Hoogfeest van de H. Jozef, patroon van de Katholieke Kerk

Op 19 maart viert de Heilige Kerk het feest van de heilige Jozef, echtgenote van de Maagd Maria en patroonheilige van de universele Kerk. Laat ons op deze feestdag twee teksten overwegen: een van paus Pius IX, die dit beschermheerschap verklaart en uitgevaardigd heeft, en een andere tekst van paus Leo XIII, die de redenen hiervoor uitlegt. Onderaan staan nog twee video's met hymnes op St. Jozef.
Pius IX, Decreet Quemadmodum Deus, 8 december 1870
Zoals God Jozef, de zoon van de Patriarch Jacob, had aangesteld over geheel het land van Egypte om graan voor zijn volk te bewaren, zo ook bij de komst van de volheid der tijden en toen Hij zijn eniggeboren Zoon, de Verlosser van de wereld, zou sturen heeft Hij een andere Jozef uitgekozen, waarvan de eerste Jozef de voorafbeelding was, en Hij heeft hem gemaakt tot heer en meester van Zijn huis en bezittingen, en uitgekozen tot hoeder van Zijn voornaamste schatten.
Hij had als zijn bruid de Onbevlekte Maagd Maria, uit wie door de Heilige Geest Jezus Christus onze Heer geboren is en die bij de mensen gewaardigd was aanzien te worden als de zoon van Jozef en Hij was aan hem onderdanig.
Hij die zovele koningen en profeten verlangd hadden te zien heeft deze Jozef niet enkel gezien maar hij heeft zich ook met Hem onderhouden en Hem met vaderlijke genegenheid omhelst en gekust. Hij heeft Hem met grote aandacht gevoed, Hij die het gelovige volk als brood, nedergedaald uit de hemel, zouden gaan ontvangen om zo het eeuwig leven te bereiken.
Wegens deze verheven waardigheid die God aan zijn zeer trouwe dienaar heeft verleend, heeft de Kerk altijd de hoogste eer en lof betuigd aan Sint-Jozef, ná zijn Bruid, de Maagd-Moeder van God, en heeft Zij de voorspraak van Sint-Jozef in tijden van verwarring afgesmeekt.
Waarlijk, nu de Kerk in deze zeer trieste tijden van overal door vijanden achtervolgd wordt en door nog groter onheil verdrukt wordt zodanig dat goddelozen beweren dat de poorten van de hel haar ten slotte hebben overweldigd, hebben de eerbiedwaardige prelaten van de gehele katholieke wereld hun verzoek en dat van de christengelovigen, die aan hen zijn toevertrouwd, aan de Paus overgebracht, waarin zij vragen dat hij het zou waardig achten Sint-Jozef als Patroon van de Katholieke Kerk in te stellen.
Toen daarom op het [Eerste] Heilige Oecumenisch Vaticaans Concilie dezelfde vragen en wensen met aandrang hernieuwd naar voren kwamen, heeft onze Allerheiligste Heer Paus Pius IX, bewogen door deze nieuwe en droevige toestand en om zichzelf en alle gelovigen toe te vertrouwen aan de allerkrachtigste voorspraak van de Patriarch Sint-Jozef, gewild in te stemmen met het verzoek van de heilige prelaten en heeft hij Sint-Jozef plechtig uitgeroepen tot Patroon van de Katholieke Kerk.
Tevens heeft hij verordend dat zijn feest op 19 maart in de toekomst gevierd wordt als dubbel feest van eerste klasse, echter zonder Octaaf vanwege de Vasten. Tevens heeft hij bepaald dat op deze dag, die heilig is voor de Onbevlekte Moeder Gods, de Bruid van de kuise Jozef, deze verklaring door middel van de Heilige Congregatie voor de Riten hiertoe zou gepubliceerd worden.
Niettegenstaande al wat hiermee in strijd mocht zijn.
8 december 1870
Constantinus Kardinaal Patrizi,
Prefect
Dominicus Bartolini,
Secretaris
Leo XIII, Encycliek Quamquam pluries, 15 augustus 1889 (hoofdstuk 1, paragraaf 1)
Dat de H. Jozef zo bijzonder als patroon der Kerk beschouwd wordt, en de Kerk van haar kant zich van zijn schuts en bescherming zeer veel voorstelt, dat vindt hier vooral zijn grond en verklaring in: hij was de man van Maria en, naar men meende, de vader van Jezus Christus. Daar zijn al zijn waardigheid, genade, heiligheid en glorie uit voortgekomen.
Zeker, de waardigheid van moeder Gods is zo verheven, dat er niets hogers kan geschapen worden. Maar op grond van het huwelijk, dat St. Jozef met de allerzaligste Maagd verbond-, benaderde hij althans, en dit ontwijfelbaar en meer dan wie ook, die allesovertreffende waardigheid, waardoor de Moeder Gods alle geschapen wezens ver te boven gaat. Het huwelijk toch is de allersterkste en innigste vereniging en brengt uiteraard onderlinge gemeenschap van goederen mee. Derhalve, als God St. Jozef tot bruidegom gaf aan de Maagd, gaf Hij hem zeker niet alleen om haar levensgezel, de getuige van haar maagdelijkheid en de beschermer van haar eer te zijn, maar ook, door het huwelijksverbond zelf, om te delen in haar verheven waardigheid.
Ook in dit opzicht steekt hij door verheven waardigheid boven allen uit, dat hij bij goddelijk raadsbesluit bewaarder is geweest van Gods Zoon, beschouwd als hij werd als diens vader in de mening der mensen. Daar vloeide vanzelf uit voort, dat het Woord Gods in alle bescheidenheid aan Jozef onderdanig was, naar diens bevelen luisterde en hem alle eer bewees, die kinderen aan hun vader verschuldigd zijn.
Uit deze dubbele waardigheid nu volgden vanzelf de plichten die de natuur aan huisvaders heeft voorgeschreven. Van het goddelijk huisgezin, aan het hoofd waarvan St. Jozef stond, moest hij de wettelijke en natuurlijke bewaker, verzorger en verdediger zijn. Zulke plichten en taken heeft hij, zolang zijn leven op aarde duurde, werkelijk vervuld. Met de grootste liefde en met volharding van lederen dag deed hij zijn best om zorg te dragen voor zijn echtgenote en het goddelijk Kind. Wat zij beiden aan voedsel en kleding behoefden placht hij hun door zijn arbeid te verschaffen; het levensgevaar dat hun door ‘s konings nijd bedreigde weerde hij af door met hen naar een veilige plaats te vluchten; in de ongemakken der reizen en de ontberingen der ballingschap toonde hij zich én voor de Maagd én voor Jezus een trouwen gezel, helper en trooster.
Welnu, het goddelijk huisgezin, dat Jozef met vaderlijke macht bestuurde, bevatte de kiemen de beginnende Kerk. Gelijk de allerheiligste Maagd de Moeder is van Jezus Christus, zo is zij het ook van alle Christenen; hen toch heeft zij op den Calvarieberg in de uiterste folterpijnen van den Verlosser het leven geschonken. En van Zijn kant is Jezus Christus als de Eerstgeborene der Christenen, die door aanneming en verlossing Zijn broeders zijn.
Aan die omstandigheden is het als oorzaak toe te schrijven, dat de heilige aartsvader als aan hem bijzonder toevertrouwd beschouwt de menigte Christenen waaruit de Kerk bestaat, dat is die talrijke en over alle landen verspreide familie, ten opzichte waarvan hij, als man van Maria en vader van Jezus Christus, een bijna vaderlijk gezag bezit. Gelijk hij dus eenmaal het huisgezin van Nazareth in alle voorkomende omstandigheden nauwgezet placht te behoeden, zo past het ook en hoort het echt bij St. Jozef, dat hij nu de Kerk van Christus vanuit den hemel als patroon beschermt en verdedigt.
(Bron: Gregorian Chant Academy)
(Bron: Marvels of Christendom)