Heiligen der Lage Landen: de H. Norbertus: weldoener van Antwerpen

Bron: District België - Nederland

Antwerpenaren geven de kerkschatten (waaronder een monstrans met hostie) terug aan de heilige Norbertus na diens overwinning op de ketter Tanchelijn (afgebeeld aan de voet van de heilige). Schilderij van Cornelis de Vos (1584-1651).

Dit jaar is het de 800e verjaardag van de stichting van de voormalige St. Michielsabdij in Antwerpen door de H. Norbertus. Antwerpen heeft veel aan hem te danken. Als bewijs daarvan is in de kathedraal de volgende spreuk te lezen: “Wat Eligius begon, wat Amandus plantte, wat Willibrordus tot wasdom bracht, is door Norbertus hersteld.” De Z. Hugo van Fosses, zijn leerling en opvolger als abt van Prémontré over wie in de Monstrans van februari 2024 geschreven wordt, heeft zijn leven en tevens zijn optreden in Antwerpen beschreven.

Norbertus is de zoon van graaf Heribert van Gennep en Hedwig uit het huis van Lotharingen. Volgens  het boek van Kronenburg en de website van de Premonstratenser abdij Tongerlo wordt hij geboren in het kasteel van Gennep rond het jaar 1180. Hij krijgt een goede opvoeding, behorend bij zijn hoge stand, in het naburige Xanten aan de Rijn en wordt er subdiaken en kanunnik. Van nature is Norbertus opgewekt en fijn van verstand. Hij leidt echter een werelds leven van jacht en plezier en bekommert zich niet veel om zijn verplichtingen als kanunnik. Hij trekt met het leger van zijn neef koning Hendrik V, die zich tot keizer wil laten kronen, in 1110 naar Rome. Ze worden binnengelaten in Rome, maar koning Hendrik eist ook het investituursrecht, en daarin kan de paus niet toestemmen. De Duitse keizers hebben lang vastgehouden aan de investituur;  dat is het (vermeende) recht op het aanstellen van bisschoppen in hun landen. Hendrik laat de paus gevangen nemen om hem te dwingen hem dit recht te verlenen. Norbertus is erbij en durft zich niet openlijk tegen de hardvochtige Hendrik uit te spreken (maar biecht bij de paus in diens gevangenis). Zijn volledige bekering is dit echter nog niet. In 1115 rijdt hij uit liefde tot genot met een knecht naar Vreden. Maar plots komt er een onweer op, en terwijl ze door het open landschap rijden, slaat de bliksem vlak voor zijn paard in de grond. De bliksem laat een groot gat na, waaruit een zwavelgeur opstijgt. Gedurende een uur blijft hij als dood liggen. Dan ontwaakt hij en vraagt: “Heer, wat wilt Gij dat ik doe?” Hij krijgt als antwoord: “Houdt op kwaad te doen en doe goed; zoekt de vrede en jaagt die na.” Hij ziet in dat de vrede van zijn ziel enkel in God gelegen is en rijdt terug naar Xanten. Hij trekt zich veertig dagen terug in het Benedictijnenklooster te Siegburg,  dat onder leiding staat van abt Kuno. Vanaf nu zoekt hij in plaats van wereldse vermaken enkel de goddelijke. Bisschop Frederik van Keulen, die de ernst van deze bekering beproefd heeft, wijdt hem diaken en tegelijk priester (iets uitzonderlijks). Norbertus legt zijn mooie kleren af en draagt voortaan een wit lamsvellen kleed, omgord met een koord. Na nog een afzondering keert Norbertus terug naar Xanten. Hij preekt er en verschillende medebroeders-kanunniken bekeren zich, anderen echter bespotten hem en een knecht spuugt hem in zijn gelaat. Hij zwijgt, vergeeft en gaat op de Fürstenberg bij Xanten drie jaar in gebed en boete met enkele gelijkgezinde geestelijken leven. Eens bezoekt hij ook het klooster Rolduc in Kerkrade. Wanneer hij er in de crypte de H. Mis opdraagt, valt er na de consecratie een spin in zijn kelk. In die tijd dacht men algemeen dat deze spinnen giftig waren, maar hij drinkt uit eerbied voor het kostbaar Bloed de kelk met spin leeg zonder letsel te bekomen. Hij trekt blootsvoets rond en preekt. In 1118 wordt hij op het concilie van Fritzlar aangeklaagd omdat hij zonder toestemming preekt en een kloosterkleed draagt, hoewel hij nog geld en goederen bezit. Hij verdedigt zich en verkoopt alles, behalve een misgewaad en een muilezel, en gaat bij de paus zelf zijn zending vragen. Op dat moment is de paus in Frankrijk. Norbertus bekomt er de toelating om onbeperkt overal te preken en zelfs zó, dat wie hem erin hindert in de ban wordt gedaan. Hij begint gelijk ofschoon hij de landstaal niet spreekt. Door de Geest Gods begrijpen de mensen in Frankrijk toch genoeg en krijgt hij drie volgelingen. Hij trekt door de sneeuw naar het noorden en komt in de Goede Week van 1119 in Valenciennes. Daar sterven door kou en ontberingen de drie volgelingen, maar hij leert er Hugo van Fosses, zijn trouwste leerling, kennen. Hij trekt rond en wordt ‘Engel van de vrede’ genoemd, omdat bloedige twisten door zijn woorden, voorbeeld en gebed worden beslecht. In Reims is er een concilie waarop Norbertus indruk maakt op de bisschoppen door zijn verstorven levenswijze. De nieuwe paus Callixtus II bevestigt de privileges die zijn voorganger aan Norbertus verleend heeft en draagt bisschop Bartolomeus de Vir van Laon op voor Norbertus zorg te dragen. Deze geeft aan Norbertus de Martinikerk aldaar met zijn kanunniken, maar de kanunniken willen zich niet beteren. In het jaar 1120 trekt hij met de bisschop van Laon door het grote woud van Coucy op zoek naar een plaats om een klooster te stichten. Hij bidt om Gods wil te mogen kennen. Tenslotte komen zij in het bos op een eenzame plaats tussen twee hoge bergen, waar een oude vervallen kapel staat. De plaats wordt Prémontré genoemd. Norbertus verblijft er en bidt. ’s Nachts verschijnt de H. Maagd Maria in gezelschap van veel engelen aan Norbertus en zegt hem: “Norbertus, vrees niet, want uw gebed is verhoord. Ziet de plaats aan de andere zijde van de berg, daar zult gij uw klooster bouwen.” Zij vervolgt: “Mijn zoon, ontvang het witte kleed; ga naar Rome en vraag bevestiging voor uw orde. En vrees niet, ik zal u te Rome bijstaan.” Daarna verdwijnt zij weer, met de menigte engelen. De volgende dag komt de bisschop terug bij Norbertus en vraagt of hem de plaats aanstaat. Norbertus zegt dat hij dit keer Gods wil weet en dat aan de andere kant van de berg de plaats voor zijn klooster moet komen. De bisschop schenkt hem de vallei. Nu begint hij met het bouwen van een kapel met een kluis. Weldra krijgt hij enkele leerlingen. Op het feest van Paulus bekering, 25 januari, geeft de bisschop hen het witte kleed wat Norbertus van de Moeder Gods zelf gekregen had. Zoals Sint Paulus was ook hij bekeerd te paard op weg naar Vreden. Norbertus bidt met zijn leerlingen ook om Gods wil te leren kennen omtrent de regel die zij zullen aannemen. Hij vertelt erover: “Niet door eigen verdiensten, maar door de gebeden van zijn medebroeders is de H. Augustinus verschenen, reikte hem zijn gulden regel over met deze woorden: “Ik ben Augustinus, bisschop van Hippo. Ziehier de regel die ik geschreven heb. Indien uw medebroeders, die voortaan mijn kinderen zijn, edelmoedig onder deze banier strijden, dan kunnen zij zonder vrees voor het schrikwekkend oordeel der goddelijke Rechtvaardigheid verschijnen.” Dit visioen heft alle twijfel op en allen (ze zijn al met veertig) leggen op Kerstdag 1121 hun geloften op deze regel af. Zo ontstaat door Gods ingeving en onder Maria’s bescherming de gezegende orde van de reguliere kanunniken van Prémontré of ook de Premonstratenzers of Norbertijnen genoemd. Zij verenigen het werkend leven met het beschouwende en de plicht van kanunniken met die der monniken. Hieruit zullen later vele heilige bisschoppen en priesters voortkomen die vele streken voor het geloof zullen winnen en de rust en de goede orde zullen herstellen. Norbertus zelf trekt rond en brengt vrede overal waar hij komt, in Brabant, Henegouwen, Duitsland, Frankrijk en Italië. Hij herstelt ook de vrede tussen keizer Hendrik V en de paus. Deze verzoening wordt op de grote rijksdag in Worms in 1122 bekrachtigd. Er komen zoveel leerlingen die in willen treden, dat er in Prémontré een groot klooster gebouwd moet worden.

Op het eiland Walcheren is er een man die Tanchelm heet. Hij heeft weinig gestudeerd, maar die  een natuurlijke welsprekendheid bezit om de driften van het volk te vleien en het hart van de menigte te winnen. Hij leert dat paus, bisschoppen en priesters niets zijn, dat het Sacrament des Altaars niets voorstelt en dat de uitwerking van de sacramenten afhankelijk is van de heiligheid van de bedienaren. Hij verwerft grote aanhang en omgeeft zich met pracht en praal. Een bende van drieduizend man vergezelt hem als lijfwacht en hij geeft zich uit als een god. Velen drinken zijn badwater als heilmiddel. Bij zijn hoogmoed komt ook grote wellust en hij prijst dit ook aan voor de zijnen. Zo komt Tanchelm  ook in Antwerpen, toen al een volkrijke en aanzienlijke plaats. Er is hier slechts één pastoor en daarnaast enkele wereldlijke kanunniken die aan de St. Michielskerk verbonden zijn en niet veel invloed op het volk hebben. In Antwerpen krijgt Tanchelm het volk op zijn hand en blijft er. De Kerk wordt voor de meesten een afschuw, de Sacramenten worden onteerd; veel mensen bewaren het Sacrament thuis als amulet. De zedeloosheid wordt op de troon geheven. In 1115 wordt hij vermoord, maar ondanks dat blijft het volk in deze dwaling. In 1124 komt Norbertus in Antwerpen. Hij preekt er en weerlegt de dwalingen van Tanchelm.  Het volk keert door zijn voorbeeld en predicatie met vreugde terug tot de Kerk. De kanunniken en het volk geven de St. Michielskerk aan Norbertus om er een klooster van te maken. Dit is het begin van de Sint Michielsabdij, die eeuwenlang een grote invloed in de opkomende grote stad zal hebben. Vanuit deze grote abdij zijn de abdijen van Middelburg, Averbode en Tongerlo gesticht.

De orde van Sint Norbertus groeit zo, dat ze in 1126 de officiële goedkeuring verkrijgt van paus Honorius II. Norbertus geneest een blinde vrouw in Würzburg en kan juist op tijd wegkomen, omdat men hem er als bisschop wil hebben. Wanneer hij echter in Spiers is, om er in aanwezigheid van de Duitse keizer Lotharius op de Rijksdag te preken, herhalen gezanten uit Maagdenburg hun vraag over een nieuwe aartsbisschop. Er blijven drie kandidaten over. De ene kandidaat, Adalbero, wijst op Norbertus en roept: “Ziedaar de man die gij kiezen moet”. Iedereen juicht de keuze toe. Norbertus wil vluchten, maar ontkomt dit keer niet. De pauselijke gezant benoemt hem tot bisschop en gebiedt hem in naam van de apostelen en de paus niet aan Gods roepstem te weerstreven. Ook de keizer stemt toe. Norbertus gehoorzaamt en gaat mee naar Maagdenburg, waar hij onder gejuich wordt binnengehaald. Hij gaat blootsvoets in zijn armoedig religieus gewaad. Wanneer men nadien van de kerk naar de tuinen van het paleis gaat, komt hij achteraan. De portier jaagt hem weg omdat hij meent met een armoezaaier van doen te hebben. Direct zeggen de anderen dat deze man de nieuwe bisschop is en de portier wil verschrikt vluchten, maar Norbertus zegt: “Wees niet bevreesd mijn broeder, gij ziet beter dan de anderen, gij kent mij beter dan zij die mij gedwongen hebben in dit weelderige paleis te gaan wonen.” Op 25 juli 1126 wordt hij te Maagdenburg bisschop gewijd en aanvaardt met vaste hand het bestuur van zijn bisdom. Er zijn enkele misstanden opgekomen: adel en groten verrijken zich aan kerkelijke goederen en velen onder het volk zijn van de rechte weg afgeweken. Hij poogt allen tot inkeer te brengen. Velen luisteren, maar anderen verharden in hun weerstand. Hij dreigt tenslotte met de ban, wanneer het onrechtvaardig verkregen kerkelijk goed niet wordt teruggegeven. Twee keer huren zijn vijanden iemand in om Norbertus te vermoorden, beide keren mislukt hun opzet en vergeeft hij zijn moordenaar. Wanneer echter de kathedraal vanwege een grove misdaad die er gepleegd wordt, volgens kerkelijke wet opnieuw gewijd moet worden en hij er tot haar herwijding geen H. Mis meer opdraagt, weten zijn tegenstanders ’s avonds het vals gerucht te verspreiden dat Norbertus de relikwieën uit de kerk wil halen en ermee wil vluchten. Het volk komt ’s nachts de kerk waar Norbertus zich met zijn medebroeders bevindt bestormen. Norbertus trekt zich terug in de toren. Wanneer het middernacht is beginnen de broeders (met bevende handen), samen met Norbertus (die nog steeds kalm is), de getijden te zingen ter ere van St. Paulus (het is 30 juni). Bij het aanbreken van de dag opent Norbertus bekleed met mijter en rode koorkap de deur en zegt: “Eén man zoekt gij, welnu, ziehier, doch spaart dezen.” De woedende mannen staan, zonder een beweging te maken, stil. Daarna vallen ze op hun knieën en vragen om vergiffenis. Ook dit keer is het niet gelukt Norbertus of zijn medebroeders te doen vermoorden, maar zijn vijanden weten van geen ophouden. Op de dag waarop de burggraaf van Maagdenburg een onderzoek naar deze onlusten ingelast heeft, drinken de aanstokers zich dronken om meer moed te hebben en hitsen de heffe van het volk op om de Norbertijnen uit het Mariaklooster te verjagen. Norbertus hoort ze en vraagt wat dat betekent. “Het volk wil uw broeders verjagen”. Hij antwoordt: “O nee, wat God geplant heeft, zal geen mensenhand uitroeien.” En hij gaat kalm verder. Maar zijn vrienden slepen hem mee naar een koets om te vluchten. Zo vluchten ze buiten de stad tot bij de Augustijnen van Petersberg. Norbertus neemt de nodigste maatregelen voor het bestuur van zijn bisdom en bidt voor zijn volk. Met vaderlijke liefde spoort hij hen aan zich weer te onderwerpen, maar zij brallen op hun zegepraal. Hoezeer hem het ook door de ziel snijdt, hij mag niet langer toeven en excommuniceert hij de trouwelozen. De banvloek doet zich gevoelen, de goeden in de stad keren zich af van de kwaadstichters en bij hen begint hun geweten te knagen. Zes weken na de droevige verjaging staan de aanstokers van de misdaad zelf voor de kloosterpoort om vergiffenis te vragen en de excommunicatie op te heffen. Norbertus ontvangt hen met goedheid en heft aanstonds de excommunicatie op. Hij wordt op plechtige wijze weer in de stad teruggevoerd.

Ondertussen is in Rome paus Honorius II gestorven en de kardinalen kiezen als opvolger Innocentius II. Op dezelfde dag bestormt Petrus Leoni de St. Pieterskerk en roept zichzelf tot paus uit onder de naam van Anicletus. Anicletus nu stuurt overal brieven naar machthebbers en bisschoppen om hem te steunen, zodat men in het noorden niet goed weet welke paus nu de echte is. Norbertus doet navraag bij bisschoppen in Italië hoe de vork in de steel zit en verneemt de ware toedracht van de zaak. Hij raadt dan ook  keizer Lotharius aan om paus Innocentius te steunen. Daarom krijgt hij van paus Anicetus woedende brieven, die getuigen van diens gekrenkte eerzucht. Het maakt niet de minste indruk op Norbertus. Keizer Lotharius neemt in 1133 Norbertus mee als raadsman om in Rome de keizerskroon uit handen van Innocentius II te ontvangen. Omdat de St. Pieter nog in handen van Anicetus en zijn aanhang is, is de kroning in de Lateraanbasiliek. Norbertus kan door ernstige vermaningen Lotharius ervan af brengen het investituursrecht te eisen zoals zijn voorgangers, wat de Kerk zoveel schade heeft berokkend. Hiermee redt hij de zaak van de paus in het hele Duitse rijk. 

Wanneer Norbertus terugkomt in Maagdenburg is hij ziek. Zijn krachten nemen af en hij geeft zijn schone ziel in de nacht van 5 op 6 juni 1134 terug aan God. Op hetzelfde ogenblik ziet een broeder in de buurt van Prémontré in zijn slaap Norbertus tot zich naderen, met een gewaad blank als sneeuw en met verheerlijkte trekken. “Vader, vanwaar komt gij?” vraagt de broeder. “Ik kom uit het paradijs, waar ik deze groene tak geplukt heb, en ik ga die haastig planten in Premonstreit, het verblijf van mijn armoede.” De kloosterling verhaalt dit gezicht. Men tekent dag en uur aan wanneer dit gezicht heeft plaatsgevonden. Enkele dagen later komt inderdaad het bericht van het overlijden van de heilige. Norbertus’ aandenken blijft over de hele katholieke wereld tot zegen. Zij zonen en dochters verspreiden zich over Europa en volgen alom de deugden van hun vader na. Bij zijn graf in Maagdenburg gebeuren veel wonderen. Wanneer Maagdenburg in de 16e eeuw protestants wordt, wordt zijn lichaam uit het klooster aldaar naar het grote klooster Strahow bij Praag overgedragen, waar het nu nog rust. In 1582 bevestigt paus Gregorius XIII de kerkelijke verering van Norbertus. In de 17e eeuw wordt zijn feest over de gehele Kerk uitgebreid. Bij de overbrenging van Maagdenburg naar Strahov bij Praag krijgt ook de voormalige St. Michielsabdij in Antwerpen een grote reliek van Norbertus. Laat ons Norbertus, de hersteller van het geloof in Antwerpen, dit jaar ook speciale eer betuigen!

Door broeder René-Maria

Bronnen: 

- ‘Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen’ , deel III, blz. 3-56, door J.A.F. Kronenburg, 2e druk, drukkerij Bakker, Amsterdam 1916.

  • De website » H. Norbertus: leven (tongerlo.org)
  • ‘Generale Legende der Heylighen…’ P. Petrus Ribadaneira en P. Heribertus Rosweydus s.j., Vijfde druk, H.en J.B. Verdussen, Camerstraet, Antwerpen, 1665.
  • ‘Vies des Pères, Martyres et autres principaux saints’ Alban Butler, augmentée par P.L.X. de Ram, deel 3, blz. 353-359, Vanderborght, Brussel 1847.