Voor de Meimaand - Dag 21: Een smartelijk verlies
Dag 21: Een smartelijk verlies
Het stille leven van Nazareth werd gestoord door een gebeurtenis, die in schrille tegenspraak stond met de verborgenheid, waarin de H. familie tot nu toe geleefd had en die het hart van de Moeder Gods diep heeft getroffen. “En zijn ouders", verhaalt de Evangelist, “gingen ieder jaar naar Jeruzalem bij het paasfeest. En toen Hij twaalf jaar oud was, en zij opgingen naar Jeruzalem volgens feestgebruik, en na afloop van de feestdagen terugkeerden, bleef de knaap Jezus te Jeruzalem, en zijn ouders wisten het niet." (Luc. 2: 41-43.).
1. De reis naar Jeruzalem. “Voor de mannen was deze reis reis naar Jeruzalem bij het Paasfeest voorschrift van de wet, niet voor de vrouwen: maar als het gaat om een goed werk, dat Gods eer bevorderen kan, vraagt Maria niet naar wat precies haar plicht is. Bovendien is 't haar een vreugde op te gaan naar 't huis van God, waar zij haar schoonste jeugdjaren heeft doorgebracht. Toen Jezus twaalf jaar oud geworden was, ging Hij in gezelschap van Zijn ouders mee op naar de heilige stad. Het was zeker niet de eerste keer, maar nu was het voor hem een plicht geworden. Want als de jeugdige Israëliet zijn twaalfde jaar voleind had, werd hij meerderjarig en moest als "zoon van de wet" deelnemen aan de godsdienstige feesten en plechtigheden en alle gebeds- en vastenvoorschriften onderhouden.
In feestkleren en toegerust met alles, wat zij voor de reis nodig hebben, begeeft de H. Familie zich op weg. Eerbiedig en vol heilige vreugde loopt de goddelijke Knaap tussen zijn Moeder en zijn pleegvader voort. Rondom heerst blijde feeststemming, de natuur is in feestgewaad, overal op de hoogten flakkeren de vreugdevuren en feestvreugde vervult de pelgrimsscharen, waarbij de H. Familie zich onderweg aansluit. En geen wonder! Immers zij trekken op naar het Paasfeest, Israëls blijdste dagen. Het is een herinnering aan de bevrijding van het Joodse volk uit de Egyptische slavernij en de voorafbeelding van de groten Paasdag, de bevrijding van de wereld uit de slavernij van de duivel. En nu: hier trekt mede op, zij het dan ook onbekend voor de pelgrims, het ware Paaslam. De twaalfjarige Jezus weet het: Hij is het! En reeds nu offert Hij zichzelf op voor de zonden van de wereld. Heeft wellicht ook Maria reeds een voorgevoel van het zware offer, dat haar binnen enige dagen wacht, en hoe haar Paasvreugde zal verkeren in bitter leed?
De reis verliep onder gebed, psalmgezang en ongedwongen, vrome gesprekken. Zeker zijn de drie H. Personen ieder bij hun groep een aantrekkelijk middelpunt geweest voor heel de pelgrimsschaar! Hoe meer zij de stad naderden, hoe inniger hun verlangen, hoe groter hun vreugde werd en luid weerklonken de feestliederen, die zij bij de aanblik van de stad en haar heerlijke tempel aanhieven, tegen Jeruzalems hoge muren. Maar het Hart van de Goddelijke Jezus schoot vol weemoed, toen Hij de plaatsen zag, waar Hij eens als het Offerlam zijn Bloed zou storten: de Olijfhof, Golgotha, de paleizen van zijn vijanden, en toen Hij de plechtigheden bijwoonde, alle even zovele voorafbeeldingen van zijn offerdood, toen Hij eindelijk dat geslacht paaslam daar voor zich zag met twee priemen kruiselings doorstoken: immers was dat niet nauwkeurig dé voorafbeelding van het kruisoffer, dat Hij na twintig jaar voor 't heil van de wereld brengen zou? Diep ontroerd, maar toch met vastberaden wil, zal Hij weer gesproken hebben het offergebed, waarmee Hij zich reeds bij de Menswording zijn hemelse Vader heeft aangeboden: “Vader, offers en gaven hebt Gij niet gewild, maar een lichaam hebt Gij Mij gegeven; toen heb Ik gezegd: zie Ik kom! Want voorop in het boek staat van Mij geschreven: dat Ik uw wil, o mijn God, volbrengen zou." (Hebr. 10: 5-7.). Maria ontgaat deze plechtige, ernstige stemming van haar Kind niet, zij begrijpt de gevoelens van zijn Hart en als een waardige echo van zijn gebed, stijgt nu ook haar gebed, altijd weer datzelfde, op ten hemel: “Ziehier 's Heeren dienstmaagd, geschiede mij naar uw woord."
Heel dit geheim leert ons, hoe wij ons in het huis van God te gedragen hebben, en ook hoe wij onze bedevaarten hebben in te richten, om ze God aangenaam te doen zijn.
2. Jezus blijft te Jeruzalem achter. “En toen zij na afloop van de feestdagen terugkeerden, bleef de knaap Jezus te Jeruzalem, en zijn ouders wisten het niet.” Dat Jezus te Jeruzalem achterbleef, was niet zo ongewoon, wel dat Hij het deed buiten medeweten van Maria en Jozef. Wist Hij dan niet, of voelde Hij niet, wat 'n smart Hij met name zijne lieve Moeder daarmee zou aandoen? Ja toch! Hij wist het en zijn kinderhart voelde het maar al te wel. Ook voor Hem waren het drie smartvolle dagen. En toch zegt Hij hen niets. Zelfs weet Hij zich met zorg aan Zijn ouders te onttrekken, zodat deze er niet het minste vermoeden van hebben en in de stellige overtuiging verkeren, dat Hij bij het reisgezelschap is. Eerst als op de avond na de eerste dagreis de pelgrims bij de halte samenkomen, zien zij tot hun grote schrik, dat hun lieveling niet bij hen is.
Waarom legt de Zaligmaker zichzelf en zijn Moeder dit zo allerpijnlijkste offer op? Er is maar één redelijk antwoord, door Jezus trouwens zelf gegeven: omdat de hemelse Vader het zo wilde, om daardoor duidelijk te doen uitkomen, dat Hij alleen recht op Jezus had en niet de H. Maagd, die het Kind immers door de opdracht aan God had afgestaan. En Jezus zelf wilde, nu Hij meerderjarig geworden was, tonen welke roeping God de Vader Hem had toegedacht: te leven namelijk ver van zijn vaderland, gescheiden van zijn Moeder, zonder voedsel of woning, zich in gebed en apostolische arbeid geheel en al toewijdend aan de dienst van de Heer. Wat Hij later zal prediken: “Wie vader of moeder of zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mijn niet waardig" (Matth. 10:37.) wil Hij ons nu reeds door zijn voorbeeld leren. Maar zonder felle smart ging dat niet. Het was een schrede verder op de kruisweg, die ook Maria's leven was: een vroegtijdige maar ernstige voorbereiding tot dat andere afscheid bij de aanvang van Jezus' openbaar leven en tot dat allerpijnlijkste afscheid op de avond van Goede Vrijdag, toen de Moeder haar doodgemarteld Kind ten grave bracht.
Hoe hard is God schijnbaar juist voor zij die Hij het meest beminde, dat Hij hen zo zware offers oplegt! En toch is het enkel de goedheid van de Vader als Hij wellicht ook van u een offer komt vragen, als Hij van u één van uw lievelingen op komt eisen, om deze bij zich te hebben in de hemel of in zijn heilige dienst hier op aarde, zij dan Maria uw troost. Zij voelt met u mee en zal u het offer licht maken.
Gebed: Wees gegroet Maria, Moeder van de beminnelijkste van alle mensenkinderen. Op hoe zware proef werd gij gesteld, toen God de Vader uw goddelijk Kind buiten uw medeweten in de tempel terughield. Voor ons hebt gij dat moeten lijden, om ons van offerschuw, offervaardig te maken. Help ons ieder smartelijk verlies moedig te dragen en bereidwillig ieder offer te brengen, dat Gods Vaderhand ons zal willen opleggen. Amen.