Prekencyclus: Figuren uit Christus' lijden: de goede en slechte moordenaar

Door E.H. Matthias De Clercq
In Christus beminden,
Gaan we verder met onze prekencyclus over de figuren uit Christus’ lijden. Lucas schrijft: “Twee misdadigers werden met Jezus terechtgesteld. Zij kruisigden de ene aan Jezus’ rechterhand, de andere aan Zijn linkerhand en Jezus tussen hen in.” (Lc. 23) Misschien waren de misdadigers leden van de bende van Bar-Abbas, die een moord gepleegd had in Jeruzalem. Het apocriefe boek van Nicodemus geeft hen de namen ‘Gestas en Dismas’.
Waarom liet Pilatus Jezus met deze bandieten kruisigen? Misschien waren zij reeds enige dagen gevonnist en om alles met één moeite te voltrekken werd Jezus bij hen gevoegd. Of misschien het was toch nog iemands bewuste beslissing om Jezus als ‘kroonpretendent’ twee ‘assistenten’ bij Zijn Kruistroon te geven. Het feit dat Jezus’ Kruis in het midden werd opgericht, schijnt dit laatste vermoeden te rechtvaardigen.
Alle vier evangelisten vermelden de twee misdadigers. De kerkvaders hebben er een diep mysterie in herkend. Zo schrijft Chrysostomus: “Het is opmerkelijk: Twee personen hangen naast Jezus aan het kruis. Beide zijn boosdoeners. Doch aan het Kruis van Jezus gaan hun wegen uiteen. De ene klimt op ten hemel, de andere vaart ter helle.” Voor de ene wordt het geheim van het kruis een bron van zaligheid, voor de ander de oorzaak van verdoeming.
Opmerkelijk is dat de bekering van de goede moordenaar enkel bij Lucas wordt bericht. Waarschijnlijk heeft hij deze genadevolle bekering uit zijn gesprekken met de Moeder Gods vernomen.
Overwegen we eerst deze goede moordenaar. Drie vruchten worden hem geschonken door het Kruis: het bekeert hem, het heiligt hem en het opent hem het paradijs. Overwegen we deze 3 stappen.
Zolang Dismas niet op het kruis hing, zolang hem het lijden bespaard bleef – het mysterie van het kruis, leefde Dismas als in een zorgeloze roes betreffende zijn eeuwig leven. Hij bekommerde zich weinig om zijn zondenschuld bij God. Doch nu, stervend aan het kruis, schrikt zijn geweten wakker. Zijn ogen gaan open. Hij begint zich te herinneren, dat er een gerechtigheid Gods zal volgen. Hij komt tot inkeer. Wel, misschien had Dismas op de Kruisweg ook Jezus’ deugdelijkheid opgemerkt. Misschien had het grootmoedig gebed van Jezus voor Zijn vijanden zijn ziel geraakt?
Bewijs van Dismas’ bekering is het volgende: Dismas hoort zijn medebandiet, de slechte moordenaar, spotten. De evangelisten Mattheus en Marcus geven aan dat beide bandieten eerst met Jezus spotten. “Ook de rovers die met Jezus gekruisigd waren beschimpten Hem.” Doch Lucas, die het verhaal van OLV heeft, die onder het Kruis stond, zegt dat er slechts één spotte. En dat nemen de Kerkvaders Augustinus, Leo, Ambrosius, Beda en Bonaventura ook aan. Het woord ‘rovers’ in meervoud zou slechts plurale categorium zijn, gebruikt om een soort van persoon, niet hun aantal, aan te duiden. Zo schrijven de evangelisten ook: “De soldaten gaven op een stengel verzuurde wijn aan Jezus”. Klaarblijkelijk was dit de daad van slechts één soldaat. In elk geval, op een bepaald moment, verwondert Dismas, de goede moordenaar, zich dat de gedachte aan het oordeel Gods de slechte moordenaar nog niet getroffen heeft. Dismas roept zijn medebandiet toe: “Zijt gij niet bang voor God, zo met deze Man te spotten? Gij vreest dus God nu nog niet, nu Zijn straffende hand zo zwaar op u drukt! Ja, gij en ik, wij lijden terecht, wij ontvangen loon naar werken.” Het is duidelijk: Dismas neemt het Kruis in uitboetende geest aan uit vrees voor Gods Rechtvaardigheid. Hij bekent rouwmoedig schuld en aanvaardt dit Kruis als een welverdiende straf. De goede moordenaar aanvaardt uit Gods hand dit kruis en verandert het in een werktuig van boete en eerherstel. Zo maakt hij het middel van Gods Rechtvaardigheid in een werktuig van Gods Barmhartigheid.
Dismas gaat nog verder – heel zijn lichaam is stijf van de pijn, zijn handen en voeten zijn vastgeklonken… alleen zijn tong is nog vrij. Dat zal hij nu gebruiken tot verheerlijking van Jezus. Gregorius schrijft heel mooi: “Enkel het hart en de tong zijn Dismas nog vrij, cor et linguam… en Dismas offert ze Christus: met zijn hart gelooft hij, met zijn tong belijdt hij.” Dismas verklaart Jezus publiekelijk als een onschuldige. Hij zegt: “Deze heeft niks onbetamelijks gedaan”. (Luc. 23,41) Dismas kiest openlijk partij voor Jezus. Deze bandiet wordt Jezus’ advocaat tegen de priesters, wetgeleerden en soldaten in. Terwijl Johannes zwijgt, verheft Dismas zijn stem.
Dismas zet nu de beslissende stap. Hij waagt het nu Jezus rechtstreeks aan te spreken. “Jezus!” Hij roept de Meester vertrouwelijk bij de naam die hij op de kruistitel ziet staan. Jezus. Zijn we niet met verstomming geslagen? Nog geen uur hangt Dismas aan het kruis en spreekt reeds de taal van de heiligen: “Jezus, gedenk me als Gij zult komen in uw Koninkrijk!” Overwegen we dit goed! Dismas herkent in de bloedende en verguisde Metgezel de ware Messias. “Denk aan Mij als Gij, uitgerust met Uw koninklijke macht, zult wederkomen om bezit te nemen van Uw Rijk!” Dismas drukt met deze zin uit dat Christus niet alleen zal heersen, maar ook uit de doden verrijzen – zal triomferen. Dismas ziet een naakte Gekruisigde, wiens klederen daar voor zijn ogen worden verdobbeld, en hij spreekt Christus aan op Zijn Koninkrijk! Hij ziet een schandhout en verklaart dat Christus op een koningstroon zal zitten! “Wat kan er nog meer ontbreken aan de volmaaktheid van zulk een geloof”, vraagt Augustinus zich. En dat terwijl Dismas nog nooit een prediking van Jezus gehoord heeft, nog nooit een mirakel van Jezus aanschouwd heeft! Terwijl het geloof van de apostelen verwelkt, bloeit het zijne!
Zulk een geloof en een vertrouwen, mijn dierbaren, kan niet beschaamd worden. Jezus zal de hoopvolle bede van deze bandiet niet onbeantwoord laten. Jezus wendt zijn smartelijk hoofd naar Dismas en belooft hem onder eed: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij zijn in het paradijs!” (Lc. 23,43) De moordenaar hoeft niet te wachten, totdat Jezus wederkeert in glorie. Heden nog! Wat een geluk moet in het hart van Dismas geheerst hebben. Hoe gemakkelijk vergeeft Jezus die persoon, die met Hem aan het Kruis genageld is en wil zijn. Hoe gemakkelijk vergeeft Jezus iemand, die zijn lijden vrijwillig opoffert – het kruismysterie aanvaardt in zijn leven. Enkel hopend om niet totaal vergeten te worden, belooft Jezus Dismas Zijn gezelschap, en wel voor altijd! Vandaag nog, met Mij, in het paradijs! Ambrosius zegt: “De Heer geeft altijd meer dan men Hem vraagt!”
In Christus beminden, hoe snel is hier alles gegaan! Enige woorden gefluisterd, daarboven aan de kruisen, een gebed tot Jezus, een antwoord van Jezus… en alles wordt weer stil! De bandiet is een boeteling geworden, de moordenaar een heilige. Dismas heeft zijn liturgische feestdag en eigen misformulier op 25 maart!
We zingen in het ‘Dies irae’, de begrafenishymne: “Qui latronem exaudisti, mihi quoque spem dedisti! – Christus, U die de boef hebt verhoord, hebt ook mij hoop geschonken!” Dismas geeft ons moed! Hij is een bewijs van Gods barmhartigheid! De H. Cyprianus schrijft: “Niemand kan zich van de hemel uitgesloten wanen, indien een rover de hemel nog kan betreden, door zich op het laatste ogenblik met God te verzoenen. Niets sluit de goddelijke vergeving uit, indien het berouw oprecht is, gekoppeld met boetedoening”.
Maar, mijn dierbaren, o drama… er is ook nog een persoon aan Jezus’ linker hand… de slechte moordenaar. Anders dan bij Dismas bracht het kruis de slechte moordenaar niet tot inkeer of boete. Nochtans: ook hij had Jezus’ deugdzaamheid gezien, ook hij had Jezus’ gebed voor de beulen gehoord. Hij bekeerde zich niet ondanks de berisping door de goede moordenaar, ondanks de heerlijke beloften welke hij Jezus hoorde uitspreken. Dat alles kan zijn star gemoed niet bewegen, geen traan aan zijn ogen ontlokken, geen rouwmoedige zucht aan zijn hart onttrekken.
Waarom? Hij verstaat het kruismysterie niet. Hij is vervuld van zichzelf. Hij let alleen op zijn persoon en zijn lijden – hij zoekt niet naar de oorzaak. Hij kent enkel gevoelens van opstand, wanhoop en razernij. Het lijden verhardt hem en versteent in korte tijd zijn ziel. Hij veracht Jezus om Zijn lijdzaamheid – om Zijn manier van kruisdragen. Lucas schrijft: “Een van de boosdoeners lasterde Jezus.” (Lc. 23,39) Het Kruis, in plaats van een middel tot heil, wordt voor de slechte moordenaar een gelegenheid tot vergroting van zijn zonden. Omwille van zijn kruis, verwenst hij Pilatus, beschimpt hij de nieuwsgierige toeschouwers, vervloekt hij de beulen – en het meest van allen Jezus, die vrijwillig lijdt uit liefde – uit liefde tot de Vader en ons. “Zijt Gij niet de Christus? Red Uzelf en ons!” (Lc. 23,39) Hij bespot Jezus als bedrieger. Iemand die heil belooft en schijnbaar niet geeft of kan geven. De slechte moordenaar lijkt op Judas. Beide beklagen hun lot, maar nemen geen oprechte toevlucht tot Jezus. Hij bekommert zich niet om het hiernamaals. Indien Jezus hem niet van dat tijdelijke Kruis kan bevrijden, is Jezus voor hem een nietsnut. Terwijl de ene van zijn Kruis omhoog streeft, wil deze moordenaar van het zijne afdalen. Waartoe? Om simpelweg terug te keren naar zijn bandietenleven, het najagen van aardse goederen en genot.
Augustinus vraagt hoe zulk een zielstoestand mogelijk is terwijl hem het kostbaar en reddend bloed van het goddelijke Lam in het rond spat. Bloed dat stromen van genade met zich meebrengt. Hoe is het mogelijk dat de slechte moordenaar zich niet bekeerd bij de zonsverduistering, bij de aardbeving, op de bekering van de Romeinse honderdman: “Waarlijk, deze was de Zoon van God!” Ja, bij het zien dat “al de Joden zich op de borst klopten” (Mt. 27,54) Waarom splijt het hart van deze moordenaar niet zoals de rotsen het doen? Ambrosius zegt: “Terwijl heel de aarde beweegt, blijft hij onbewogen.” Hij, zo dicht bij Jezus? Hij ligt als het ware net zoals Johannes aan de zijde van Jezus en wil geen eeuwig heil. En Jezus zwijgt. Wat moet Jezus ook zeggen? Een veroordeling? Neen, want die man veroordeelt zichzelf. Deze wil zijn kruis, het instrument van het heil, niet. “Wie zijn kruis niet dagelijks opneemt en Mij navolgt, is Mij niet waard!” Mensen roven de slechte moordenaar het aardse leven, maar hijzelf is het, die bovennatuurlijk zelfmoord pleegt.
Ja, mijn dierbaren, deze rampzalige man leert ons dat ook wij de genade van ons kruis dat ons treft niet mogen versmaden. Dat wij het Kruis niet van het karakter van barmhartigheid mogen beroven. Laten we niet met de gebalde vuist richting God staan indien het kruis ons treft. Nu wij de lijdensweken van Christus aanvangen, controleren we onszelf hoe we tegenover ons persoonlijk lijden staan – of wij er katholiek weten mee om te gaan: met de geest van Christus, met de geest van de H. Dismas? Hoe we het eigen kruis aanvaarden, zal ons eeuwig heil bepalen. “OLV, Moeder van Smarten, bid voor ons!” Amen.