Voor de Meimaand - Dag 15: Herders en Koningen

Uit "Voor de Meimaand"
Maria's leven in 31 beschouwingen van E. Till S.J.
In het Nederlands bewerkt door G.v. Gestel S.J.
Uitgegeven in 1920 bij N.V. uitgevers-mij. V.H. Paul Brand te Bussum
IMPRIMI POTEST. E.J. Beukers S.J., 15 febr. 1920
IMPRIMATUR J. Pompen, Vic. Gen. Busc. Buscoduci, die 25 Martii 1920
Dag 15: Herders en Koningen
In het Magnificat had Maria uitgeroepen: “Zie, van nu af zullen alle geslachten mij zalig prijzen”. Reeds nu bij de geboorte van het Goddelijk Kind gaat dat bewaarheid worden. Hemel en aarde, groot en klein, arm en rijk, Joden en heidenen komen het Kind en zijn Moeder in de stal van Bethlehem huldigen.
1. De herders. Terwijl de allerreinste Maagd het Kindje Jezus neerlegt in de kribbe en in aanbidding neerknielt, gebeurt er in de nabijheid van Bethlehem iets wonderbaars. Het is de verschijning van de engelen aan de herders” (Luc. 2: 8-20).
De aartsengel Gabriël had Maria als Moeder Gods begroet. Nu vult een hele hemelse engelenschaar de luchten, om niet alleen het Kindje het Gloria toe te zingen, en voor de kribbe aanbiddend zich neer te buigen, maar ook - wellicht onder aanvoering van Gabriël zelf - de Moeder blijde te huldigen en de herders tot Jezus en Maria te voeren. Dat nu juist arme, eenvoudige herders geroepen moesten worden! Het beantwoordt nauwkeurig aan wat Maria in het Magnificat gezegd had: “Machtigen heeft Hij van de troon neergehaald en geringen heeft Hij verheven. Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken ledig heengezonden.” - beantwoordt ook volmaakt aan de roeping van de herders zelf. Want het Kind, dat een nederige, arme Maagd tot Moeder verkoren heeft, komt de armen het Evangelie prediken en hen verkwikken, die belast en beladen zijn”
“En de herders gingen met spoed en vonden Maria en Jozef, en het wicht gelegen in de kribbe. Het eerst zagen zij Maria. Gewis heeft reeds bij hun intrede in de grot de liefelijke verschijning van de Maagd, haar ootmoed en bescheidenheid, oog en hart van de herders verblijd. Maar de gedachte, dat zij de Moeder was van de Messias, dat zij de verhevenste was van haar geslacht, heeft hen ongetwijfeld met heilige eerbied vervuld. Zo werden zij na Elisabeth de eerste Maria-vereerders, waren ook de eersten, die door Maria tot Jezus werden gebracht. Want wat later heel de Christenheid in vurig gebed zou afsmeken: “Toon ons Jezus, de gezegende vrucht van uw lichaam”, gaat nu reeds voor de vrome herders in vervulling: met hoe grote welwillendheid heeft Maria hun het Goddelijk Kind laten zien en het hun ter verering overgereikt! En 't Kindje aanvaardt die verering en hulde met vreugde en al is zijn mondje stom, zijn moeder spreekt voor Hem de gevoelens uit van zijn Hart. Een hartelijk gesprek heeft zich daarop wel tussen de herders en de Moeder Gods ontsponnen. De Evangelist geeft dat te kennen met de woorden “En Maria onthield al deze dingen en overwoog ze in haar hart”. De herders vertelden haar van de wonderbare verschijning van de engelen. Maria hoort alles en legt het hun uit: haar hart is één jubel! Het geluk nu reeds door Jezus gevoeld en later openlijk door Hem uitgesproken: “Ik dank U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, maar aan kleinen geopenbaard.” (Matth. 11: 25) - is op dit ogenblik ook door Maria ondervonden.
Toegerust met de zegen van het Goddelijk Kind en zijn H. Moeder, verlaten de herders de grot: “God verheerlijkend en lofzingend over alles, wat ze gehoord en gezien hadden, zoals tot hen gesproken was”. Ongetwijfeld keerden zij nog dikwijls naar het Kind en de Moeder terug; en elk bezoek voerde hoger op hun verering voor en vertrouwen in die hemelse Vrouw en bracht hun nieuwe en rijkere bovennatuurlijke zegening. Zo hebben zij in werkelijkheid mogen ondervinden, hoe - volgens het Woord van de eeuwige Wijsheid, dat de H. Kerk op Maria toepast - “gelukzalig de mens is, die naar mij luistert, en die waakt aan mijn poorten dag aan dag... want die mij vindt, zal het leven vinden en zaligheid verlangen van de Heer” (Spr. 8: 34, 35).
De herders zijn de voorlopers van het Christenvolk, dat in brede scharen heentrekt naar de Moeder van genade en haar hoogheilig Kind. Bethlehem is het eerste pelgrimsoord van de Christenheid, de herders zijn de eerste pelgrims. Wat Maria toen gedaan heeft, doet zij ook nu nog in de talrijke bedevaartsplaatsen voor miljoenen bedevaartgangers: zij voert ze tot Jezus, toont hun haar Goddelijk Kind, ja, legt Het hun in 't hart, waaruit het wellicht reeds sinds jaren door de zonden verbannen was. In Maria's genadeoorden vinden ontelbare zielen “het leven en verwerven zaligheid van de Heer”.
2. De drie Koningen. Niet slechts de Joden, ook de heidenen zouden de Moeder Gods komen huldigen: zouden - volgens haar eigen woord - niet alle geslachten haar zalig prijzen? Zo komen dan op eenmaal geleerde, rijke en hoogstaande mannen uit het verre Oosten in weelderige stoet te Bethlehem aan (Matth. 2: 1-12). In Jeruzalem hadden ze gevraagd: “Waar is de nieuwgeboren koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in het Oosten gezien en zijn gekomen om Hem te aanbidden.” Herodes had ze toen naar Bethlehem verwezen, en de ster had hen gevoerd tot in de woning van het Goddelijk Kind. “En het huis binnentredend, vonden zij het Kind en zijn Moeder nieuwgeboren, de Goddelijke Koning en van diens hemels rijk lichtend over hen opgegaan”.
Een ster voerde hen naar de kribbe, - Maria, de ster der sterren, de morgenster, die de dageraad aankondigt, geleidt hen naar 't Goddelijk Kind, het Licht, dat de volkeren overstraalt. Ook zij, zoals de herders, vonden hier “het leven en verwierven zaligheid van de Heer”. Begenadigd met de zegen van het Kind en zijn Moeder, keerden zij onder de hoede van de Allerhoogste langs een andere weg naar hun vaderland terug. Maar het beeld van de hoge Vrouwe week niet meer uit hun geest en zou blijven voortleven in het hart der gekerstende heidenen, waarvan de Wijzen uit het Oosten de eerste waren.
De heilige Driekoningen zijn een voorbeeld voor alle geleerden, die hun wetenschap, voor alle rijken, die hun vermogen, voor alle regeerders en gezaghebbenden, die hun invloed en gezag aan Jezus en Maria moeten toewijden, hun goud en overvloed voor hun voeten moeten neerleggen, tot bouw van kerken, tot versiering van hun beeltenis en luisterrijke viering van hun feesten. De stal van Bethlehem wordt zo omgeschapen tot een heerlijke kathedraal, de kribbe tot een prachtig altaar en gouden eretroon, waar zonder ophouden Gods Zoon en diens H. Moeder geëerd en vereerd worden.
Juist uit het geheim van de herders en koningen blijkt ons Maria's bijzondere taak in het Verlossingswerk: zij is het, die ons tot haar Goddelijk Kind brengt, zij die ons aan zijn goddelijke zegen deelachtig maakt, zij is onze Middelares. Door Maria tot Jezus!
Laat het ons een vreugde zijn te behoren tot hen, die Maria's woord “Zalig zullen mij prijzen alle geslachten,” mede tot waarheid maken; vooral ook mogen wij ons bijzonder in deze meimaand door niemand laten overtreffen in verering van haar en vertrouwen op haar.
Gebed: Wees gegroet Maria, verheven Moeder van God, doorluchte koningsvrouwe, zetel van de wijsheid, wees gegroet. U prijst het engelenkoor, u eren herders en koningen, voor u buigen zich neer hemel en aarde. Hoe verheug ik mij over de eer, die u ten deel valt. O Middelares en Voorspreekster, neig u tot ons neer, zegen ons met uw Kind en toon ons na deze ballingschap Jezus, uw Zoon, o goedertierene, o meedogende, o zoete Maagd Maria.