblad van de Priesterbroederschap St. Pius X voor Duitstaligen, mei 2007, blz. 19 e.v.
21. Hebben de pausen een aandeel in de crisis van de Kerk?
Zoals we eerder opmerkten, is het eigenaardige van de huidige kerkelijke crisis, dat hij door de hoogste autoriteiten van de Kerk zelf in de hand is gewerkt. De pausen van het Tweede Vaticaans Concilie en van de daarop volgende periode zijn verantwoordelijk voor de kerkelijke crisis, omdat zij 1. de modernistische theologen hebben ondersteund, 2. zelf meningen verdedigen en handelingen hebben verricht, die niet met het katholieke geloof verenigbaar zijn, en omdat zij 3. de verdedigers van het geloof in hun werk hebben gehinderd en ten onrechte disciplinaire maatregelen tegen hen hebben genomen.
Enkele punten zullen dit hier bewijzen, andere zullen de loop van ons onderzoek nog aan de dag treden. Johannes XXIII is de paus, waarmee de crisis begon. Ondanks waarschuwende tegenstemmen riep hij het Tweede Vaticaans Concilie bijeen en gaf met zijn ‘aggiornamento’ het sein voor de ongeremde hervorming van de Kerk en voor de toelating in de Kerk van een wereldse geest. In zijn openingstoespraak van het concilie zei hij: “De Kerk heeft tegen deze dwalingen altijd bezwaar gemaakt. Vaak werden zij met de grootste gestrengheid veroordeeld. Tegenwoordig, daarentegen, maakt de Bruid van Christus liever gebruik van het heilsmiddel van de barmhartigheid dan van de gestrengheid. Liever wil zij de noden van de wereld tegemoetkomen, doordat zij wijst op de geldigheid van haar leer en niet zozeer veroordelingen uitspreekt”. De paus nam stelling tegen de “ongeluksprofeten” en dacht dat de dwalingen wel als “nevel voor de zon”[1] vanzelf zouden verdwijnen. Die naïeve kijk op de dingen heeft geen betrekking op de werkelijkheid. Boeddhisme, islam en protestantisme zijn dwalingen die al eeuwen bestaan en dus geenszins vanzelf verdwenen zijn. In tegendeel, ze breiden zich steeds meer uit, omdat de Kerk tegenwoordig weigert, deze dwalingen te veroordelen. Maar de waarheid binnen de Kerk is vooral – tegen de verwachtingen van paus Johannes – door het Tweede Vaticaans Concilie beslist niet helderder geworden, maar heeft een menigte van dwalingen zich in haar uitgebreid.
Nog vreemder is een voorval dat Mgr. Lefebvre beleefde als lid van de commissie die het concilie voorbereidde. Tijdens een zitting, waarin de specialisten van het concilie werden gekozen, drukte hij er zijn verwondering over uit, dat op de lijst minstens drie specialisten stonden, die door Rome om hun geloofsleer disciplinair waren gestraft. Na de zitting nam kardinaal Ottaviani de aartsbisschop ter zijde en zei hem dat dit een uitdrukkelijke wens van de paus was geweest. De paus wilde dus op het concilie specialisten, van wie de rechtgelovigheid niet onberispelijk was!
Paus Paulus VI, die na de dood van Johannes XXIII het concilie voortzette, was duidelijk op de hand van de liberalen. Zo benoemde hij de kardinalen Döpfner, Suenens, Lercaro en Agagianian tot conciliemoderatoren, van wie de eerste drie, zoals iedereen weet, liberalen waren en de vierde geen bijzonder krachtige persoonlijkheid was. Ondanks dat Paulus VI een paar maal tegen de extreem-liberalen optrad, lijdt het geen twijfel, dat de toestand van de conservatieve concilievaders nagenoeg uitzichtloos was, omdat de liberalen openlijk de gunst van de paus genoten.
Op 7 december 1965 zei hij bij de afsluiting van het concilie tot de verzamelde vaders: “De religie van de God, die mens geworden is, is tegenover de religie (want dat is het) van de mens, die zich tot god maakt, komen te staan. Wat is er nu gebeurd? Een conflict, een strijd, een banvloek? Dat had kunnen gebeuren; het heeft echter niet plaatsgevonden. Het oude verhaal van de barmhartige Samaritaan was het voorbeeld voor de geesteshouding van het concilie. Een grenzeloze sympathie heeft het in zijn totaliteit doordrongen … Reken hem tenminste deze verdienste toe, gij moderne humanisten, die het bovennatuurlijke karakter van de hoogste dingen weglaat, en weet ons nieuwe humanisme te erkennen: We hebben ook, meer dan ieder ander, de eredienst van de mens”.[2] Het is verbijsterend hoe hier de eredienst van de mens door een paus wordt gepredikt. Niet het katholieke geloof, maar de vrijmetselarij heeft een eredienst van de mens, die zich de vernietiging van de katholieke Kerk tot doel heeft gesteld. De vrijmetselaars zullen met het oog op dergelijke teksten ongetwijfeld hebben gezegevierd. Waren nu niet hun plannen verwezenlijkt, die ze al in de voorafgaande honderd jaar hadden gesmeed en die paus Gregorius XVI (1831-1846) in handen waren gevallen? Uit de toen ontdekte briefwisseling blijkt dat de vrijmetselaars er naar streefden, alles in het werk te stellen, dat er ooit “een paus naar hun wens” de stoel van Petrus zou bestijgen. Hierin staat geschreven: “Deze paus zal, zoals het merendeel van zijn tijdgenoten, noodzakelijkerwijze min of meer doordrongen zijn van de Italiaanse en humanitaire beginselen, die wij nu in omloop beginnen te brengen … U zult een revolutie in tiara en superplie in uw valstrik hebben, die met kruis en kerkvaandel marcheert, een revolutie, die maar een klein beetje moet worden geholpen, om de wereld in vier windstreken in brand te zetten.”[3] Ook het volgende loflied, dat Paulus VI aanhief ter gelegenheid van een maanlanding, zou evengoed afkomstig kunnen zijn uit de mond van een vrijmetselaar: “Eer aan de mens, eer aan het denken, eer aan de wetenschap, eer aan de techniek, eer aan de arbeid, eer aan de menselijke moed. Eer zij de mens, de koning van de aarde en nu vorst van de hemel.”[4]
Paulus VI is dan ook de paus, die de nieuwe ritus van de Mis invoerde, waarvan de schadelijkheid in een later hoofdstuk zal worden behandeld, en waardoor de vervolging van de priesters begon, die nog consequent katholiek wilden zijn en daarom weigerden de aan hen toevertrouwde gelovigen aan het protestantisme uit te leveren.
Johannes Paulus II uiteindelijk, heeft een paar handelingen verricht, die men vroeger als geloofsafval of minstens als aan ketterij grenzend zou hebben beoordeeld. Enkele voorbeelden volgen hier ter illustratie. Zo bad hij op 29 mei 1982 met de anglicaanse aartsbisschop Runcie in de kathedraal van Canterbury de geloofsbelijdenis en gaf samen met hem de zegen. De anglicaan trad daarbij op in vol bisschoppelijk ornaat, hoewel hij volgens de ongeldigheid van de anglicaanse wijding slechts een leek is. Op 2 februari 1986 liet deze paus zich tijdens zijn reis door India door een hindoeïstische priesteres het Tilakteken van Shiva, een oppergod, op het voorhoofd aanbrengen en in Madras op 5 februari werd hem door de hand van een vrouw gewijde as op het voorhoofd aangebracht, wat een inwijdingsritueel in het hindoeïsme voorstelt.
Een treurig hoogtepunt van deze activiteiten vormt de ontmoeting van de godsdiensten in Assisi op 27 oktober 1986, waar de paus opriep tot viering van de heidense riten en daarvoor ook de katholieke kerken ter beschikking stelde. In de kerk St. Petrus werd zelfs een Boeddhabeeld op het altaar geplaatst.
Wat moet men ervan denken, als een paus in een land, waarin christenen bloedig vervolgd worden, zijn toespraak afsluit met de zegenbede “Baraka Allah as-Sudan – Allah zegene Soedan”, zoals dat op 10 februari 1993 in Khartoem gebeurde?[5] En zegt u nu niet, dat “Allah” niets anders is dan “God”. Professor Johannes Dörmann schrijft daarover: “Het zou zonder meer mogelijk zijn geweest in het Engels te vervolgen en in de christelijke betekenis de Naam van God over de verschrikkelijke gebeurtenissen in de Soedan aan te roepen.”[6] Maar op deze manier konden de islamitische toehoorders zich in hun valse religie erkend voelen. Maar dat was nog steeds niet genoeg. Op de 14e mei 1999 kuste hij in het openbaar de koran, iets dat gewoonweg ongelofelijk lijkt, wanneer men bedenkt, dat de koran aan zijn aanhangers een zinnelijk paradijs belooft en tot een bloedige strijd met de ongelovigen, waartoe bij hen ook de christenen horen, oproept. De foto van dit gebaar van de paus werd in de islamitische landen wijd en zijd verspreid.
22. Waarom gelden deze pausen desondanks als conservatief?
De conciliaire pausen gelden als conservatief, omdat zij in morele vragen in het algemeen de leer van de Kerk trouw gebleven zijn en soms bij dogmatische vragen de ware leer hebben verdedigd.
Men dient echter te bedenken, dat in de katholieke Kerk van vandaag een enorme wirwar van meningen en opvattingen heerst, dat iedereen, die nog een of ander katholiek standpunt wil redden en niet openlijke ketterijen verkondigt, reeds als conservatief geldt. Die benaming zegt dus ook niet veel.
Een voorbeeld van het vasthouden van de pausen aan de katholieke moraal is de beroemde encycliek Humanae Vitae van Paulus VI. Hierin verdedigt de paus ondubbelzinnig de katholieke leer over de anticonceptie en maakte zich daarmee bij velen gehaat, die de anticonceptiemiddelen graag hadden willen toestaan. Zoals bekend, namen de Duitse bisschoppen in de Verklaring van Königstein indirect afstand van de pauselijke encycliek, door echtelieden vrij te laten, naar eigen vrije gewetensbeslissing andere wegen in te slaan.[7]
Ook Johannes Paulus II werd wegens zijn duidelijke standpunt inzake kwesties over huwelijksmoraal en celibaat in de wereld voor oerconservatief uitgemaakt. Hierbij moet men echter niet wegvlakken, dat ook hij soms afwijkingen van de leer verkondigde. Zo wekken de uitspraken van de paus de indruk, dat weliswaar de kunstmatige anticonceptie verboden was, maar daarentegen de natuurlijke geboortebeperking zonder meer was toegestaan, hoewel dat volgens de katholieke leer alleen dan is toegestaan, wanneer een echtpaar om zwaarwegende redenen tijdelijk of definitief niet meer kinderen kan hebben. Ook de motivering van de christelijke moraal laat een duidelijke accentverschuiving zien, omdat hier voor alles en altijd de waarde van de mens voorop staat. Zo staat er bij voorbeeld in de Catechismus van de katholieke Kerk: “Een mens vermoorden is ernstig in strijd met de waardigheid van de persoon en de heiligheid van zijn Schepper.”[8] Een dergelijke omkering van de rangorde toont, hoever het humanisme van de Kerk tegenwoordig gaat. Denken we aan het woord van Paulus VI, ook de kerk heeft haar “eredienst van de mens”.
Voorbeelden voor de verdediging van de traditionele leer op dogmatisch gebied zijn het Credo van het volk van God van Paulus VI en het Apostolisch Schrijven Ordinatio Sacerdotalis van 22 mei 1994, waarin Johannes Paulus II eenduidig verklaarde, dat de priesterwijding van vrouwen definitief uitgesloten is.
Dit alles verandert niets aan het feit, dat deze pausen in veel gevallen het modernisme hebben ondersteund en de voorstanders van de katholieke zaak in de steek hebben gelaten of zelfs veroordeeld. Om tot de eerder genoemde feiten nog een paar voorbeelden toe te voegen, zij er op gewezen, dat Johannes Paulus II Henri de Lubac tot kardinaal benoemde, een man, die het fundamentele onderscheid van natuur en bovennatuur ontkende, iets, wat Pius XII in zijn encycliek Humani Generis, niet zonder impliciete betrekking met de Lubac, veroordeelde. Eveneens tot kardinaal creëerde hij de Franse Dominicaan Yves Congar, die met de volgende uitspraken te ver ging: “Luther is een van de grootste religieuze genieën van de hele geschiedenis. Ik stel hem in dit opzicht gelijk met de H. Augustinus, de H. Thomas van Aquino of met Pascal. In zeker opzicht staat hij hoger … Luther was een man van de Kerk.”[9] Ook Hans Urs von Balthasar, die leerde, dat de hel waarschijnlijk leeg was, zou kardinaal worden. Wegens de plotselinge dood van von Balthasar kwam het evenwel niet tot de uitreiking van de kardinaalshoed. Tenslotte mag men ook niet vergeten, dat de godsdienstbijeenkomst van Assisi, evenals de hele oecumenische beweging, een hoofdaangelegenheid van Johannes Paulus II voorstelde.
Hoe weinig deze paus de echte conservatieven ondersteunde, is te zien aan de Benedictijner abt Dom Gérard Calvet, die in april 1995 met 75.000 handtekeningen voor de toelating van de Tridentijnse Mis naar Rome kwam, en ertoe werd uitgenodigd om met de paus de nieuwe Mis te celebreren, om “een voorbeeld te geven”. Toestemming voor de oude Mis kwam er natuurlijk niet. Evenzo werden aan de echte conservatieve bisschop Wolfgang Haas van Chur in Zwitserland twee progressieve wijbisschoppen als ondersteuning gegeven, in plaats van hem daadkrachtig te ondersteunen in zijn diocees, waar hij het moeilijk had. Tenslotte gaf Rome zelfs volledig toe aan het aandringen van de modernisten en riep bisschop Haas terug. Op 2 december 1997 werd de beslissing van het Vaticaan bekend om hem tot opperherder van het eerst nog te vormen aartsbisdom Liechtenstein te benoemen. Liechtenstein met zijn ongeveer 25.000 inwoners was tot dan een deel van het bisdom Chur. Tot aan zijn ‘bevordering’ tot aartsbisschop was bisschop Haas de opperherder van ongeveer 700.000 zielen.
23. Is met het pontificaat van Benedictus XVI een ommekeer ingetreden?
Zonder twijfel oefent Benedictus XVI zijn pontificaat op een serieuzere manier uit dan zijn voorganger en draagt vooral de liturgische traditie van de Kerk een goed hart toe. De toestemming van de traditionele Mis door het motu proprio van 7 juli 2007 – ondanks de tegenstand van veel bisschoppen (vooral van het Duitse en Franse episcopaat) – en de intrekking van het excommunicatiedecreet tegen de wijbisschoppen van de Priesterbroederschap St. Pius X in januari 2009 waren belangrijke mijlpalen op de weg om de traditie van de Kerk weer in haar recht te herstellen.
Toch kan hij zijn modernistische vorming niet (of tenminste nog niet) verloochenen. In zijn vroegere boeken staan uitspraken, die soms aan ketterij grenzen. Paus Benedictus heeft ze nooit herroepen, maar laat deze boeken verder uitgeven. Hij heeft ook geen begrip voor het koningschap van Jezus Christus over de maatschappij en wil per se het Tweede Vaticaans Concilie redden, terwijl hij probeert het in de continuïteit van de traditie te plaatsen. De onmogelijkheid van deze onderneming zullen we later bespreken.
Alles bij elkaar heeft het pontificaat van Benedictus weliswaar een atmosferische verbetering in de Kerk bewerkt, maar nog geen werkelijke ommekeer.
Veel passages in zijn beroemde boek “Einführung in das Christentum” zijn absoluut onaanvaardbaar. De strategie van de jonge Ratzinger bestaat er herhaaldelijk in de traditionele katholieke leer te karikaturiseren en vervolgens deze karikatuur weer te verwerpen. Zo polemiseert hij bijvoorbeeld in het hoofdstuk over de Godheid van Christus tegen een “ontologische Godsmythe”, die de concilies van Nicea en Chalcedon natuurlijk niet bedoeld kunnen hebben, en komt in plaats daarvan met een “dienstchristologie”.[10] Jezus zou de mens zijn, die zich geheel aan anderen had gegeven en daarmee de grenzen van het mens-zijn hebben doorbroken. “Het geloof ziet in Jezus de mens, in wie – vanuit het biologisch model gesproken – als het ware de volgende sprong in de evolutie heeft plaatsgevonden; de mens in wie doorbraak uit de beperkte natuur van ons mens-zijn, uit zijn monadische opsluiting, geschied is.”[11] “De mens is daardoor mens, omdat hij oneindig ver boven zichzelf uitreikt, en hij is derhalve des te meer mens, naar mate hij minder in zichzelf opgesloten, “beperkt” is. Dan is echter … hij het meest mens, ja de ware mens, die geheel onbeperkt, die het oneindige – de Oneindige! – niet alleen maar raakt, maar er één mee is, Jezus Christus. In hem is de stap van de menswording waarlijk tot het doel gekomen. … Als Jezus de voorbeeldige mens is, in wie de ware gestalte van de mens, en Gods plan met hem, volledig in het licht treedt, dan kan hij er niet voor bestemd zijn, alleen maar een absolute uitzondering te zijn, een curiositeit”.[12] Maar wel zeker! Jezus is de absolute uitzondering, want er is geen tweede mens, in wie Godheid en mensheid verenigd zijn, van wie de menselijke natuur door een goddelijke Persoon gedragen wordt. Hoewel er van hem als kardinaal Ratzinger en paus Benedictus ondubbelzinnige uitspraken over de Godheid van Christus bestaan, schreef hij in het jaar 2000 een nieuw voorwoord voor dit boek en laat het verder onveranderd uitgeven.
In zijn eerste preek als paus beloofde hij bovendien de weg van de oecumenische dialoog, die voor Johannes Paulus II een belangrijk punt van zijn pontificaat is geweest, voort te zetten. Zijn bezoeken aan synagogen en vooral zijn bezoek aan de Blauwe Moskee in Istanbul op 30 november 2006, waarbij hij enkele ogenblikken gewend naar Mekka bad, waren er eerder voor geschikt, om de niet-christenen in hun valse geloof te bevestigen, dan ze tot het ware geloof te brengen.
Zijn deelname aan een protestantse eredienst bij de Duitse gemeente in Rome op zondag Laetare 2010, waarbij hij in liturgische kleding optrad, preekte en de zegen gaf, zou vroeger als communicatio in sacris streng verboden zijn geweest.[13] Als de paus meent met de protestanten vriendschappelijke betrekkingen te moeten onderhouden, moet hij dan met alle geweld direct meewerken aan een eredienst? Ook voor de preconciliaire pausen was de eenheid van de christenen een hartenwens, maar ze hadden steeds voor ogen, om misverstanden te voorkomen, dat de van de Kerk afgescheidenen moeten terugkeren en dat er geen vage eenheid in “verzoende verscheidenheid” kan zijn, zoals men tegenwoordig graag zegt.
In zijn boek met vraaggesprekken Licht der Welt meende Benedictus echter, dat protestanten “op een andere manier kerk zijn”.[14] Het christendom zou “in het protestantisme als het ware een accentverschuiving hebben aangebracht”, en men probeert elkaar wederzijds als christenen te erkennen en met elkaar een dienst als christen te doen.[15] Deze positieve kijk op het protestantisme staat in volkomen tegenstelling tot de traditionele leer van de Kerk. De afzonderlijke protestant kan weliswaar “bona fide”, d.w.z. van goed geloof zijn, omdat hij niet beter weet, maar het protestantisme als zodanig is geen “andere manier van kerk zijn”, maar een afval van de Kerk van Christus.
In zijn op 14 november 2005 openbaar gemaakte bericht aan de Italiaanse parlementsvoorzitter Casini, legde Benedictus XVI er de nadruk op, dat de Kerk van geen enkel land en van geen enkele internationale organisatie een vorm van voorkeursbehandeling verlangt. Zij wil slechts de mogelijkheid hebben, haar eigen opdracht te vervullen.[16] Soortgelijke uitspraken heeft hij vaker gedaan. We zullen in het hoofdstuk over de godsdienstvrijheid zien, dat dit in tegenspraak is met de traditionele leer van de Kerk.
De zaligverklaring van Johannes Paulus II tenslotte, was gelet op de klaarblijkelijke schandalen, waaraan deze paus zich schuldig heeft gemaakt (zelfs als hij daarbij persoonlijk misschien te goeder trouw heeft gehandeld) een volkomen verkeerd teken.
24. Zijn de post conciliaire pausen ketters?
In strikte zin zijn alleen diegenen ketters, die uitdrukkelijk een dogma verloochenen. Nu hebben weliswaar vooral de pausen Paulus VI en Johannes Paulus II veel gezegd en gedaan, wat de Kerk en het geloof zwaar heeft beschadigd en dwaalleraren in hun doen wel moest aanmoedigen, maar van de echte verloochening van een dogma kan men hen toch niet beschuldigen. Men moet ze eerder rekenen bij die liberale katholieken, die weliswaar aan de ene kant katholiek zijn en willen blijven, maar aan de andere kant graag bij de wereld in de smaak willen vallen en haar als het kan tegemoet willen komen.
Tot de eigenaardigheden van zulke katholieken behoort, dat zij zich nooit willen vastleggen, zodat ze alleen al daarom niet uitdrukkelijk aan een ketterij vasthouden. Over deze liberale katholieken zegt Pius IX: “Nu zijn deze beslist gevaarlijker en schadelijker dan openlijke vijanden … , en omdat zij zich aan de uiterste grens van de formeel veroordeelde meningen ophouden, geven zij zich een zekere schijn van rechtschapenheid en onberispelijke leer, trekken onvoorzichtige liefhebbers van toenadering aan en leiden eerlijke lieden om de tuin, die tegen een openlijke dwaling in opstand zouden komen.”[17]
De kenmerken van de liberale katholiek zijn: a) Hij is snel bereid de fouten van de Kerk in het verleden te bekritiseren, vooral wanneer zij zich niet genoeg voor de vrijheid van de mensen heeft ingezet. b) Hij denkt, dat hij zich er aldoor voor moet verontschuldigen katholiek te zijn, d.w.z. tot een gemeenschap te behoren, die zoveel starheid en falende vooruitgang met zich meesleept. c) Hij is zeer schuchter in het aanspraak maken op de rechten van Christus en Zijn Kerk, ja, het is voor hem onaangenaam, dat Christus en de Kerk trouwens rechten tegenover de maatschappij hebben, met uitzondering van het recht op vrijheid. d) Hij is er altijd voor, dat de Kerk zich aanpast aan het concrete milieu, zodat zij geloofszaken, die niet in dit milieu passen, zoveel mogelijk verzwijgt en links laat liggen. Men mag de mensen niet voor het hoofd stoten.
De aard van dit liberale katholicisme bestaat volgens P. Humbert Clérissac O.P. uit een “falen van de integriteit van de geest”. Men heeft niet genoeg vertrouwen in de kracht van de waarheid en teveel respect of zelfs angst voor de moderne wereld. Eigenlijk is het een gebrek aan geloof. Men gelooft niet meer, dat het ook vandaag nog mogelijk is, alles in Christus te vernieuwen, dat God ook vandaag nog almachtig is en Zijn genade tot alles in staat is. Men geeft de moed op, zonder te hebben geprobeerd om te vechten. In plaats daarvan zou men liever met menselijke middelen de Kerk nog redden met een plaatsje in de maatschappij.[18]
25. Zijn er vergelijkbare voorbeelden in de geschiedenis?
Hoewel er jammer genoeg veel pausen zijn geweest, wiens morele leven niet vlekkeloos was, in kwesties van de leer waren zij toch bijna altijd onberispelijk. In ieder geval zijn er toch een paar voorbeelden van pausen, die in dwaling vielen of de dwaling minstens ondersteunden, in plaats van deze te bestrijden. Dat waren de pausen Liberius (352-366), Honorius I (625-638) en Johannes XXII (1316-1334).
Paus Liberius bezweek onder de druk van de Arianen, die de Godheid van Christus loochenden, excommuniceerde in 357 bisschop Athanasius, de ijverigste verdediger van de katholieke leer, en ondertekende een dubbelzinnig geloofsformulier.[19] Athanasius wordt door de Kerk als heilige vereerd, paus Liberius, daarentegen, is de eerste paus in de kerkgeschiedenis, die niet als heilige wordt vereerd.
In de 7e eeuw bedacht de patriarch van Constantinopel, Sergius, de dwaalleer van het monotheletisme. Deze dwaling beweert, dat Christus maar één wil heeft, terwijl de waarheid is, dat Christus er twee heeft, namelijk de goddelijke en de menselijke wil. Het lukte Sergius om paus Honorius I om de tuin te leiden en voor zich te winnen. Honorius schijnt het hele probleem niet goed te hebben begrepen en afgedaan te hebben als theologengekrakeel. Hij verdedigde dus niet echt de dwaalleer van Sergius, maar stond aan diens kant en hij legde de H. Sophronius, die de katholieke zaak verdedigde, het stilzwijgen op. Paus Honorius werd daarom door het Derde Concilie van Constantinopel zelfs als ketter veroordeeld. Paus Leo II bekrachtigde deze veroordeling, weliswaar niet wegens ketterij, maar wegens plichtsverzuim.[20] Dit geldt helaas evenzeer voor Paulus VI en Johannes Paulus II: zij lieten de ketters hun gang gaan en ondersteunden hen zelfs gedeeltelijk, de verdedigers van het geloof lieten zij daarentegen meestentijds over aan de willekeur van modernistische en ketterse bisschoppen. Terwijl voor priesters, die essentiële gedeelten van het katholieke geloof en moraal verwerpen, alle kerken openstonden en zelfs niet-katholieken en niet-christenen ze soms mochten gebruiken, bleven deze voor trouwe katholieke priesters meestal gesloten, wanneer zij de Mis wilden opdragen, die tot in de zestiger jaren van de 20ste eeuw overal in de kerken werd gecelebreerd. Omdat het geloof bij talloze katholieken verloren ging, kunnen Paulus VI en Johannes Paulus II tenminste niet van medeschuldigheid worden vrijgesproken. Zij zijn hun ambtsverplichtingen als pausen niet nagekomen.
Een interessant voorbeeld is ook Johannes XXII, die de valse leer verdedigde, dat de zielen van de overledenen pas na het Laatste Oordeel de zalige aanschouwing van God en daarmee de volle zaligheid zullen krijgen, terwijl zij tot dan toe alleen maar de aanschouwing van de mensheid van Christus bezitten. Evenzo zou de eeuwige straf van de hel voor duivels en verdoemde mensen pas ingaan na het Laatste Oordeel. Hij had evenwel de nederigheid om zich te laten voorlichten over zijn dwaling en herriep hem op 3 december 1334, een dag voor zijn dood[21].
Aan deze voorbeelden, in het bijzonder aan het voorbeeld van de H. Athanasius, ziet men, hoe zelfs een enkele bisschop tegenover de paus in zijn recht kan staan.
[1] Tweede Vaticaans Concilie. 1e zitting. Osnabrück 1963, blz. 12 resp. 17.
[2] DC 1966, blz. 63 e.v.
[3] Citaat uit: Lefebvre: Sie haben Ihn entthront. Stuttgart 1988. Blz. 147 e.v. – Pius IX bevestigde in zijn goedkeuringsschrijven van 25-02-1861 de echtheid van deze documenten.
[4] DC 1971, blz. 14.
[5] OR van 5 maart 1993, blz. 13 (OR = L’Osservatore Romano, Duitse editie)
[6] Dörmann, Johannes: Der theologische Weg Johannes Pauls II. zum Weltgebetstag der Religionen in Assisi. Deel II/2. Senden/Westfalen 1994, blz. 14
[7] Vgl. hiervoor ook het oordeel van Prof. Dr. Georg May: bij vraag 97.
[8] Catechismus van de katholieke Kerk, Gooi & Sticht, Utrecht, 2008, art. 2320.
[9] Pater Congar in een interview met Jacques Duquesne: Une vie pour la verité. Centurio, 1975.
[10] Jozef Ratzinger: Einführung in das Christentum, München 1968, blz. 182. “Ontologisch” betekent “behorend tot de zijnsleer”. Jezus is op het gebied van het zijn ware God en niet alleen maar in een overdrachtelijke betekenis. Wanneer Ratzinger tegen dit begrip een polemiek voert en hem in het begrip “dienstchristologie” een uitdrukking tegenoverstelt, die alleen het gebied van het handelen betreft, schijnt Jezus voor hem niet waarlijk God te zijn.
[11] Ibid. blz. 194
[12] Ibid. blz. 190 e.v.
[13] Vgl. Codex Iuris Canonici (1917), can. 1258: § 1. Haud licitum est fidelibus quovis modo active assistere seu partem habere in sacris acatholicorum.
[14] Benedictus XVI, Licht der Welt. Der Papst, die Kirche und die Zeichen der Zeit. Een gesprek met Peter Seewald, Freiburg, Herder 2010, blz. 120.
[15] Ibid. blz. 121.
[16] vgl. Die Tagespost van 17 november 2005, blz. 4.
[17] Breve aan de kath. Cirkel van Mailand. Geciteerd in: A. Roussel: Libéralisme et Catholicisme, o. J., blz. 142 e.v.
[18] vgl.: Marcel Lefebvre: Sie haben Ihn entthront, Stuttgart 1988, blz. 111 e.v.
[19] “U moet … weten, dat … bovengenoemde Athanasius echter uitgesloten is van de gemeenschap met mij ofwel de Roomse Kerk en van de kerkelijke correspondentie” (Brief aan de bisschoppen van het Oosten, DH 138), vgl. ook DH 139 - 143.
[20] vgl. DH 563.
[21] vgl. DH 990.