Voor de Meimaand - Dag 19: In ballingschap
Dag 19: In ballingschap
Na een moeilijke reis kwamen Jozef, Maria en hun Kindje eindelijk in Egypte aan. Het was hetzelfde land en dezelfde landstreek Gesse, die eens de aartsvader Jacob en zijn zonen als woonplaats was aangewezen. Een streek in de nabijheid van Caïro geldt nu nog als het verblijf van de H. Familie.
1. Het Lijden van de Ballingschap. In ballingschap leven is hard. Ver van het vaderland verwijderd zijn, altijd vreemde, misschien zelfs onvriendelijke gezichten moeten zien en vreemde talen horen, eenzaam zijn en zonder vrienden is voor een gevoelig hart een voortdurend schrijnende pijn. Wie eenmaal de eenzaamheid in de vreemde heeft gesmaakt, en weet, wat heimwee is, kan beseffen, vermoeden ten minste, hoe hard het voor Maria moet geweest zijn, het brood van de ballingschap te eten.
Wie rijkelijk met geld en goed gezegend is, kan het zich natuurlijk ook in ballingschap wel dragelijk maken; doch de M. Familie was maar arm. Om de overhaaste vlucht had zij zich niet eens van het noodzakelijke kunnen voorzien. Zo stonden zij daar bij hun aankomst in Egypte weer even verlaten en hulpeloos, als toen vroeger in Bethlehem en als een van hun Joodse stamgenoten hen niet uit medelijden in zijn huis had opgenomen, hadden zij wellicht ook nu weer in een grot of spelonk hun onderkomen moeten zoeken of onder de blote hemel moeten verblijven.
Om in de behoeften van de H. familie te voorzien, was Sint Jozef genoodzaakt harde en vernederende arbeid te verrichten. Tot zelfstandig optreden ontbraken hem, zeker in 't begin, de nodige geldmiddelen en zo was hij gedwongen, zich als dagloner bij vreemden te verhuren. Maria hielp mee door naast de verzorging van het huishouden zich bezig te houden met handwerken, zoals zij die in de tempel geleerd had. Werkelijk! 't Moet een hard leven geweest zijn, niet ongelijk aan het leven hier voor eeuwen onder de Egyptische verdrukking door de Israëlieten geleid. Zou Maria nooit aan die Egyptische slavendiensten gedacht hebben, wanneer Jozef haar 's avonds vermoeid en afgetobd het schamele dagloon in de hand drukte?
Daarbij voegde zich een ander, nog veel pijnlijker leed!
De Egyptenaren aanbaden niet de ware God, maar lagen verzonken in de afschuwelijkste eredienst en gaven zich over aan de meest mensonterende zonden. Als hun goden vereerden zij krokodillen, slangen en katten: wie één van die laatste durfde doden, werd met de dood gestraft. En zoals men meestal ziet gebeuren, ging ook bij de Egyptenaren het ongeloof gepaard met de diepste zedenontaarding. Het reine, heilige hart van de Moeder Gods moet zeer geleden hebben bij de aanblik van zoveel gruwel, van zovcel verblindheid van een heel volk.
En hoe heeft Maria al dit lijden van de ballingschap gedragen? Vóór alles met groot geduld en stille berusting in de H. Wil van God, die in Zijn onnaspeurlijke raadsbesluiten alles zo beschikt had. Op God is haar vertrouwen: Hij zal haar beschermen en, als de tijd gekomen is, veilig terugvoeren naar haar vaderland. Intussen doet haar vindingrijke liefde alles, om haar Goddelijk Kind en haar heilige echtgenoot de ballingschap te verzachten. Ook tegenover de heidense Egyptenaren is zij een en al liefde en goedheid, terwijl zij hun zielen door haar gebed, haar offers en haar levenswijze tot God tracht terug te voeren. Een heerlijk voorbeeld voor allen, die in de vreemde, vooral ook voor hen, die onder andersdenkenden wonen.
2. De Vreugden van de Ballingschap. “Voor hen, die God beminnen, werkt alles samen ten goede" (Rom .8 :28.), zegt de H. Apostel Paulus, die elders van zichzelf getuigen kon, hoe hij bij al zijn wederwaardigheden overvloeide van vreugde (2. Cor. 7: . 4.). Zo ging het Maria ook. Zij had in zich een onuitputtelijke, immer rijke bron van vreugde: haar rein, van liefde gloeiend hart. Waar reine liefde is, daar is reine vreugde, en hoe groter de liefde, des te overvloediger de vreugde. Maria, de Moeder van de schone liefde, beminde God boven alles en haar naasten gelijk zichzelf; zij beminde alle mensen zonder uitzondering, ook de heidenen en met bijzondere liefde natuurlijk haar heilige echtgenoot. Maar heel haar Godsliefde en heel haar mensenliefde verenigde zich in dat ene brandpunt: haar Goddelijk Kind. En daarom was dat Kind ook het voorwerp van haar reinste en innigste vreugde. 't Was nu juist van die leeftijd, waarin een kind zijn moeder het meest tot vreugd is, door zijn lieve, onschuldige glimlach, zijn eerste pasjes, zijn eerste woordjes en liefkozingen. Wat een bekoorlijkheid zal er voor die reine, maagdelijk reine Moeder uitgegaan zijn van dit schoonste onder de mensenkinderen, toen het voor 't eerst zijn tere armpjes om haar hals sloeg en haar aansprak met de zoete naam van moeder! Of toen het haar vriendelijk dankbaar toelachte, speelde aan haar voeten of kinderlijk ernstig haar helpen wilde! Dan vergat de Moeder, dat zij in ballingschap leefde: want waar Jezus is, daar is ook ons vaderland. Dan vergat zij haar armoede, haar tobben en zwoegen: want met en door Jezus was zij rijker en gelukkiger dan alle koningen van de wereld. Dit hemelse Kind maakt de dorre woestijn tot een liefelijk paradijs.
Door vlijt, bescheidenheid en vriendelijkheid heeft zij ook ongetwijfeld spoedig het hart van menige vreemde weten te winnen, en zo weken de eenzaamheid en de nood. Vrome schilders hebben, getrouw naar de legende, in beeld gebracht, hoe bij de intocht van de H. Familie in Egypte de afgodsbeelden van hun voetstuk stortten. Daarmee wil men wel te kennen geven, dat Maria door haar Goddelijk Kind, door haar gebeden en offers, door haar voorbeeld ook Egypte ten zegen is geweest en de bodem voor het zaad van het Christendom heeft voorbereid. In waarheid is dan ook juist hier het Christendom met grote gretigheid opgenomen. Hier waren de eerste kloosters met duizenden monniken. Hier werd, zoals de H. Chrysostomus het uitdrukt, de woestijn tot een hemel en was het, alsof er in haar sterfelijke lichaam ontelbare scharen van engelen straalden. Hier ontstond de eerste hogeschool van Christelijke ascese.
Egypte werd een land van heiligen, de duisternissen van afgodendienst en zonde verdwenen voor het Licht, dat Maria er tot verlichting van de heidenen gebracht had.
De aarde is een ballingsoord, “wij leven temidden van een verdorven en boos geslacht" (Phil, 2: 15.). Als wij zoals Maria zo innig mogelijk met Jezus verenigd blijven, zal ook onze ballingschap worden tot een aangenaam verblijf.
Gebed: Wees gegroet Maria; tot u, o lieve Moeder, nemen wij ballingen, kinderen van Eva, onze toevlucht. Gij wist in een vreemd land een leven te leiden van offers en ontbering. Maar uw Goddelijk Kind heelt u al het leed van de ballingschap verzoet, Egypte heeft Het u tot een vaderland gemaakt, de woestijn tot een bloeiende lusthof. Moge uw Zoon ook onze troost zijn in dit aardse tranendal. - En toon ons dan na deze ballingschap Jezus, de gezegende vrucht van uw lichaam, o goedertierene, o meedogende Maagd Maria. Bid voor ons, opdat wij de beloften van Christus waardig worden.