Preek Mgr. Lefebvre over de stichting van de FSSPX
Preek gehouden door Mgr. M. Lefebvre op 3 0ktober 1987 te Ecône
Deze preek van Mgr. Lefebvre toont zeer duidelijk de beweegreden en de motivatie die tot het ontstaan van de Priesterbroederschap hebben geleid.
Geliefde vrienden, geliefde broeders!
Ik dank u van ganser harte dat u zo talrijk naar dit jubileum van mijn bisschopswijding bent gekomen om God te danken, om aan onze dankzegging deel te nemen en ook om de goede God te smeken om mij alles barmhartig te vergeven wat in deze veertig jaren niet volgens zijn heilige wil werd vervuld. Met grote vreugde dank ik ook de leden van mijn familie, die hierheen zijn gekomen en evenzo onze goede zusters die in zo groten getale hier zijn om aan deze ceremonie deel te nemen. Ik dank ook alle leden van de verenigingen die zich de moeite van de reis getroost hebben om onze Mis van dankzegging mee te vieren.
Mijn beminde broeders, wat kan de hoofdgedachte zijn van de preek, die ik tot mijn grote vreugde bij deze Mis tot u mag richten? Ik wil dat u kunt zien hoe mijn hele ambtstijd als bisschop gedurende deze veertig jaren door één licht verlicht was. Welk licht was dat? Het laat zich samenvatten, zowel in het devies dat ik naar aanleiding van mijn benoeming tot bisschop van Dakar onder mijn wapen heb geschreven, als ook in de wapenspreuk van de H. Pius X: “Et nos credidimus caritati – En wij hebben geloofd in de liefde” (1 Joh. 4, 16), en “Instaurare omnia in Christo – Alles in Christus vernieuwen”.
Credidimus caritati: wat kan deze liefde anders zijn dan de menswording van het Woord Gods, de missie die God onder ons wilde vervullen, de missie van de goedheid, de liefde, de barmhartigheid door de verlossing, door het kruis, door zijn Heilig Offer? Dat is de liefde waarin wij geloven, wij geloven in Jezus Christus, die geboren werd, die aan het kruis is gestorven, die voor de verlossing van onze zielen verrezen is. En wij willen het koningschap van onze Heer Jezus Christus vestigen, dat is het devies van de H. Pius X, onze patroonheilige, van de heilige patroon van onze broederschap. Geliefde broeders, dat is het licht waardoor de veertig jaren van mijn ambt als bisschop werden verlicht.
Gedurende deze veertig jaren waren in ieder geval de omstandigheden zeer verschillend, als ik aan de vijftien jaar denk die ik in Dakar heb doorgebracht, waar ik bisschop en daarna tegelijk apostolisch gedelegeerde voor Frans sprekend Afrika was, en dan aan de jaren die volgden. De vijftien jaren in Dakar waren, dat kan ik zeggen, wonderbare jaren, wonderbaar omdat ze vol van genade waren. Tijdens deze jaren, waarin de rust weer ingetreden was, toen het weer vrede was, heerste in de missies een voor het rijk van onze Heer Jezus Christus bijzonder gunstige stemming. De regeringen veroorzaakten over het algemeen geen moeilijkheden, ja in hoofdzaak begunstigden zij veeleer onze scholen, onze werken en daardoor ons apostolaat. Zo kwam het dat deze diocesen, die in de elf jaar dat ik als apostolisch legaat in Afrika doorbracht aangroeiden van 34 tot 62, zich enorm hebben ontplooid door de geloofsijver van de missionarissen, door de geloofsijver van de bisschoppen, door voortdurend meer seminaries en religieuze werken. Er kwamen massa’s roepingen, de seminaries waren vol, er kwamen zusters uit Rome en uit Canada om bij de verkondiging mee te helpen, er waren ook inlandse Afrikaanse zusters. Het was echt zonder meer troostrijk bij mijn visitaties deze enorme, wonderbare ontwikkeling vast te stellen, in vrede, in eendracht, in geloof, in het katholieke geloof. Er waren geen problemen, geen onenigheid, geen scheuringen.
Maar aan het einde van die vijftien jaar in Dakar werd ik door paus Johannes XXIII tot medewerking geroepen in de Centrale Voorbereidende Conciliecommissies. Zo menig maal reisde ik naar Rome om aan die imposante vergadering van 70 kardinalen, 20 aartsbisschoppen en bisschoppen en vier generaals van kloosterorden deel te nemen. Dikwijls was de paus zelf voorzitter bij deze bijeenkomsten ter voorbereiding van het concilie. Ik moet zeggen dat dit ideaal, dit licht, dat mijn ambtstijd als bisschop had verlicht, in die tijd ten diepste vertroebeld werd. Ik heb bij deze samenkomsten, bij de discussies, waarbij soms tussen de kardinalen tegenstellingen optraden, aangevoeld dat er in de Kerk een nieuwe wind waaide, een wind die mij waarachtig niet als het waaien van de Heilige Geest voorkwam.
Nadat ik op verlangen van de Heilige Stoel mijn functies als aartsbisschop van Dakar had neergelegd om in 1962 de bisschopszetel van Tulle in te nemen, beleefde ik in 1962, juist tijdens de voorbereiding van het concilie, dat in oktober van dat jaar werd geopend, dat ook in dit diocees Tulle een andere atmosfeer heerste dan in Dakar en dat zij de ernstige moeilijkheden binnen de H. Kerk duidelijk aan de dag liet treden. In dit bisdom viel, in tegenstelling tot wat ik in Afrika heb gezien, een zekere ontmoediging te bemerken, een achteruitgang van roepingen, het sluiten van seminaries. Mijn voorganger, bisschop Chassagne, vertelde mij dat men sedert enige jaren ieder jaar kloosters en katholieke scholen sloot, en dat de zusters de ziekenhuizen verlieten. Grote smart en grote ontsteltenis maakte zich van deze goede priester meester, want de priesters waren zeer vroom, heel ijverig, maar zij voelden dit verdwijnen van de arbeiders in de wijngaard des Heren aan als een soort noodlot dat over dit diocees, en ook over de andere, nederdaalde. Er waaide een nieuwe wind: als wij gehoord willen worden, als wij eigentijds willen zijn, moet men de wereld in trekken, onze sacristieën verlaten, moet men onze liturgie veranderen. Men moet zich de ideeën van deze wereld eigen maken, deze wereld van de arbeid. Zo kwam het tot de priester-arbeiders. Tijdens een bisschoppenvergadering in Bordeaux, waaraan ik ook deelnam omdat de aartsbisschop van Bordeaux voorzitter was van het zuidwestelijke gebied, werd voor de eerste maal de vraag gesteld die mij ongelooflijk toescheen, ongehoord: »Moeten onze priesters de soutane nog dragen?« En dat terwijl al onze priesters de soutane droegen! Geen sprake van, dat zij de soutane afgelegd zouden hebben! Nergens! Het waren de bisschoppen die deze vraag stelden, en de aartsbisschop zei: »Oh, ik geloof echt dat het beter is dat wij de soutane afleggen!« Ik voelde een nieuwe geest, een geest van afwending van Onze Heer Jezus Christus. Want de soutane is een symbool. Het is het symbool van de geest van Onze Heer Jezus Christus, van de geest van armoede, de geest van zelfverloochening, de geest van zuiverheid. Wat prediken wij, priesters, anders dan deze deugden? De deugd van armoede, gehoorzaamheid, kuisheid, nederigheid, zelfverloochening, waarvan de soutane het voorbeeld en het symbool is. Het opgeven van de soutane betekent tegenover de gelovigen, tegenover de bevolking, in zekere zin het opgeven van het ideaal van Onze Heer Jezus Christus, dat onze gelovigen nodig hebben om in de deugd te volharden. Dat alles waren onheilspellende voortekenen.
Inderdaad moest men ook bij het concilie diepgaande tegenstrijdigheden vaststellen. Ik werd indertijd benoemd tot generaal overste van de Paters van de Heilige Geest. Waarom stelde men zo’n vertrouwen in mij, waar ik immers reeds bekend stond om mijn traditionele gezindheid? Desondanks kozen mijn medebroeders mij tot generaal overste van een congregatie die toentertijd 5.300 leden telde en 60 bisschoppen, dus 60 bisdommen in verscheidene landen van de Amerikaanse en Afrikaanse wereld.
Daarna speelde het concilie zich dus af in zijn nieuwe geest, in een geest die naar de wereld luistert, in een geest van vrijheid, in een geest van demagogie, die zich vertoonde als een geest van collegialiteit en het begrip autoriteit vernietigde. Men kon geen autoriteit meer uitoefenen zonder gedwongen te zijn alle ondergeschikten om hun mening te vragen. Deze ondergeschikten waren gerechtigd, zoals het in het decreet over de kloosterlingen (Perfectae Caritatis) staat, deel te nemen aan de uitoefening der autoriteit. Dat was de vernietiging van de autoriteit. Hoe kan er autoriteit worden uitgeoefend als men alle leden moet vragen aan de uitoefening ervan deel te nemen? Juist dat was echter een van de karakteristieke trekken van het concilie. De bisschoppen keerden zich tegen de autoriteit van de paus, tegen de autoriteit van de bisschop, tegen iedere autoriteit, zelfs tegen de autoriteit van de vader van het gezin en dus ook tegen de autoriteit van de overste van een congregatie. Ik heb het in mijn congregatie ervaren. Het was moeilijk voor mij, de congregatie te leiden bij deze geest van vrijheid en bloot te staan aan een soort bespieding, die bij de medebroeders was opgekomen. Het was een revolutionaire geest, die er indertijd bij het concilie heerste. En daarna kwamen de naconciliaire hervormingen, van de congregaties, van de seminaries, van de Romeinse Curie, de hervorming van de gemeenschappen van de orden. Toen kwam die verordening dat de ordegemeenschappen zich moesten aanpassen aan de nieuwe geest, die men reeds toen de “geest van het concilie” noemde; een geest van de wereld, die niet meer de ware christelijke geest was, niet meer de geest van nederigheid, gehoorzaamheid, niet meer de geest van afhankelijkheid van God was. Iedereen wilde onafhankelijk zijn. Toen ik daarna tijdens een generaal kapittel onweerlegbaar moest vaststellen dat de effecten van het concilie de autoriteit in de congregatie, - waarvan ik nog zes jaar, tot 1974, overste was (ik werd in 1968 gekozen) – volkomen hadden vernietigd, gaf ik er de voorkeur aan af te treden. De beslissingen van dit generaal kapittel, die onze Congregatie van de Paters van de Heilige Geest vernietigden, wilde ik niet onderschrijven. En vandaag is het feitelijk zo ver: de congregatie is geruïneerd. Er bestaat geen noviciaat meer, en zijn geen missionarissen meer die men naar Afrika zou kunnen zenden. Onze geliefde congregatie is vernietigd.
Dat, beminde broeders, was het klimaat van mijn bisschoppelijke ambtsperiode na mijn vijftien jaren in Dakar, een smartelijk klimaat. Wij hebben een geest moeten ervaren die niet meer de geest van Onze Heer Jezus Christus was, die niet meer een ware christelijke geest was.
In de daaropvolgende jaren manifesteerde het oecumenisme zich, een oecumenisme dat de geest van Onze Heer Jezus Christus tegenspreekt, dat tegenovergesteld is aan het koningschap van Onze Heer Jezus Christus.
In het aangezicht van deze hervormingen, die overal werden doorgevoerd, in het bijzonder in de seminaries, kwamen er enkele seminaristen uit Franse seminaries naar mij toe, ofschoon ik mij als emeritus teruggetrokken had in het huis van de zusters van het Litouws College in Rome. De jongelui van de Franse seminaries zijn naar mij toe gekomen en hebben niet afgelaten mij te vragen iets voor hen te doen, want in het seminarie heerste verwarring, er heerste revolutie. Er was geen discipline meer, er was geen studiegeest meer, er heerste geen geest van gebed meer! Een nieuwe liturgie werd ingevoerd. Iedere week werd er een liturgisch comité ingesteld, dat de liturgie veranderde. Vanwege deze onthutsende verwarring zijn ze naar mij toe gekomen om mij te smeken hen te helpen, de gelovigen te behoeden, de traditie te bewaren en te beschermen wat men hun in hun jeugd had geleerd. Zo kwam ik dus, door deze jongelui gedrongen, hier in Zwitserland en bezocht bisschop Charrière, die ik al kende. Hij was voor veertien dagen naar Dakar gekomen, omdat in het diocees Dakar enkele Zwitsers woonden.
Ik heb de goede God gesmeekt mij een teken van zijn Voorzienigheid te geven: »Ofwel keurt Mgr. Charrière die stichting goed, ofwel hij wijst haar af. Dat zal het teken van God zijn. « Toen ik daarna de goede bisschop Charrière bezocht, zei hij tegen mij:
»Maar monseigneur, monseigneur, doe het! Doet u het, ik smeek het u! Wij bevinden ons in een ernstige situatie, in een tragische toestand. Ik zie het ook in mijn bisdom. Waar sturen wij op af? Wij gaan de vernietiging van het geloof tegemoet. Doet u het, doet u het toch! Ik smeek het u. Begin hier toch iets. Huur een huis voor uw seminaristen, houdt u met hen bezig. Ik geef u iedere toestemming! «
En reeds een jaar later ondertekende hij het toestemmingsdecreet voor de stichting van de Priesterbroederschap St. Pius X. Aldus verkregen wij van een kerkelijke instantie een volkomen aan de voorschriften beantwoordende kerkelijke status. Dat wij echter aan de traditie vasthielden ging rechtstreeks in tegen de wind die er tegen de traditie waaide en tegen die welke er waaide binnen de hoogste instanties van de Kerk. De “zuivering” was immers al voltrokken. De traditiegetrouwe en conservatieve kardinalen, de traditionele aartsbisschoppen op belangrijke posten zoals Dublin en Madrid, werden doodeenvoudig verwijderd, en de kardinalen in Rome die traditioneel en conservatief waren, werden eveneens vervangen. Kardinaal Ottaviani en andere kardinalen die hetzelfde ingesteld waren, werden natuurlijk ogenblikkelijk ontslagen. Het lag voor de hand dat mijn initiatief aan de Romeinse instanties niet welgevallig kon zijn, en al helemaal niet aan de Franse instanties, die vreesden weer priesters bij zich te moeten zien die de traditie, de soutane, de liturgie van vroeger zouden bewaren.
Daarom kwam het ook tot vervolging. Tot vervolging waarvan u de getuigen bent, u, mijn beminde vrienden. U, mijn geliefde vrienden in Zwitserland, die rond Ecône wonen, waren getuige, en ook u, mijn geliefde priesters, die nu al ongeveer tien jaar priester bent, u was indertijd getuige van de moeilijkheden die wij vanaf 1974 tot 1977 met Rome hadden omdat wij de Heilige Mis van alle tijden hebben bewaard, omdat wij het geloof in Onze Heer Jezus Christus, onze Koning, bewaard hebben; want deze Heilige Mis is de duidelijke uitdrukking van het koningschap van Onze Heer Jezus Christus door de eerbied die in de ceremoniën wordt uitgedrukt. U kunt dat zien en vaststellen in de diepe eerbied voor de Persoon van Onze Heer Jezus Christus, voor het Lichaam en Bloed, de ziel en de godheid van Onze Heer Jezus Christus in de allerheiligste Eucharistie en aan de eerbied die tot uitdrukking wordt gebracht door hen die in deze ceremonie Onze Heer vertegenwoordigen. De ware liturgie is een school van het geloof, van eerbied en aanbidding van God en een school van eerbied jegens hen die deelhebben aan de autoriteit van Onze Heer Jezus Christus. Het is een unieke school, een unieke opvoeding, die sinds onze kindertijd werkzaam is. Sedert wij die als kind gewaarwerden, worden wij er ons, met het toenemen van de leeftijd, steeds meer van bewust, dat zich hier een groot geheimenis voltrekt. Het mysterie Gods, de geheimenis van Gods macht, waarvan wij alle ogenblikken van ons leven afhankelijk zijn, en dat in dit mysterie van het kruis, dat op onze altaren wordt voltrokken, en in onze houding tegenover Onze Heer Jezus Christus tot uitdrukking komt.
Dat is onze huidige toestand: men heeft tot vandaag toe gepoogd ons begrijpelijk te maken dat men de nieuwe stroming moet volgen, en ik heb zonder ophouden geantwoord: »Als ik de stroming volg die u zelf volgt, dan zal ik ook dezelfde resultaten hebben. Dat houdt in dat uw seminaries worden gesloten. Uw seminaries worden verkocht; de priesters die u vormt hebben niet meer de priesterlijke geest. Het beste bewijs daarvoor is, dat een aanzienlijk aantal van hen drie of vier jaar na hun priesterwijding trouwt en het priesterambt opgeeft. Ik wil niet met mijn seminaristen ook zo ver komen. Ik wil waarachtige priesters, priesters van Onze Heer Jezus Christus, die geloven, die het geloof hebben en bereid zijn voor hun geloof te lijden, die bereid zijn zich af te keren van deze wereldse gewoonten, die tot in het diepste innerlijk van de Kerk zijn binnengedrongen en die de sacristieën en het priesterdom hebben overstroomd.«
Daar sta ik dan, in het veertigste jaar van mijn bisschopsambt. En zo is het gekomen dat ik met betrekking tot deze twee met elkaar praktisch onverenigbare richtingen op de laatste 14de juli tegen kardinaal Ratzinger het volgende gezegd heb:
»Ziet u, eminentie, het is heel moeilijk voor ons om elkaar te begrijpen, tot wederzijds begrip te komen, want u bent voor de opheffing van de heerschappij van Onze Heer Jezus Christus, u bent ervoor, dat men er niet meer over spreekt, dat men dit voor de burgerlijke samenleving verzwijgt, dat men niet over de heerschappij van Onze Heer spreekt, opdat alle godsdiensten in onze maatschappij zich onbelemmerd voelen, opdat niet alleen maar Onze Heer Jezus Christus, dus de katholieke godsdienst, bestaat. Men mag deze heerschappij van Onze Heer Jezus Christus over de maatschappij niet overdrijven, opdat de joden, de boeddhisten, de moslims niet door het kruis en door het geloof aan Onze Heer Jezus Christus geërgerd worden. Dat is uw instelling.
Welnu, voor ons geldt precies het tegendeel. Wij willen, dat Onze Heer Jezus Christus heerst, omdat Hij alleen God is, omdat er geen andere God bestaat, omdat er, wanneer wij sterven en ons in de eeuwigheid bevinden, geen andere God zal zijn tegenover Wie wij zullen staan, dan Onze Heer Jezus Christus, die onze Rechter zal zijn. Tu solus Dominus, Tu solus altissimus, hebben wij zojuist in het Gloria gezongen. Er bestaat geen andere God. Niet Boeddha zal ons in de hemel ontvangen, niet Mohammed, niet Luther, maar Onze Heer Jezus Christus: Hij die ons geschapen heeft, Hij die ons het bestaan op aarde heeft gegeven, Hij die ons verlost heeft en in de eeuwigheid opwacht. Daarom willen wij dus dat Hij heerst. ‘Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel’. Op aarde zoals in de hemel. God weet of zijn wil in de hemel geschiedt. Als hij in de hemel geschiedt, moet hij ook op aarde geschieden. ‘Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel. Uw rijk kome’. Dat is wat ik onderwijs.«
Voorts heb ik tegen de kardinaal gezegd: »Dat leer ik aan mijn seminaristen, en dat dragen zij in hun hart. Zij zijn slechts op één ding bedacht, zij hebben maar één wens: het apostolaat voor de heerschappij van Onze Heer Jezus Christus in de gezinnen, in de zielen, in de maatschappij. Opdat Jezus overal heerse. Daarom is het zo moeilijk voor ons om elkaar te begrijpen. Uw oecumenisme vernietigt de heerschappij van Onze Heer Jezus Christus over de maatschappij. Daarom luidt de titel van het boek dat ik onlangs heb geschreven: Zij hebben Hem onttroond. Zij hebben Onze Heer Jezus Christus onttroond, en dat is de verklaring van de situatie die wij vandaag beleven.«
Bij deze gelegenheid, schijnbaar op grond van bijzondere omstandigheden, hebben wellicht bepaalde kardinalen, zekere bisschoppen, bij de Heilige Vader dringende verzoeken gedaan, en gezegd: »Maar men moet ondanks deze aangelegenheid met de traditie, deze zaak met Ecône in het reine brengen. Zij zijn immers geen vijanden van de Kerk. Men moet de levende krachten die in deze Priesterbroederschap St. Pius X sluimeren tot welzijn van de Kerk gebruiken. U kunt dat niet eindeloos laten doorgaan, terwijl overal alles in elkaar stort. Wanneer men de weerklank van de reis van de Heilige Vader naar de Verenigde Staten ziet en hoort en de toestand beschouwt van het morele verval, dat schrikwekkend is, zelfs in katholieke kringen, zelfs in de seminaries – onvoorstelbaar, absoluut onvoorstelbaar! – waar moet men dan de wedergeboorte van de Kerk zoeken? In ieder geval niet in deze seminaries, waar men – in het seminarie! – homoseksualiteit verdedigt. Men moet weten waar men de ware zin voor het geloof terug kan vinden en de ware deugd in Onze Heer Jezus Christus.«
Ik geloof dus dat zeer nadrukkelijke verzoeken in Rome naar voren werden gebracht. En zo werden ons op 14 juli (2) oplossingen voorgesteld als nooit tevoren. Buitengewone oplossingen. Het lijkt mij dat er zich een nieuwe dialoog baan breekt. Bidt, beminde broeders, bidt alstublieft dat deze dialoog tot een oplossing leidt die de Kerk tot welzijn strekt. Wij zoeken immers niets anders. Wij zoeken niet het welzijn van de broederschap. Het gaat niet om het welzijn van de broederschap, het gaat om het welzijn van de Kerk, om het heil van de zielen, om het heil van de christelijke gezinnen, om het heil van de christelijke maatschappij.
Wij hopen dus dat in dit nieuwe klimaat, dat sinds enkele weken op te merken valt, nieuwe oplossingen kunnen ontstaan. Er is een beetje hoop. Ik koester echter geen overdreven optimisme, want deze beide richtingen, die tegenover elkaar staan, zijn immers heel moeilijk op één lijn te brengen. Maar als Rome de bedoeling heeft ons een werkelijke autonomie te geven, zoals wij die nu al hebben en onderworpen aan de Heilige Vader, zouden wij het daarmee eens zijn. Wij hebben altijd gewenst aan de Heilige Vader onderworpen te zijn. Er is geen sprake van dat wij de autoriteit van de Heilige Vader minachten, geheel integendeel. Maar men heeft ons zo te zeggen buitengesloten omdat wij traditionalisten waren. Als Rome echter bereid is ons, zoals ik al zo vaak gesmeekt heb, het experiment van de traditie te laten doen, dan zijn er geen problemen meer. Wij zouden dan vrij zijn ons werk, zoals wij dat nu doen, onder de autoriteit van de opperherder te doen.
Dat vereist natuurlijk oplossingen die nog gevonden moeten worden, waarover nog gediscuteerd moet worden en die wij ook in de bijzonderheden niet gemakkelijk de baas zullen worden. Maar met de genade van God zal het mogelijk zijn een oplossing te vinden die ons toestaat ons werk voort te zetten zonder ons geloof prijs te geven, zonder het Licht op te geven waarover ik heb gesproken, dat Licht van mijn veertigjarig bisschopsambt, en dat is de heerschappij van Onze Heer Jezus Christus.
Wij willen, zou ik zeggen, al een weinig de hemel beleven, aangezien wij ertoe zijn geschapen om in de hemel te komen. Wij moeten ons daar al op aarde op voorbereiden. Dus moeten wij dit klimaat van de heerschappij van Onze Heer Jezus Christus scheppen, zoals wij dit aantreffen zullen als wij sterven in de hoop dat wij onderdanen van dit koninkrijk van Jezus Christus zullen zijn.
Dat is de situatie waarin wij ons bevinden. En omdat deze Heilige Mis vandaag onder het patronaat van het Onbevlekt Hart van Maria wordt gecelebreerd, omdat wij de Votiefmis van de eerste zaterdag van de maand hebben gekozen, willen wij, geliefde vrienden, beminde broeders, de Allerzaligste Maagd smeken om haar voorspraak en de goede God bidden dat Hij moge beschikken dat wij op officiële, vrije en openlijke wijze kunnen bijdragen tot de opbouw van de Kerk, tot heil van de zielen, ter ere van God, tot eer van Jezus Christus, van de Kerk, en van Rome, van het katholieke Rome!
Geliefde seminaristen, die uit Zaitzkofen en Flavigny hierheen gekomen bent, en u, beminde medebroeders in het priesterambt, die ook een lange reis hebt ondernomen om aan deze ceremonie deel te nemen, leg uw gelofte af voor God, voor de Kerk, dat u geen ander doel hebt dan alles te vernieuwen in Onze Heer Jezus Christus: dat dit devies van onze geliefde patroon, de Heilige Paus Pius X, de weg en de oplossing van alle problemen is, van de economische, de politieke, de zedelijke problemen. Alle problemen hangen af van de heerschappij van Onze Heer Jezus Christus. Wij zijn geschapen om door Onze Heer Jezus Christus, met Onze Heer Jezus Christus en in Onze Heer Jezus Christus te leven, om in Hem te eindigen, want Hij is God en God is de hemel.
Zo wens ik voor mezelf, dat u een leger bent: dank zij de genade van God bent u, geloof ik, reeds met 200 en in totaal met 315 (3) priesters, die ik sinds Ecône heb gewijd, en ik geloof 280 seminaristen, dat is samen al een klein leger van 600 soldaten van Onze Heer Jezus Christus.
U kunt voor de hele wereld een ferment zijn, dat de Heilige Kerk weer laat verrijzen, dat haar dat vuur weer teruggeeft, dat haar het geloof, de catechismus teruggeeft, dat haar de Sacramenten teruggeeft en dat aan hen die er naar verlangen en daarom vragen, de genade teruggeeft.
Hoezeer wens ik, dat u uw verplichtingen trouw vervult! Ik geef toe dat u voor mij, zoals Sint Paulus zei, corona mea bent. U bent mijn kroon. Ik heb bijna iedereen van u gewijd, u de genade van het priesterschap verleend; ik kan daarvoor geen schoner loon ontvangen. Voor een bisschop bestaat er, geloof ik, niets mooiers, niets ontroerenders en niets wat voor de goede God en de Heilige Kerk bevredigender is dan mensen tot priesters te maken, tot goede priesters, tot heilige priesters.
NOTEN:
1. Na de Tweede Wereldoorlog, die ook een sterke uitwerking op Senegal had.
2. Brief van kardinaal Ratzinger aan aartsbisschop Lefebvre van 14 juli 1987.
3. Op 3 oktober 1987 waren er volgens de aantekeningen 256 priesters van de broederschap en 59 priesters van gelijkgezinde kloostergemeenschappen, die aartsbisschop Lefebvre sinds 1970 had gewijd.