Prekencyclus: Figuren uit Christus' lijden: Jozef Kaiphas

Door E.H. Matthias De Clercq
“Zijt gij dan… de Zoon .. van de Gebenedijde?” (Lc. 22,70)
In Christus beminden,
Op zondag Septuagesima begonnen we aan onze prekencyclus over de personen die onze Heiland bij Zijn smartvol Lijden omringden. We spraken reeds over de apostel Judas die uit hebzucht tot een verrader en omwille van zijn onberouwvol verraad tot een zelfmoordenaar werd. Spreken we vandaag over Jozef Kaiphas.
Verplaatsen we ons in geest naar dat moment van Jezus’ lijden toen onze Heiland, gebonden en geslagen, onder begeleiding van die helse wolventroep, van Gethsemane naar Jeruzalem gesleurd werd. Het is zoals Jezus zegt: “het uur van de duisternis.” (Lc. 22,53) De soldatentroep brengt Jezus naar het gerechtshof van Kaiphas.
Volgens enkele theologien is Kaiphas’ ware naam Jozef. Zijn bijnaam Kaiphas betekent: “Iemand die een persoons karakter leest uit diens gelaat”. Hij is de schoonzoon van de sluwe oud-hogepriester Annas, uit wiens familie de laatste decennia alle hogepriesters voortkwamen. Hij was de officiele vertegenwoordiger Gods bij het joodse volk. De paus van het Oude Testament. Kaiphas had zijn ambt niet op grond van deugdzaamheid bekomen, maar door afkoping bij de Romeinse legaat Valerius Gratus. Kaiphas was de voorzitter van de joodse hoge raad, het Sanhedrin. Een instituut dat geen politieke en ook haast geen gerechtelijke bevoegdheid meer bezat. Kaiphas behoorde tot de partij van de sadduceeën, die het bestaan van de ziel, de engelen en de verrijzenis loochenden.
Wij lezen in het evangelie dat deze priesterklasse Jezus reeds vanaf het begin van Zijn openbaar leven door spionnen schaduwde. Telkens dat Jezus naar de hoofdstad komt, daar als leraar of wonderdoener optreedt, dan vlamt de jaloezie en de haat van de sadduceeën op. Deze jaloezie was zelfs zo klaarblijkelijk dat Pilatus deze onmiddellijk opmerkt. Mijn dierbaren, op haat uit jaloezie volgt van nature moord. Denken we aan Kain. Kain vermoordde zijn broeder uit afgunst. Jaloerse mensen kunnen de andere niet meer aanschouwen. De aanwezigheid kwetst, alles stoot tegen de borst, het verlangen naar een definitieve oplossing rijst op. Johannes bemerkt reeds heel vroeg “dat de overheden te Jeruzalem Jezus zochten te doden.” (Joh. 7,1) Daarom kwam Jezus slechts op hoge feesten naar Jeruzalem. Zijn voorkeur ging uit naar Galilea. Enige weken voor Zijn dood verrichte Jezus echter een wonder onder Jeruzalems muren, namelijk in het gehucht Bethanië. En wat voor een wonder! De dodenopwekking van Lazarus. Daarop besluit Kaiphas in te grijpen en de zaak een einde te bereiden. Hij roept een buitengewone zitting van de Raad samen en zegt: “Wat zullen we doen daar die man vele wonderen bewerkt? Indien we Jezus laten begaan, dan zal iedereen Hem geloven en de Romeinen zullen onze stad en ons volk verdelgen.”
Opmerkelijk, mijn dierbaren, Kaiphas loochent Jezus’ wonderen niet. Hij redeneert echter: Die wonderen zullen de geestdrift van het volk opwekken en dit zal leiden tot een opstand tegen Rome, ten bate van de nieuwe koning der Joden: Jezus. De Romeinen zullen echter korte metten maken. Kaiphas spreekt: “Het is in het belang van het volk dat één mens sterft opdat niet heel het volk ten gronde gaat.” Kaiphas stelt zijn medepriesters een moord voor. Johannes merkt echter op dat Kaiphas hier als hogepriester ook een profetie en een waarheid verkondigd: het is inderdaad goed voor het mensdom dat die ene mensgeworden God, in Zijn menselijke natuur, tot ons heil, sterft, opdat wij niet eeuwig ten gronde gaan. (Joh. 11,51) Kaiphas echter vermoedde niet dat hij een goddelijke waarheid in zijn schurkentaal had geuit. Het probleem van de dodenopwekking van Lazarus blijft bestaan zolang Lazarus leeft. Johannes schrijft: “De opperpriesters besloten ook Lazarus te doden, omdat veel Joden omwille van Lazarus afvielen en in Jezus geloofden.” (Joh. 12,10) Interessant is op te merken dat Johannes lijkt te zeggen dat het dubbel moordcomplot van de Sadduceeërs uitgaat en niet van de Farizeeërs. Uit de Farizeeër-klasse zullen zich namelijk velen na de Verrijzenis van Jezus bekeren.
Dinsdagavond in de Goede Week houdt Kaiphas de raadsvergadering waar men besluit Jezus “met list” (Mc. 14,1) gevangen te nemen. Men vreesde het volk. Maar hoe zich dan concreet van Jezus meester te maken, dat was een vraag met kopzorgen. Marcus schrijft: “Na de zalving van Jezus’ voeten met de kostbare nardus, ging Judas naar de opperpriesters om Jezus aan hen over te leveren. Toen ze dit hoorden, verheugden zij zich.” (Mc. 14,10) Kaiphas die als Hogepriester de handhaver van het recht, de beschermer van de deugd en bevorderaar van de eredienst moet zijn, is ver weg van zijn roeping. In ongeregelde drift van jaloezie en haat zet hij concrete stappen tot een daad van satanisch karakter: Godsmoord. Hij is zich ten volste bewust wat hij doet: hij ziet de vervulde profetieën, hij ziet de wonderen, hij hoort goddelijke waarheden. Hij besluit echter een echo van Lucifer te zijn: “Ik wil niet dienen!” “Zij beminden de duisternis meer dan het licht want hun werken waren boos.” (Joh. 3,19)
Blikken we even op Jezus’ proces. Jezus wordt voor de, volgens Marcus, niet voltallige raad gebracht. De voornaamste vijanden van Jezus schuwen echter het nachtelijke uur niet. Onverholen vreugde straalt van hun gelaat. Daar zitten ze, de rechters van Israël. Drieëntwintig van hun namen schijnt men te kennen. Het is een rechtbank waar het vonnis in gedachten reeds uitgesproken is, vooraleer er verhoord wordt. “Het is een bloedraad wie het doodvonnis op de lippen brandt”, zegt Johannes Chrysostomus. Dat er volgens de joodse wet een dag tussen verhoor en vonnis moet zijn, of er getuigen tot verdediging van de beschuldigde moeten optreden, of een verdediger moet aangesteld zijn… lijkt, in het beste geval, Kaiphas en de welgestelde heren vergeten te zijn… of genegeerd te hebben. Er is maar één doel: de dood van Jezus. Kaiphas weet echter dat hij naar Pilatus moet en verlangt dus een bekentenis van de beklaagde zelf of een misdrijf door getuigen gestaafd. Kaiphas ondervraagt Jezus over Zijn apostelen. Ondanks hun ontrouw blijft Christus hen trouw. Dan ondervraag Kaiphas Jezus over Zijn leer. Dat koninkrijk dat Jezus predikte zou makkelijk te gebruiken zijn bij Pilatus. Uiteindelijk zegt Jezus: “Wat ondervraagt gij Mij. Ik sprak altijd publiekelijk in de synagogen en in de tempel. In het geheim heb Ik niks gezegd. Ondervraag de mensen die Mij gehoord hebben.” (Joh. 18,20) Er valt een pijnlijke stilte in het gerechtshof. Een van de knechten, die de verlegenheid Kaiphas ziet, brult: “Antwoordt gij zo aan de Hogepriester?” en geeft Jezus een slag in het gelaat. Een brutale gemeenheid. In welke rechtbank zou men zulk een behandeling van een beschuldigde gedogen? Niemand protesteert. Vreemd tribunaal van Kaiphas, waar het zwijgen verboden is en het spreken gestraft wordt. Jezus zegt: “Heb Ik verkeerd gesproken, bewijs Mij dan wat verkeerd was; maar heb Ik goed gesproken, waarom slaat gij Mij?”
Kaiphas laat daarop twee getuigen komen om schuld vast te stellen. Mattheus schrijft: “Zij vonden niets, ofschoon er vele valse getuigen optraden.” Kaiphas heeft in zijn haast vergeten de getuigen een verhaal te vertellen zodat zij allen hetzelfde zouden getuigen. Men kan immers niet aan alles denken. De nodige tijd heeft ontbroken. Of zij hebben tot ergernis van Kaiphas hun les niet goed onthouden en spreken elkander tegen. Uiteindelijk beweren er twee dat Jezus verklaart zou hebben de tempel af te breken en in drie dagen een andere te bouwen. Een zeer bezwarende aanklacht. Vermetelheid en zondige gezindheid tegen het nationale heiligdom. De tempel werd vereenzelvigd met God. Een lastering tegen de tempel werd met de dood bestraft. Ook de profeet Jeremias was bijna gestenigd geworden, toen hij de ondergang van de tempel voorspeld had. (Jer. 26,6) Opmerkelijk: Kaiphas kende zekers Zacharias’ profetie dat de Messias een tempel zou bouwen. (Zach. 6,12) Uiteindelijk waren ook de laatste getuigen het niet eens in welke betekenis Jezus sprak: de stenen tempel of Zijn lichaam. Toch wil Kaiphas op deze aanklacht verder bouwen. Hij springt recht: “Antwoordt Gij niets?” Kaiphas hoopt Jezus in Zijn eigen woorden te vangen. Jezus echter zwijgt. “Jezus tacebat.” Zo antwoordt Jezus soms ook aan onze zielen … met stilte… na de zoveelste zonde.
Het duurt voor Kaiphas te lang. Hij lijkt voortdurend de mindere tegenover Jezus. Hij zal de zaak bruuskeren. Hij zal Jezus een eed opleggen en onder de meest plechtige vorm Hem in Gods naam sommeren zich uit te spreken over Zijn zending. “Ik bezweer U bij de levende God: indien Gij de Christus zijt, zeg het ons!” (Mt. 26,63) Ontkent Jezus dan kan Kaiphas Jezus als volksbedrieger doden, daar Christus Zijn goddelijke zending altijd gepredikt heeft; bekent Jezus dan lastert Hij volgens Kaiphas God en is des doods schuldig en kan Jezus als Messiaskoning, als oproerstoker tegen het Romeinse gezag, door Pilatus makkelijk veroordeeld worden. Jezus antwoordt: “Gij zult de Mensenzoon zien zetelen aan de rechterhand Gods en zien komen op de wolken des hemels.” Opnieuw haalt Jezus een profetie van Daniel en David aan. Kaiphas weet goed waarover Jezus het heeft en roept uit: “Zijt gij dan… de Zoon .. van de Gebenedijde?” (Lc. 22,70) Doodse stilte. Men hoort de toortsen knappen. Jezus moet spreken. Hij is in de wereld gekomen om getuigenis van de waarheid te geven. In al Zijn majesteit richt Jezus het hoofd op: “Gij zegt, dat Ik het ben.” Uit de Oosterse spreekwijze vertaald betekent dit: ‘Gij zegt het: Ik ben het inderdaad: het is zoals gij zegt.’ In het Marcusevangelie, geschreven voor westerlingen, zegt Jezus: “Ik ben het.” De naam Yahweh vertaald. Kaiphas scheurt zijn kleed om droefheid over de godslastering te uiten, terwijl zijn houding en taal nauwverholen vreugde verraden. Hij legt als voorzitter van het tribunaal het vonnis de andere rechters in de mond. Hij wil geen verdere beraadslaging, noch verzet van bepaalde leden. “Ziet, gij hebt de godslastering gehoord. De dood is Hij schuldig!” (Mt. 26,66)
Wat nu volgt is iets dat alle beschrijving tart. Kaiphas had volgens de wet de plicht over de gevangene te waken. Res sacra miser. Een terdoodveroordeelde is tot volstrekking van het vonnis onschendbaar. Niet alleen bij de joden, maar zelfs bij de heidenen. Nu gaan Jezus’ vijanden over tot verguizing. De kreet van Kaiphas heeft het wilde beest in hen wakker gemaakt. Zie de statige opperpriesters, de trotse wetgeleerden. De vertegenwoordigers van de nobelste families in Israël. Ze springen als dolle honden van hun zetels op en “spuwen Jezus” (Mc. 14,65), “in het gelaat” (Mt. 26,67). Uitdrukking van diepste verachting. “Zij begonnen Hem te stompen met vuistslagen.” (Mc. 14,65) Vervolgens zal Jezus de nacht doorbrengen met de knechten van de Hogepriesters, welke zeker niet minderen zijn tegenover hun meesters. Lucas schrijft: “De mannen, die Hem bewaakten, bespotten en sloegen Hem.” Letterlijk uit het Grieks: zij solden met Hem en kneusden Hem. Zij wilden wel eens die profeet testen: “Zij blinddoekten Hem.” (Lc. 22,64) “Terwijl zij Hem sloegen met de vuisten, riepen zij: Messias, profeteer ons, wie heeft u geslagen?” (Mt. 26,68) Mijn dierbaren, er zijn verschrikkelijke zaken die nacht aan onze Heiland gedaan en gezegd. De evangelisten wagen het niet te beschrijven: “En vele andere dingen zegden [en deden] zij al lasterend tegen Jezus.” (Lc. 22,65) De evangelisten werpen een sluier over de misdaden en gruwelijkheden welke tegen de Koning der Glorie zijn gepleegd. Maar hun daden zijn echo’s van Kaiphas handelingen. Hij is de schuldige.
Mijn dierbaren, tenslotte, Kaiphas zal nog een vuile rol aan het hof van Pilatus spelen, maar dat overwegen we later. Mogen we bij deze Vastentijd ten eerste de jaloersheid, een van de zeven hoofdzonden, in ons bestrijden. Ten tweede moeten we bewust Gods wil aannemen, zoals God het wil, hoe Hij het wil, wanneer Hij het wil. Wezen we niet zoals Kaiphas en anderen die een ander Godsrijk wensten dan dat God het bracht. Ten derde wezen we geen schijnheiligaards zoals Kaiphas en zijn trawanten. Dienen we God oprecht en in waarheid. Laten we katholieken uit één stuk zijn. Vragen we tenslotte deze drie genaden van de Moeder van Zeven Smarten. Amen.