Voor de Meimaand - Dag 2: Van eeuwigheid uitverkoren

Uit "Voor de Meimaand"
Maria's leven in 31 beschouwingen van E. Till S.J.
In het Nederlands bewerkt door G.v. Gestel S.J.
Uitgegeven in 1920 bij N.V. uitgevers-mij. V.H. Paul Brand te Bussum
IMPRIMI POTEST. E.J. Beukers S.J., 15 febr. 1920
IMPRIMATUR J. Pompen, Vic. Gen. Busc. Buscoduci, die 25 Martii 1920
Dag 2: Van eeuwigheid uitverkoren
1. De Voorbestemming van de Verlosser. De eerste en hoogste akt van God naar buiten was de uitverkiezing en voorbestemming van de Godmens. Onmiddellijk daarop volgde de uitverkiezing van diens gezegende Moeder. Gelijk de schilder of beeldhouwer, vóór hij zijn kunstwerk gaat uitvoeren, het tevoren in de geest aanschouwt en vormt, gelijk de architect, vóór hij zijn bouwwerk gaat optrekken, in zijn gedachten het ontwerp maakt: zo heeft God van alle eeuwigheid heel de schepping voor zich gehad en in plan gebracht. Model daartoe was zijn eigen oneindige volmaaktheid, die Hij onder talloze vormen in het geschapene tot uitdrukking wilde brengen.
Vóór en boven alles zweefde voor Zijn alwetenden Geest de mens, de bekroning der zichtbare schepping. “Laat ons de mens maken naar ons beeld en gelijkenis” (Gen. 1 : 25), sprak de Schepper, niet voor 't eerst bij de schepping van de eerste mensen, maar reeds van alle eeuwigheid. Bovenal dacht Hij daarbij aan de schoonste der mensenkinderen, aan de Godmens Jezus Christus, die alle volmaaktheid der schepping van mensen en engelen in zich verenigen en heel deze geschapen volmaaktheid in persoonseenheid met de tweede Persoon der H. Drievuldigheid verbinden zou. Hij moest het middelpunt vormen van alles, op wonderbare wijze in zich verenigend het geschapene en het ongeschapene, Godheid en Mensheid. Hij is de beste en getrouwste weerspiegeling van God, zooals Hij ook de kroon en het prototype is van alle andere schepselen. De Apostel noemt Hem “het beeld van de onzichtbare God, de Eerstgeborene van alle schepsel: omdat in Hem is neergelegd al wat er is in de hemel en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare ... door Hem en in Hem is alles geschapen.” (Col. 1: 15). Van Hem als van de eeuwige wijsheid staat geschreven (Eccl. 24: 5-6): “Ik, Ik ben uit de mond van de Allerhoogste voortgekomen, het eerst geboren vóór alle schepsel; Ik deed aan de hemel opgaan het onuitdoofbare licht, en Ik bedekte als een nevel de ganse aarde,” en (Spr. 8: 22-31.) “De Heer bezat Mij in het begin van zijn wegen, eer Hij iets maakte, van het begin af. Van eeuwigheid ben ik verordend, en van de oude dagen af, eer de aarde is geworden. Nog waren er geen afgronden en Ik was reeds ontvangen; nog waren de waterbronnen niet opgeweld; nog waren de bergen in hun grootse gevaarte niet gegrondvest, vóór de heuvelen werd ik geboren; nog had Hij de aarde niet gemaakt en de vloeden en de hengsels van de aardbol. Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij naar vaste wet de afgronden met een ringwal omsloot, toen Hij, het zwerk vastmaakte in de hoogte en de waterbronnen afwoog, toen Hij om de zee haar grenslijn trok en de wet stelde aan de wateren, hun perken niet te overschrijden; toen Hij de grondvesten der aarde toewoog, was Ik bij Hem en beschikte alles; en Ik vermaakte Mij telken dage, spelende voor Zijn aanschijn ten alle tijde, spelende op de aardbodem; en Mijn vermaak is het te zijn met de kinderen der mensen.”
Zo is de Godmens Gods grootste wonderwerk, gelijk het Hem eeuwig voor ogen stond en in werkelijkheid eens op aarde verschijnen zou. Zó stralend van schoonheid is Zijn beeld, dat God voor alle eeuwen Zich over Hem verheugend, vol verrukking uitroept: “Deze is mijn welbeminde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb gesteld.” (Matth. 17: 5) - En om de werkelijkheid aan dit beeld te doen beantwoorden, werd volgens Gods eeuwige raadsbesluiten een onuitputtelijke schat van genaden de Verlosser der wereld voorbeschikt: “in Hem zou belichaamd zijn de volheid der Godheid” (Col. 2: 9), - “vol van genade en waarheid” (Joh. 1: 14) zou Hij zijn.
Uit deze volheid der Godheid nu zouden wij allen ontvangen “genade op genade” (Joh. 1: 16). In Christus en naar het Christusmodel wil God alles vernieuwen, wat in de hemel is en op de aarde” (Eph. 1: 10). Gelijk de planeten zich wentelen om de zon en van haar licht en warmte krijgen, zo moeten alle mensen van deze centrale zon, van de Godmens licht; leven, schoonheid, zaligmaking, kortom alles ontvangen. En hoe dichter zij bij die genade-zon staan, des te meer zullen zij door de glans van haar schoonheid en liefde bestraald, haar gelijkvormig worden: juist in deze gelijkvormigheid met de Godmens ligt ook 's mensen voorbestemming (Rom. 8: 29).
Zo wij Christus gelijkvormig zijn en meer en meer worden, behoren ook wij tot het getal der uitverkorenen. Dat moet ons streven zijn: meer en meer de Zaligmaker te gaan gelijken door een rein en deugdenrijk zieleleven. Maria wil ons daarbij helpen.
2. De Uitverkiezing der Moeder Gods. Tegelijk met de Zaligmaker en mede door Hem is ook Maria uitverkozen en voorbestemd. De Verlosser der wereld zou niet gelijk Adam onmiddellijk voortkomen uit Gods scheppende hand, maar als mensenzoon geboren worden uit een maagdelijke Moeder. Maar, waar is nauwer verwantschap, waar inniger bij-elkander-horen dan tussen moeder en kind? Zo zou het ook bij Jezus en Maria zijn: Kind en Moeder zouden om zo te zeggen slechts één zijn, één zoals bloem en plant, stengel en wortel, zon en dageraad. De moeder zou Hem in waardigheid en verhevenheid zozeer nabijkomen, als voor een schepsel slechts mogelijk is.
Maria stond, tegelijk met de Godmens, God van eeuwigheid voor de geest. Moeder en Zoon worden Hem tot één beeld, en vaag kunnen wij beseffen, hoe dit in stralende heerlijkheid elke menselijke kunstenaarsconceptie, elke menselijke kunstenaarsschepping ver moet overtreffen. De eerste en schoonste Madonna is door God Zelf ontworpen: zij is oud als de eeuwen. Daarom past de H. Kerk de boven aangehaalde woorden der eeuwige wijsheid ook op de Moeder Gods toe. Ook zij is van alle eeuwigheid uit de mond van de Allerhoogste voortgekomen, ook haar bezat de Heer in het begin van zijn wegen, eer Hij iets maakte van de beginne af.
Om zó innige gemeenschap moest Maria meer dan wie ook uit de volheid van Christus ontvangen en begiftigd worden met een overvloed van genade en geestelijke schoonheid als past bij haar waardigheid van Moeder Gods. Jezus, de Zon van alle licht en waarheid en leven, overstraalde Zijn Moeder met Zijn volheid zó overvloedig, dat zij door deze Zon als omstraald, zelf tot een nieuwe zon geworden is. In een van zijn hemelse visioenen zag de H. Johannes (Openb. 12: 1) een wonderbaar teken: een Vrouw omkleed met de zon, de maan aan haar voeten, en om haar hoofd een kroon van twaalf sterren. De H. Kerk past dit toe op Maria. De zon is Christus, Wiens heerlijkheid de Moeder Gods omglanst; de maan is het beeld der vergankelijkheid, waarboven Maria verheven is; de twaalf sterren, die haar hoofd omkransen, duiden zowel op het Oude Verbond met de twaalf stammen van Israël, als op het Nieuwe Verbond met de twaalf Apostelen. Luisterrijk beeld van de eeuwig uitverkoren Dochter, Moeder en Bruid, zoals zij voor alle tijden heeft gestaan voor de Geest van de Drie-éne God: van zó lieve bekoorlijkheid is het, dat het God, met de bruidegom uit het Hooglied, de liefdezucht ontlokt: “Wat zijt gij schoon, Mijn Vriendin, wat zijt gij schoon.” (Hoogl. 4: 1).
Zo bemint God de van eeuwigheid door Hem uitverkorene, zo weet Hij haar te eren; Hij zelf is de eerste en de vurigste Maria vereerder. Moet aldus ook ons leven niet gewijd zijn aan liefde tot haar, aan practische liefde, die bestaat in navolging? Maria was zulk een volheid van genade, van bovennatuurlijke rijkdom weggelegd, juist om haar innige verwantschap met Gods Zoon. Welnu: hoe dichter wij ons bij Maria aansluiten, hoe inniger onze vereniging met Christus is, hoe zekerder onze uitverkiezing wordt. Maria vurig vereren mag gelden voor een veilig teken van voorbestemming tot de eeuwige zaligheid. Door niemand mogen wij ons daarom in liefde tot haar laten overtreffen, vooral niet in deze maand haar toegewijd. Eerst dan beantwoorden wij ook ten volle aan de vermaning van de Apostel (2 Petr. 1: 10): “Broeders, legt er u op toe, door uw goede werken uw roeping en uitverkiezing te verzekeren.” Want een goed, ja voortreffelijk werk is het, door de devotie tot de Moeder-Maagd Christus na te volgen en eer te brengen aan God, die van eeuwigheid zo grote dingen aan haar heeft gedaan.
Gebed: Wees gegroet Maria, voor alle eeuwen uitverkoren, hemels schone, Gods welbeminde Dochter, Moeder en Bruid, sieraad der schepping, vreugde van de hemel, wees gegroet. Gij zijt schoner dan de zon, helderder dan de maan, stralender dan de sterren, hoog verheven boven engelen en mensen: Gods wonderwerk, trouwe weerspiegeling van Gods Zoon, voor alle eeuwen reeds één met Hem. O help ons u van nabij na te volgen, om zo, Christus te gelijken, dan zullen ook wij ontvangen uit de volheid van zijn genade en nu reeds in genade, later in de hemelse glorie tot het getal der uitverkorenen behoren. Amen.