Voor de Meimaand - Dag 8: Het leven in de tempel

Uit "Voor de Meimaand"
Maria's leven in 31 beschouwingen van E. Till S.J.
In het Nederlands bewerkt door G.v. Gestel S.J.
Uitgegeven in 1920 bij N.V. uitgevers-mij. V.H. Paul Brand te Bussum
IMPRIMI POTEST. E.J. Beukers S.J., 15 febr. 1920
IMPRIMATUR J. Pompen, Vic. Gen. Busc. Buscoduci, die 25 Martii 1920
Dag 8: Het leven in de tempel
Zo was dan Maria in de tempel. “Dit is mijn rustplaats” is zeker haar eerste gedachte geweest. “Dit is mijn rustplaats voor altoos en eeuwig; hier zal ik wonen, deze heb ik mij uitverkoren.” (Ps. 131: 14). - Wel nooit was een leven op deze aarde zo hemels als juist Maria's leven hier in het heiligdom des Heren.
1. Uiterlijke bezigheden. De tempel, waarin het heilig kind haar jeugd doorbracht, stond op de plaats waar eenmaal de tempel van Salomon had gestaan, die door de heidenen verwoest was. Hij omvatte het Heilige der heiligen met de ark van het Verbond, het Heilige met de gouden tafel der toonbroden, de zevenarmige kandelaar en het offeraltaar, de voorhoven voor priesters en volk en verder woningen en vertrekken voor de dienstdoende levieten, tempeldienaars, enz. Van deze tempel had de profeet voorspeld, dat hij bij die van Salomon wel achterstond in uitwendige pracht, maar hem toch verre overtrof in heerlijkheid; omdat de Messias hem betreden zou. In zekere zin ging dat nu reeds in vervulling, nu het heiligste kind ter wereld, bestemd om eenmaal de Moeder van die Messias te zijn, hem ging bewonen. Haar bezigheid daar was voor alles het gebed.
Volgens Gods eigen uitspraak toch is de tempel “het huis van gebed”. En Maria's gebed was uitermate innig, verheven en apostolisch. Zij loofde God in de psalmen, die tot nu toe niemand zo goed begrepen, zo geheel doorgrond had, als dit rijk begenadigde kind. Want nooit had iemand in zo hartelijke innigheid met God verkeerd als zij, die immers Vaders lievelingsdochter was. Vurig smeekte zij iedere dag opnieuw om de genade, God altijd volmaakter te dienen en zo mogelijk eenmaal de beloofde Messias te mogen aanschouwen.
Voornamelijk ook bad zij voor haar volk. Geen als zij wist met zo heilig verlangen te smeken: “Dauwt, hemelen, van boven en wolken, regent de Gerechte af”; en geen smeking tot God was zó rijk aan uitwerking als het hare. “Het gebed van de nederige dringt door de wolken” (Eccl. 35: 21) en het gebed van deze nederige dienstmaagd des Heren drong niet enkel door de wolken, maar deed de beloofde Messias - die als een stroom is van genaden - uit de wolken neerregenen. Meer dan alle heiligen van het Oude Verbond te samen heeft zij door haar smekingen de komst van de Verlosser verhaast en daarbij zichzelf op de hoge waardigheid van Moeder Gods voorbereid.
In de tempel was ook het offeraltaar. Daar droeg het Israëlitische volk zijn offers op. Ook Maria heeft hier haar offer gebracht: het offer van zichzelf, van haar ouders en haar ouderlijk huis, van heel haar vrijheid. En zij bracht dat offer met graagte, ja met blijdschap! 't Schijnt dat aan de tempel een school verbonden was, waar de kinderen hoofdzakelijk in de H. Boeken onderricht werden. 't Moet hier geweest zijn, dat later de twaalfjarige Jezus door zijn vragen en antwoorden aller verwondering heeft gaande gemaakt. En ook zijn allerheiligste Moeder is zonder twijfel het beste, ijverigste en meest gehoorzame kind geweest en dieper doorgedrongen in het begrip der H. Schriften dan haar leermeesters zelf. Zij is een voorbeeld voor alle scholieren!
Voor 't overige hielden de tempelmaagden zich bezig met handenarbeid. Zij, moesten zorgen voor de zindelijkheid der tempelgebouwen, de heilige vaten reinigen, gewaden voor de eredienst, kleden en tapijten voor het heiligdom vervaardigen. Met wat een toewijding zal Maria voor dat alles gezorgd hebben! De woorden van de profeet: “Heer, ik bemin de luister van Uw huis, en de woonstede van uw heerlijkheid” (Ps. 25: 8) passen zeker op niemand beter, dan op dit kind, wier heilige handen zo bedrijvig bezig waren tot stoffering van de heilige tempel des Heren. Voor allen, die in onze godshuizen werkzaam zijn of gewaden voor onze katholieke eredienst vervaardigen is Maria het volmaakte voorbeeld.
In de omgang met de tempelmaagden en de overige bewoners van de tempel is er zeker geen kind geweest, lieftalliger, bescheidener en vriendelijker dan de dochter van Joachim en Anna. Ook heeft Maria daar ongetwijfeld beroemde en heilige personen leren kennen, zoals b.v. de grijze Simeon en de profetes Anna, die zeker van haar zijn gaan houden, misschien zelfs haar leermeesters waren. Maar haar voortreffelijkste leermeester is toch zeker de H. Geest zelf geweest en onder zijn leiding vooral is zij tot zulk een wonderbare hoogte van heiligheid opgeklommen. Hoe zullen haar ouders zich verheugd hebben, als zij bij de verschillende feesten naar Jerusalem komend, bemerkten, hoe de edelste gaven van natuur en bovennatuur zich in hun dochtertje op z'n heerlijkst ontplooiden! O, mochten toch alle kinderen hun ouders ten vreugde zijn, als dit kind haar ouders!
2. Haar zieleleven. Was Maria's leven in de tempel voor 't oog der wereld eenvoudig en verborgen, des te mooier en verhevener was het innerlijk én voor het aanschijn Gods. “Alle heerlijkheid der koningsdochter is inwendig”, zegt de profeet (Ps. 44: 14). God, die het kleine en geminachte uitkiest, had in dit kind zijn grootste welbehagen. “De mens ziet op het uitwendige, maar de Heer ziet op het hart” (1 Kon. 18: 7). En het hart van dit kind straalt met een glans van deugden zó helder, dat het de pracht van de tempel ver overtreft. Het is heiliger dan het Heilige der heiligen met de ark van het Verbond, dat Jehova van zijn tegenwoordigheid en majesteit vervulde. De wanden van het heiligdom waren met kostbaar, onvergankelijk hout en met het zuiverste goud bekleed en de vloer was met parels en edelgesteenten ingelegd: maar vergeleken bij de gaafheid, het goud der genade en de parels van deugd, waarmee dit hemels kind getooid was, is dat alles slechts een nietige schaduw. De ark van het Verbond, waarin de tafelen der Wet werden bewaard, is maar een zwak beeld van die levende ark, in wier hart de Wetgever zelf troont en zijn wet gegrift heeft met onuitwisbare letters. De kostbare heilige vaten met hun kruidige wierookgeur zijn niets, vergeleken bij dit geestelijk, eerwaardig vat van godsvrucht, waaruit onafgebroken de liefelijkste geuren van deugd en heiligheid ten hemel opstijgen. “Terwijl de koning aan tafel aanlag, verspreidde mijn nardus de zoetste geur” spreekt de bruid in het Hooglied.” (Hoogl. 1: 11). De gouden, zevenarmige kandelaar is slechts een heenwijzing naar de zeven gaven van de H. Geest, die over 's Heren Bruid in zo onmetelijke volheid werden uitgestort. Op het gouden offeraltaar werden sedert talloze eeuwen brandoffers opgedragen, maar Maria's hart is een offeraltaar duizendmaal reiner dan het zuiverste goud en God welgevallig boven alles. Haar liefde laaide feller dan het offervuur in de tempel en verzoende en verheugde het Hart van God bovenmate.
Hier in de tempel heeft Maria zeker ook de gelofte van eeuwige zuiverheid afgelegd. En dit leven van zieleschoonheid en deugd is uitgegroeid altijd machtiger en breder. Als reeds van de rechtvaardigen gezegd wordt, dat zij “voortschrijden van deugd tot deugd” en “de rechtvaardige zal als een palmboom bloeien, als een ceder van de Libanon zal hij zich uitbreiden”, dan is dat toch zeker heel bijzonder waar voor Maria. Van de Zaligmaker staat geschreven: “Hij nam toe in wijsheid en welbehagen bij God en bij de mensen.” (Luc. 2: 40). De groei van het Kind Jezus was meer een uiterlijke; maar bij Maria was die ook innerlijk: zij verwierf zich schatten van genade en verdienste in zo grote mate, dat het alle menselijk begrip te boven gaat. Als kostbaar zaad vielen de goede gedachten neer in haar ziel, waar het een gretige bodem vond en werkelijk honderdvoudige vrucht voortbracht. Men berekent, dat sommige millionairs elk uur duizenden aan rente verwerven: maar wat is dat, vergeleken bij de rijkdom van genade, van uur tot uur door de H. Maagd bijgewonnen! “Vele dochters verwierven zich rijkdomrnen, gij hebt ze allen overtroffen.” (Spr. 31: 29).
Aardse rijkdom maakt zelden gelukkig, hemelse rijkdom daarentegen altijd en daarom is er nooit een leven geweest zo echt gelukkig als dat van Maria in de tempel: 't was als een hemel op aarde. Behalve de onmiddellijke aanschouwing van God, kan daar ternauwernood iets ontbroken hebben van alles, wat de zaligen in de hemel bezitten. Zij mocht in het huis van de Vader en in zijn heilige tegenwoordigheid verblijven en al aanschouwt zij Hem nog niet van aanschijn tot aanschijn, toch ziet zij Hem met de ogen van het geloof in scherpe omlijning steeds voor zich. Zijn beeld weerspiegelt zich in haar reine ziel als in de helderste spiegel: “Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.” (Matth. 5: 8). Hoe innig moet zij al die jaren doorvoeld en gesmaakt hebben het woord van de Psalmist: “Zalig zij, die wonen in uw huis, o Heer, eeuwig zullen zij U lofzingen.” (Ps. 83: 5).
In Maria's leven in de tempel ligt voor ons een wijze les: het leert ons hoe de jeugd haar leven kuis, verdienstvol en gelukkig kan maken, als zij slechts alles wil doen met God en voor God. Maar bijzonder is Maria een voorbeeld voor de religieuzen, die zich in 't heiligdom des Heren God en de volmaaktheid hebben toegewijd. Hier vinden zij het ideaal van een rein en heilig, van een verdienstvol en gelukkig leven. Van dat ideaal zij hun kloosterleven niets dan één voortdurende nastreving.
Gebed: Wees gegroet Maria, allerzuiverste, allerreinste Maagd. In de schaduw van 't Jerusalemse Heiligdom hebt gij God gediend, Hem alleen; gij hebt Hem zo oneindig meer behaagd dan de grootse tempel zelf met al zijn schatten, zijn offers en godsdienstplechtigheden. Gij zijt de levende tempel Gods, het gulden huis, de ark van het Verbond; gij zijt het geestelijk vat, het eerwaardig vat, het uitmuntend vat van godsvrucht, waaruit zonder ophouden de wierook van gebed en offerliefde ten hemel opstijgt. O Maria! smeek voor ons bij God, dat ook ons hart evenals het uwe een heiligdom Gods moge zijn, werkelijk welgevallig voor Zijn heilig Aanschijn. Amen.