Heiligen der Lage Landen: de H. Oda van St.-Oedenrode
Door Broeder René-Maria
De H. Oda van St.-Oedenrode (+726? of 4e eeuw, feestdag: 27 november)
Over hoe het leven van de heilige Oda van Sint-Oedenrode of van Brabant verlopen is, is weinig zekerheid. Wel is ze heilig en haar relieken worden sinds de elfde eeuw vereerd in Sint-Oedenrode. Haar oudste levensbeschrijving is die van kanunnik Godfried van Rode in de tweede helft van de 12e eeuw, dus meer dan 5 eeuwen na haar dood. Deze kanunnik schrijft kort nadien al een verweerbrief op kritiek van andere geestelijken die stellen dat Oda geen maagd was, terwijl ze op andere zaken geen commentaar of verbeteringen blijken te hebben. Hij noemt in zijn proloog zijn informatiebronnen: “In deze tijd nu zetelde te Osnabrück een bisschop, Filips genaamd, hoogbejaard en uit de hoogadellijke heerlijkheid van Rode geboren, die toen beschouwd werd als de beste kenner van de zalige Oda. Toen ik eens bij hem ontboden werd, ben ik daar een tijdlang gebleven en heb hem gevraagd wat voor iemand Oda tijdens haar leven geweest was… Ik vertelde hem dat ik uit de karige bronnen over haar leven tenminste een korte verhandeling over haar leven wilde samenstellen, tot stichting van de toehoorders.” Als andere karige bronnen had hij het bericht van de translatio van Oda’s reliek rond het jaar 1103, waarbij men haar stenen graftombe opende en haar geraamte vond met naast haar een rieten pelgrimsstaf en een document over haar. In Hoofdstuk 21 schrijft Godfried: “Het is zeer verwonderlijk dat Oda gevonden werd in een stenen graf, want in Texandrië worden geen stenen of rotsen gevonden. Ook was de streek toen pas door de H. Lambertus tot het christelijk geloof bekeerd [rond het jaar 700], zodat men nog weinig zorg had voor het begraven van doden. Bovendien was de dienstmaagd van Christus in deze streek arm en onbemiddeld. Waar zou deze stevige en gave sarcofaag gemaakt zijn en door wie geschonken aan de heilige, reeds op het moment dat zij begraven werd?” Bij het bepalen van de tijd waarin zij leefde, baseert Godfried zich op een andere bron. In de ‘vita Landeberti episcopi Trajectensis’ uit de achtste eeuw wordt er vermeld, dat een blinde Oda geneest niet ver van het graf van de H. Lambertus in Luik en dat er op die plaats later de Walburgiskerk gebouwd is. Maar is dit wel dezelfde Oda? Want bij een C-14 onderzoek aan onverbrande botresten van de H. Oda in 1996 werd met een statistische zekerheid van 69 % vastgesteld dat ze tussen 250 en 380 na Christus geleefd heeft. Dus eerder in de tijd van Sint Ursula en de vele nobele maagden in haar gevolg, die in Keulen in stenen sarcofagen zijn begraven. Zou niet zo een sarcofaag met een H. Oda die in Keulen als martelares gestorven is aan de basis liggen van de St. Odaverering? Hier echter eerst het levensverhaal volgens kanunnik Godfried van Rode:
De H. Oda is de dochter van een Schotse koning. Zij wordt blind, maar haar ogen zijn niet beschadigd. Zij verandert de zorg om haar uiterlijk schoon in zorg voor de schoonheid van haar ziel en zij begint zich met hart en ziel te hechten aan de Heer van de hemel. Zij besluit haar hart enkel voor Christus te bewaren en daarom maagd te blijven. Dan bezoekt een pelgrim het hof van de Schotse koning en verhaald dat er op het graf van Lambertus te Luik al twee blinden het gezicht teruggekregen hebben. De koning is vol hoop dat ook zijn dochter van haar blindheid kan genezen en stuurt haar met een gevolg naar Luik. Hij hoopt vooral daarom, opdat zij kan trouwen met iemand van haar stand. Oda komt in het dal van de Maas en nog voor zij bij het graf van Lambertus is, knielt zij in het veld neer en bidt. Daar wordt zij genezen. Dan gaat zij zelf, zonder door haar gezellinnen geleid te worden, de kapel van Lambertus in om God te prijzen om de zojuist ontvangen genade. De bewoners maken op de plaats van het wonder een gedenkteken. Daar bouwt men later een kerk ter ere van de H. Walburgis en Oda, die nu nog bestaat. Dan haast zij zich terug te gaan naar Schotland, waar haar vader wacht. Maar zij is haar gelofte van maagdelijkheid omwille van Christus niet vergeten. Zij begint vaker naar de kerk te gaan, haar lichaam door vasten te bedwingen en zich geheel in de dienst van Christus te stellen. Haar vader blijft erbij dat iemand van haar stand moet trouwen. Hij kan haar noch door woorden, noch door bedreigingen ertoe brengen. Oda staat in tweestrijd. Als zij haar vader zal gehoorzamen, moet ze haar gelofte aan Christus breken. Als zij haar gelofte houdt, zal ze haar vaders gemoed verbitteren. Daarom maakt ze het plan te vluchten. Zij trekt pelgrimskleren aan en vertrekt heimelijk. Haar vader laat haar overal zoeken, maar zij is niet meer te vinden. Zij echter pelgrimeert naar Rome en dan naar de berg Gargano, van waar zij volgens het gebruik een pelgrimsstaf meebrengt. Wanneer zij haar pelgrimstocht volbracht heeft komt zij in de streek Texandrië, waar zij als kluizenares leeft.
In een latere levensbeschrijving, in het Venrayse vrouwenklooster Jeruzalem geschreven, staat dat zij lastiggevallen wordt door eksters of boeren en daarom trekt zij verder naar Sint-Oedenrode. Ten westen van Venray draait zij zich om en zegt: “Venray, eeuwig zal ik uw voorspraak blijven in de hemel.” Op die plaats staat er een kapel voor Oda.
Tenslotte komt zij bij de plaats van het toekomstige Sint-Oedenrode. De streek is begroeid met bossen, boomgaarden en groene weiden. Een rijke, edele dame staat haar toe er te wonen. Zij leeft er als een kluizenares nog geruime tijd ter ere Gods en tot stichting van de bewoners, die haar wel geholpen zullen hebben om een kleine hut te bouwen. Daar sterft zij tenslotte en wordt er ook begraven op een kleine zandheuvel. Na verloop van tijd verschijnt boven haar graf een nachtelijk helder licht. Het volk komt naar het graf van deze maagd en de edele dame laat er een kapel boven bouwen.
In de elfde eeuw wordt er een tufstenen kerk gebouwd. Daar wordt zij door bisschop Otbertus van Luik naar toe gebracht bij de translatie, dit gold als heiligverklaring. Zij wordt zeer vereerd. Ook worden kanunniken aan de kerk verbonden. En zo eindigt kanunnik Godfried zijn proloog: “Als iemand in dit geschrift verbeteringen kan aanbrengen, geef ik mijn mening graag voor een betere, maar alleen dan, als zijn herziening op meer waarheid berust.”
Haar relieken zijn vanaf haar verheffing altijd in ere gebleven. De protestanten hebben de kerk in de 16e eeuw in brand gestoken, maar de pastoor heeft haar schedel op tijd uit de brand kunnen redden, evenals haar andere relieken. In het begin van de 20e eeuw nam haar verering opnieuw een hoge vlucht. Na de Tweede Wereldoorlog is haar verering sterk afgenomen, maar haar relieken zijn nog steeds in de St. Martinuskerk in Sint-Oedenrode.
Bronnen:
- ‘H. Oda van Sint-Oedenrode’ door Arnoud-Jan Bijsterveld, Richard Visser en Vincent Blom. Uitgeverij Betsaida, ’s Hertogenbosch 2013. Hierin is de vita door kanunnik Godfried van Rode geheel vertaald en met commentaar voorzien. Ook wordt de kritieken en verdedigingen op de levensbeschrijvingen van Oda van St. Oedenrode kort weergegeven.
- https://bedevaart.meertens.knaw.nl/plaats/692 Hier wordt goed de hele geschiedenis van de relieken met het onderzoek weergegeven.
- ‘Neerlands heiligen in vroeger eeuwen’ J.A.F. Kronenburg cssr, deel 1, tweede druk bij F.H.J. Bekker, Amsterdam 1900. Blz. 175 en blz. 179-194.
- ‘Generale Legende der Heylighen..’ door P. Ribadineira sj en H. Rosweydus sj, 5e druk, Hieronym en Ian Bapt. Verdussen in de Camerstraet in den Gulden Leeuw, Antwerpen 1665.
(Verschenen in de Monstrans november 2024, nr. 174)