Voor de Meimaand - Dag 3: De opkomende dageraad

Uit "Voor de Meimaand"

Maria's leven in 31 beschouwingen van E. Till S.J. 

In het Nederlands bewerkt door G.v. Gestel S.J.

Uitgegeven in 1920 bij N.V. uitgevers-mij. V.H. Paul Brand te Bussum

IMPRIMI POTEST. E.J. Beukers S.J., 15 febr. 1920

IMPRIMATUR J. Pompen, Vic. Gen. Busc. Buscoduci, die 25 Martii 1920

Dag 3: De opkomende dageraad

Heeft het kunstwerk in 's kunstenaars geest vorm en gestalte aangenomen, dan brengt hij het gewoonlijk met min of meer duidelijke trekken in tekening. Iets der­gelijks deed God met Zijn twee grootste scheppings werken: de Godmens en diens H. Moeder. Hij ont­wierp hun beeld in de boeken en in de geschiedenis van het volk Gods. Heel het Oude Testament is een voor­afbeelding van het Nieuwe, bereidt het voor, en duidt op iedere bladzijde der H. Schrift op de toekomstige Messias. Maar nu Maria in zo nauwe betrekking staat tot de Verlosser en diens werk: wie kan het verwon­deren, haar in het Oude Testament telkens weer aan diens zijde te zien?

1. Maria in voorspellingen. Reeds in het paradijs, terstond na de zondeval, belooft God aan onze eerste ouders de Verlossing, maar naast de Verlosser ook diens Moeder. “Ik zal vijandschap stellen tussen u en de Vrouw, tussen uw en haar zaad: Zij zal u de kop verpletteren. (Gen. 3: 15). Hier wordt Maria voorspeld als de zegevierende Heldin, die met de Zaligmaker het rijk van satan ten onderbrengt. Is 't wonder, dat na deze openbaring van God zelf, de mensheid met stijgend verlangen de Vrouwe verbeidt en haar Zoon, die het rijk der zonde zullen vernietigen? De Mariaverering, die haar begin had in de hemel, daalt hiermee neer op aarde en schiet wortel in het volk Gods. David, de koninklijke zanger, schildert ons in zijn Psalmen de grootheid, zegepraal en heerlijkheid van de toekomstige Verlosser-Koning. Maar daarnaast tekent hij ook de hemelse Koningin: haar schoon­heid, deugd en rijkdom, haar liefde en aanhankelijkheid aan de Goddelijke Koning, haar zege en heerlijkheid: “De koningin staat aan uw rechterhand in een gewaad doorwerkt met goud, met bonte tooi ommanteld. Hoor, o dochter, en aanschouw, en neig uw oor, en vergeet uw volk en het huis van uw vader: en begeren zal de Koning uw schoonheid; want Hij, Hij is de Heer, uw God, en Hem zal men aanbidden… Alle heerlijkheid der koningsdochter is inwendig; in een gewaad met gouden zoom is zij met bonten tooi ommanteld. Geleid tot de Koning worden maagden achter haar; haar gezellinnen worden opgeleid tot U. Zij worden opgeleid in blijdschap en gejubel, geleid in het paleis van de Ko­ning” (Ps. 44.).

Nog scherper omlijnt de dichter van het Hooglied haar beeld. 't Is waar: gelijk in de psalmen zo is ook hier in eerste toepassing sprake van de geestelijke huwe­lijksliefde tussen Christus en de mensheid, tussen Christus en Zijn Kerk. Maar wijl Maria hier de eerste plaats inneemt, geldt het voor haar in 't bijzonder en wordt het haast met voorliefde op haar toegepast. Heel het Hooglied is dan een lofzang van de H. Geest op zijn hemelse Bruid. Hij prijst haar bovenaardse schoonheid en vlekkeloze reinheid: “Geheel schoon zijt gij, Mijn Vriendin, en er is in u geen smet” (Hoogl. 4: 7). Hij bezingt haar pracht van deugden, die zijn “als een wondertuin en de kruidige geur van kostbare balsems” (4: 12-14). Ook haar aanstaand lijden wordt aangekondigd in woorden, die de H. Kerk de Moeder van smarten in de mond legt. Gelijk de bruid van het Hooglied vol droefheid door Jerusalems straten dwaalt, om haar beminde te zoeken, zo zien wij ook Maria drie lange dagen omzwerven, tot zij haar Kind in de tempel terugvindt. Eindelijk worden ook haar verheerlijking en toekomstige verering herdacht: “De dochters zagen haar en prezen haar gelukkig: koninginnen en gevolg, en loofden haar” (6: 8.).

Gelijk in het Hooglied, zo wordt ook in de andere boeken der H. Schrift, met name in het Boek der Wijsheid en in het Boek der Spreuken over haar ge­sproken en worden bijzonder haar wijsheid, gratie, deugd en eeuwige uitverkiezing bezongen.

Toen de tijd van de verlossing meer en meer naderde en de Profeten altijd duidelijker de Messias, zijn persoonlijkheid en lijden, tijd en plaats van zijn geboorte aankondigden, werd ook diens moeder meer uitdruk­kelijk genoemd. En dat vooral bij Isaias, die als het grote teken van Israëls verlossing, de geboorte, van de Godmens uit de Maagd voorspelt: “Zie, de maagd zal ontvangen en een Zoon baren en zijn naam zal genoemd worden Emmanuel” (Is. 7: 14). Zo is dan de Verlosser “de verwachte der volkeren” van het Oude Verbond, maar met Hem is dat ook zijn Moeder, die Hem aan de wereld schenken moet. Heel het Oude Testament is als 't ware de heraut, die voor de koninklijke wagen van de nieuwe Koning en diens gezegende Moeder uitgaat, voortdurend, naar hen doet verlangen, met blijde verwachting naar hen doet uitzien. Wat een geluk voor ons hen nu te be­zitten, naar wie heel de wereld zovele eeuwen lang vol smachtend verlangen heeft verlangd!

2. Maria in voorafbeeldingen. De waardigheid en verheven schoonheid van de Verlosser en diens Moe­der zijn zó groot, dat al het aardse daarbij verge­leken maar een schaduw is. Vandaar spreken de boe­ken van het Oude Testament over hen meestal in beel­den en vergelijkingen.

Gelijk de beroemde mannen als Adam, Isaak, David voorafbeeldingen zijn van de Christus, zo zijn de grote vrouwen voorafbeeldingen van de grootste uit haar geslacht: van Maria. Als de eerste Eva, zo zou ook Maria, de tweede Eva, in onschuld en heilig­makende genade ter wereld komen en de moeder worden van alle levenden: maar dat alles in veel hogere zin.

Maria zou ons hergeven dat leven van genade, die bovennatuurlijke zieleschoonheid, die Eva voor zich en voor ons verloren had. Ook Rachel, de schone en beminde vrouw van Jacob en de moeder van Jozef, Egypte's redder, is een zwakke voorafbeelding van Maria, die om haar hemelse schoonheid 't meest aan God welbehagelijk, de Moeder mocht worden van de Verlosser der wereld. De sterke, kuise Judith, die Holofernes het hoofd afhieuw en Israël bevrijdde, duidt op de onvergelijkelijk veel machtiger, reiner en wijzer Maagd, die de helse draak overwon en heel de wereld redde. En meer dan op Judith zijn op haar de woorden van toepassing: “Gij zijt de glorie van Jeru­salem, de blijdschap van Israël, de eer van ons volk” (Jud. 15: 10). In Esther, die alleen om haar beminne­lijkheid genade vond in de ogen van koning Assuerus en zo van haar volk af kon wenden de ondergang, door Aman beraamd, zien wij de lieve Hemelkoningin, die enig en alleen vrijbleef van de erfzonde en heel de wereld redde van het eeuwig verderf. Zo is Maria zelfs reeds in het Oude Verbond de “gezegende onder de vrouwen”.

De Ark van het Verbond, de Tempel van Jerusalem, de burcht Sion, de troon van Salomon: dat alles voert onze gedachte heen naar haar, in wier schoot de hemelse Koning op heel bijzondere wijze wonen en tronen wilde. De omheinde hof, de verzegelde bron, de gesloten poort verzinnebeelden haar, die alleen God toeliet in het heiligdom van haar hart. Het braambos, dat brandde, maar niet verteerde, het vlies van Gedeon, dat door de dauw bevochtigd werd, terwijl rondom alles dor bleef, zijn het zinnebeeld van de Onbevlekte, die op zo wonder­bare wijze de waardigheid van Moeder Gods met de maagdelijkheid in zich verenigde. Ook de geheimzinnige wolk, die Elias op de Carrnel zag, vindt haar toepassing in Maria, die ons in Christus een wel­dadige genaderegen verlenen en de smeekbede van het volk verhoren zal. Gelijk Israël de Verlosser verwacht en afsmeekt, zo ziet het ook met verlangen uit naar diens Moeder; naast die van de Messias staat ook haar beeltenis het volk Gods diep in de ziel gegrift. Daarom wordt ook van haar gezegd: “Ik schoot wortel onder een verheerlijkt volk, en in de volle vergadering der heiligen is mijn verblijf” (Eccl. 24: 16).

Helaas, Israël heeft zijn Messias en diens Moeder, eerst zo vurig vereerd en dringend verbeid, later niet willen erkennen: dat werd zijn ongeluk. Des te har­telijker willen wij ons over het bezit van zulk een schat verheugen: wij willen, Jezus en Maria vereren en lief­hebben, en bidden voor hen, die nog niet hun vrien­den zijn.

Gebed: Wees gegroet Maria, de eeuwen door verwacht en voorspeld. Gij hoop der patriarchen, ver­langen der profeten. Gij zijt de Eva van, het Nieuwe Verbond, die ons allen het ware leven verleent. Gij zijt de lieve Esther, die Gods toorn stilt. Gij zijt de sterke Judith, die de vijand verslaat en het volk Gods redt. Gij de glorie van Jerusalem, de vreugde van Israël, de eer van ons volk: hoe luisterrijk straalt uw beeld! Gij, toren van David, Ivoren toren, Gulden huis, Ark van het Verbond, bid voor ons. Amen.