Voor de Meimaand - Dag 16: Het eerste bloedige offer

Dag 16: Het eerste bloedige offer

"En toen acht dagen voor Zijn besnijdenis verlopen waren, gaf men Hem de naam Jezus, die door de engel genoemd was." (Luc. 2: 21.) In zekere zin was de besnijdenis voor de Israëliet, wat het doopsel voor ons is: zij was het "teken van het Verbond", de opname onder de. uitverkorenen Gods. Men zou ze de doop van het Oude Testament kunnen noemen. 

1. Een zinrijke Doop. Herhaaldelijk spreekt de Zaligmaker in zijn openbaar leven over een doop, waarmee Hij gedoopt moet worden (Marc. 10: 38; Luc. 12: 50.).

Hij bedoelt daarmee zijn bitter lijden, dat Hem heel zijn leven door begeleiden moest en het hoogtepunt zou bereiken in de bloedige dood aan het kruis. Deze lijdensdoop, dit - om 't zo te noemen - doopsel van het bloed wil Hij reeds in zijn prilste jeugd ontvangen. De besnijdenis was voor Hem een zwaar offer, te meer daar het de verplichting meebracht tot het onderhouden van de harde Israëlitische wet, door de H. Petrus "een ondragelijk juk" genoemd (Hand. 15: 10). Toch wil het Goddelijk Kind dit juk op zich nemen, om ons van de zondenlast te bevrijden. Het Lam Gods, dat de zonden van de wereld weg komt nemen, wacht niet tot Het later op 't kruis wordt neergelegd, maar wil nu reeds zijn H. Bloed voor ons doen vloeien; Het wil niet enkel het kruis, maar ook nu reeds de kribbe verven met Zijn Bloed ons ter verzoening.

Wie nu brengt dit eerste bloedige offer? Vooreerst natuurlijk Jezus zelf: zijn liefde dwingt Hem ertoe. Maar met Hem ook Maria, die zo innig deel heeft in het Verlossingswerk. - De plechtigheid van de besnijdenis zal wel plaats gehad hebben in de stal te Bethlehem, waar de H. Familie de eerste dagen na Jezus' geboorte verbleef. En alles zal wel in de grootste stilte en eenvoud voltrokken zijn. Behalve Maria en Jozef waren wellicht enkele van de arme herders daarbij tegenwoordig. 't Was voor 't eerst, dat het Bloed van Jezus vloeide, voor 't eerst ook, dat het zwaard van droefheid Maria's moederhart doorboorde. Haar die smart besparen kón Jezus niet, wilde Hij ook niet en Maria doorstond het, offermoedig de consequentie aanvaardend van het eens gesprokene: ”Ziehier de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw Woord". Voor de eer van God en het heil van de zielen was zij vastbesloten, al was 't met bloedend hart, zelfs het zwaarste offer te brengen. Ja, had God het van haar gevraagd: als de echtgenote van Mozes, zou zij zelf naar 't offermes gegrepen hebben. Nu hoefde zij enkel bij de besnijdenis tegenwoordig te zijn, haar armen waren het offeraltaar, waarop het Lam Gods Zijn eerste bloed vergoot.

Hoe innig zal de minnende Moeder de smarten van haar lieveling hebben meegeleden! En dan te weten, dat dit nog pas de eerste druppels waren van het Bloed, dat later op de Calvarieberg bij stromen zou vloeien. Zou God haar niet het uitzicht geopend hebben op de bloedige Golgotha? Toch, juist omdat Maria haar Kind zo innig liefheeft, wilde zij dit offer, wil zij alle offers brengen, God ter eer, de mensen tot heil, ons allen ten voorbeeld.

Jezus' besnijdenis is het zinnebeeld der geestelijke besnijdenis, die uit ons al het ongeregelde verwijderen moet. De Apostel drukt dit in deze woorden uit: ”Zij, die Christus toebehoren hebben hun vlees gekruisigd, hun ongeregeldheden en begeerlijkheden." (Gal. 5: 24.). Dit doet wel pijn, maar is noodzakelijk en heilzaam.

Maria leert hier, hoe de ware liefde tot het Kind niet daarin bestaat, dat men Het geen pijn durft doen als God het verlangt, De ouders mogen hun kinderen niet al te zachtzinnig behandelen; de H. Schrift wil, dat men de roede niet spaart. De geestelijke besnijdenis is voor hun kinderen een noodzakelijke voorwaarde tot bovennatuurlijk geluk en de ouders moeten hun die geven: zij moeten ze beveiligen tegen verkeerde gewoonten, vandaar ze berispen, straffen of tuchtigen, al doet het nog zo zeer. Evenaarde de liefde voor hun kinderen die van Maria voor Jezus: 't zou slechts een reden te meer zijn, de gestrengheid "in de Heer" hoog        te houden. -        ·

2. Een zinrijke Naam. Inderdaad wel zinrijk is de naam, die Maria's Kind bij de besnijdenis ontving: "Zijn naam werd Jezus genoemd". Zijne Moeder gaf Hem die in opdracht van God zelf, die haar door de engel Gabriël bevolen had: ”Gij zult zijn naam Jezus noemen". (Luc. 1: 31.). Later had de engel ook tot Jozef gesproken: ”En zijn naam zult gij Jezus noemen, want Hij zal zijn volk verlossen van hun zonden" (Matth. 1: 21.). Jezus betekent “God verlost”, Verlosser, Bevrijder, Zaligmaker. - Verlosser! Ja, dat zou Hij zijn, Maria's Zoon, en wel nu reeds, nu Hij nog Kind is, bij de besnijdenis zijn eerste Bloed wil storten voor de Verlossing van de wereld. Zijn naam werd in zekere zin met bloed geschreven. Maar daarom gaat ook reeds nu in vervulling, wat de Godmens als loon verdiend heeft voor zijn ootmoed en gehoorzaamheid zelfs tot de kruisdood toe: ”Daarom heeft God Hem verheven en Hem een naam gegeven boven alle namen, opdat in de naam Jezus alle knieën zich buigen van die in de hemel, op aarde, en onder de aarde zijn" (Phil 2: 9, 10.). Maria en Jozef waren de eersten, die deze boven allen verheven naam mochten uitspreken, Niemand doorgrondde diens betekenis zo goed als Maria. In die naam, als ware 't een fijn geslepen diamant, zag zij de Godheid, met als lichtnuancen al de goddelijke eigenschappen die zich in 't Verlossingswerk openbaarden: de almacht, de oneindige wijsheid, de oneindige goedheid, gerechtigheid, heiligheid, barmhartigheid en liefde. En alleen reeds het uitspreken van die naam vervulde haar met de diepste eerbied. Zij zag in de naam Jezus het Verlossingswerk zelf, de oorsprong van alle genade, van alle licht en leven, van alle vreugde en zaligheid. “Uw naam is mij als uitgestorte olie" zegt de bruid van het Hooglied tot haar bruidegom (1 : 2.). Gelijk olie verlicht, geneest, sterkt en voedt, zo is ook Jezus voor ons Licht en Leven, Kracht en Voedsel. Daaraan dacht Maria en als zij de naam uitsprak, kwam in haar ziel grote vreugde en allerinnigst vertrouwen. Maar de naam Jezus herinnerde haar ook aan het werktuig van de Verlossing, aan het bloedige kruishout en aan de smartelijke kruisdood. Het Bloed, dat bij de besnijdenis gevloeid had, en waarmee als 't ware Jezus' naam geschreven werd, liet haar 't lijden van haar Kind nooit meer vergeten: en zo vervulde deze H. Naam haar tevens met droefheid en medelijden.

Maria is nu de Moeder van Jezus, de Moeder van de Verlosser: staat dus van nu af in de innigste betrekking tot het Verlossingswerk. Dat weet zij en met heilige geestdrift geeft zij zich aan dat goddelijk werk met heel haar persoon. Met Jezus wil zij zijn de reddende toevlucht van de zondaars, de Middelares tot alle heil. Gelijk Jezus' naam zo is ook haar naam vol grootheid en verhevenheid, vol licht en genade, maar ook vol lijden en bitterheid. Voor de redding van de zielen is geen inzet hen te hoog. Jezus en Maria zijn de twee heilige namen, waardoor ons alle geluk geworden zal: Jezus door eigen kracht, Maria in vereniging met haar Goddelijke Zoon en door haar voorspraak bij Hem.

Door haar voorbeeld toont Maria ons, hoe groot onze eerbied voor, en ons vertrouwen op de naam Jezus zijn moet. -

Gebed: Wees gegroet Maria, Moeder van Jezus, Moeder van onze Verlosser. Door een bloedig offer wilde uw Zoon reeds als Kind zijn Verlossersnaam verdienen. Door een zwaar offer hebt ook gij u de naam van Moeder van de Zaligmaker verworven. Bij uw liefde tot allen, die door Jezus' Bloed zijn vrijgekocht, bid ik u, dat uw beider heilige naam nooit wijke uit mijn geest, op mijn lippen moge zweven in mijn stervensuur, mijn troost moge zijn in de eeuwigheid. Amen.