Prekencyclus: Figuren uit Christus' lijden: Judas Iskariot

Laat ons in de Voorvastentijd en nog meer in de eigenlijke Vastentijd bijzondere zorg aan onze onsterfelijke ziel schenken. 'Memento homo - Gedenk, o mens, dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren!' Onze ziel heeft twee belangrijke vermogens: verstand en wil. Laat ons daarom allereerst ons verstand met kennis en overweging voeden, zodat onze wil van ijver en liefde ontstoken moge zijn tot vasten, gebed en aalmoezen in de 40-daagse boetetijd.
Bezoek onze webpagina die volledig is toegewijd aan de Vastentijd en waar u allerlei informatie erover kunt vinden.
Door E.H. Matthias De Clercq
In Christus beminden,
We zijn weer in de Voorvastentijd. Naar gebruik van onze Moeder de H. Kerk zullen we gedurende deze heilzame tijd een bepaald thema behandelen. Dit jaar willen we spreken over ‘de personen welke onze Heiland bij Zijn lijden omringden’. Personen, uit wiens handelingen of woorden we verschillende leren kunnen trekken.
De eerste persoon waarover we willen overwegen is Judas, de man uit Karioth. Petrus zal na Jezus’ hemelvaart Judas, zijn vroegere ambtgenoot, als volgt beschrijven: “Door God vroeger tot het apostelambt geroepen, is Judas van die hoogte gevallen, om te gaan naar de plaats die hem toekwam.” Inderdaad, men kan Judas samenvatten in drie woorden: apostel, verrader, verdoemde.
Apostel
Mattheus schrijft: “Jezus ging op een berg en riep twaalf mannen bij zich, die Hij apostelen noemde.” (Mt. 10,2) Judas was ‘een van de Twaalf’. Hij kwam uit Karioth… daarom ‘Ish Karioth’ in het Hebreeuws. Hij is de enige echte Jood onder de apostelen. De anderen zijn Galileeërs. Judas blonk uit door zijn ijveren voor alles wat het Godsrijk betrof. Judas zou dus een sterke zuil van Gods Kerk worden. Daartoe werd hij door Christus zelf in de leer gevormd en ingewijd in al Zijn goddelijke geheimen. Hij zou een Godsgezant zijn om anderen Jezus te doen kennen en beminnen. Ook Judas werd twee aan twee uitgezonden en, zoals het geschreven staat: “Ze dreven vele duivels uit en zalfden vele zieken met olie om hen te genezen.” (Mc. 6,13) Judas was een wonderdoener. Judas kreeg bovendien van onze Heiland een bijzonder ambt. Een ambt dat vertrouwen uitdrukt: “Hij droeg de geldbeurs.” De Meester had de apostelen verboden zilver of goud te bezitten, maar op hun apostolische reizen ontvingen zij ook aalmoezen. Onze Heiland vertrouwde al dat geld Judas toe.
Mijn dierbaren, ook wij zijn als gedoopten geroepen tot een vriendschap met Christus en Hij vertrouwt ook ons genadegoederen toe. Maar, dit is geen onfeilbare waarborg voor onze volharding. Ben ik vandaag een apostel, kan ik morgen een verrader zijn. Ik moet op God betrouwen, maar niet vermetel zijn: mijn zaligheid kan niet verkregen worden zonder mijn medewerking. Ik zal met Gods genade uit mijn zwakten deugden moeten maken.
Velen vragen zich af, waarom Jezus, die zoals Johannes schrijft, “vanaf het begin wist wie Hem zou verraden”, Judas in Zijn gezelschap opnam. Dat is dezelfde vraag, mijn dierbaren, waarom God het kwade toelaat. Dat is een groot geheim. Overal is er goed en kwaad vermengd. In het Paradijs vinden we de slang, in de eerste familie een Kain, onder de zonen van Noah een Cham. Sint Augustinus geeft waarschijnlijk het beste antwoord: “Zoals de kwaden slecht gebruik maken van de goedheid Gods, zo weet God de boosheid van de kwaden ten goede te benutten. God oordeelde het beter uit het kwaad goed te halen, dan in het geheel geen kwaad toe te laten.” In elk geval, Gods plannen mislukken nooit door des mensen boos toedoen. God verandert deze vrije menselijke handelingen tot hulpmiddelen naar Zijn goddelijke intentie. Zo werd Judas ook een voorbeeld hoe God met wonderbare zachtmoedigheid de bozen verdraagt en Judas’ geldzucht gebruikte om de verlossing van de mensen te bewerken.
Verrader
Gaan we over naar de tweede term waarmede Petrus Judas omschrijft: een verrader. Kleine fouten brachten Judas tot grotere fouten. Wij kunnen zelfs bij het lezen van het evangelie deze drift duidelijk zien ontwikkelen. Eerst is Judas een twijfelaar, dan een ongelovige, dan een schijnheilige dief en dan een verrader, om te eindigen als wanhopige zelfmoordenaar. Inderdaad eerst was er geestdrift, maar die doofde uit. Jezus scheen voor Judas inderdaad de beloofde Messias te zijn, die het aardse koninkrijk Israël kwam herstellen. Dat is geen verwijt naar Judas, want zo dachten ook de andere 11 apostelen. Zij redeneerden allen dat zij als ijverigste volgelingen de hoogste ereambten zouden bezitten. Maar zie, met elke nieuwe dag werd Judas’ hoop bedrogen. Alle predicaties van Christus bleven geestelijk van karakter. Alles ging om licht, vrede, deugden. Waar bleef die omwentelende opstand, dat bebloede zwaard, die aardse troon? Toen eindelijk, na de broodvermenigvuldiging, het hele volk Jezus naar Jeruzalem wilde brengen om Hem koning te maken… wat deed Jezus? Hij vluchtte weg in de heuvels. Jezus verstopte zich om te bidden. Trachten we Judas’ gedachten te begrijpen: zulk een uitgelezen kans, zulk een schone gelegenheid… nu een bittere teleurstelling. Judas is vol onbegrip. Judas meent bedrogen te zijn. Er ontwaakt twijfel bij Judas. De duivel knaagde aan Judas’ ziel. Het evangelie bericht niet dat Judas hulp zocht bij een medeapostel. Neen, Judas redeneerde met zichzelf. Een grote fout in het geestelijk leven! Meer dan ooit had Judas een biechtvader of geestelijk leidsman nodig gehad.
Daags erop begon Jezus te prediken dat Hij Zijn eigen vlees tot voedsel zou geven en Zijn Bloed tot drank. Net zoals velen dacht Judas: “Die woorden zijn hard. Wie kan zulks begrijpen?” (Joh. 6,60) Jezus sprak daarop: “Er zijn sommigen onder u die niet geloven.” Johannes commentarieert dat Jezus Judas bedoelde: “Want Jezus wist wie Hem zou verraden.” (Joh. 6,64) Toen Jezus Zijn apostelen vroeg of zij net zoals de andere toehoorders wilden weggaan, sprak Petrus: “Heer, naar wie zouden wij gaan? Wij geloven dat Gij de Heilige Gods zijt!” Petrus sprak in naam van alle apostelen, maar Jezus zondert onmiddellijk één apostel uit: “Heb ik u niet alle twaalf gekozen? En toch, zie, één van u is een duivel!”, waarop Johannes weer commentarieert: “Hij bedoelde Judas, de man uit Karioth.”
Waarom verlaat Judas het gezelschap niet? Wel, met te wachten verliest hij niks. Integendeel! Judas draagt de geldbeurs en kan dus een graantje meepikken. Of zich schadeloos stellen voor zijn niet verwezenlijkte verwachtingen. En zo wordt Judas, volgens Johannes, “een dief”. (Joh. 12,6) Hij is een geslepen dief, die zijn onrechtvaardigheden weet te verbergen onder de schijn van naastenliefde en armenzorg. Wij betrappen Judas op heterdaad bij een gastmaal, waar Maria Magdalena Jezus’ voeten met heerlijk reukwerk zalft. Dat was een doorn in het oog van de hebzuchtige Judas. Hij sprak: “Waarom die verkwisting? Men kon beter die dure zalf verkopen voor driehonderd tientlingen – een quasi toenmalig jaarloon – en het geld aan de armen geven!” Judas noemt de zalving, die Jezus voor Zijn begrafenis klasseert, een verkwisting. Dat toont welke achting hij werkelijk Jezus toedraagt. Johannes echter bemerkt: “Judas zegde dat niet omdat hij zich om de armen bekommerde, maar omdat hij een dief was.” Jezus prees Maria Magdalena’s daad en verkondigde dat Zijn Kruisdood nabij was. Judas concludeerde daaruit dat hij niet meer op Jezus moest rekenen. Nu komt het er voor Judas er op aan zich tijdig van Jezus te scheiden om niet meegesleept te worden in Jezus’ val. Judas zag hoe de laatste dagen te Jeruzalem de stemming steeds grimmiger werd. De strijdgesprekken tussen Jezus en de autoriteiten werden heviger. De uitkomst van het driejarig conflict scheen niet twijfelachtig. De praktische geldduivel die Judas is, zoekt nu om uit de val van Zijn Meester nog een financieel voordeel te halen. “Satan voer in Judas”, schrijft Johannes. Het is een publiek geheim dat de Hogepriester Jezus dood wil. Hoe dat uit te voeren was een groot geheim. Maar zie, de deur van het Sanhedrin, de joodse Hoge raad, slaat plots open en daar staat Judas. Hij strekt hun de hand uit en sprak: “Wat wilt gij mij geven als ik, Jezus’ apostel, Hem u overlever?” (Mt. 26,15) Judas vraagt zelf geld. Het bod laat hij aan Jezus’ vijanden over. “Zij verheugden zich.” (Mc. 14,11) Zonder over de geringe prijs te klagen, slechts de prijs voor een slaaf, stemde Judas met deze koopsom toe. (Lc. 22,6) Vanaf dat ogenblik kreeg Judas ook de titel van roofdier, op de loer liggend naar een gelegenheid om Jezus over te leveren.
Mijn dierbaren, voor verder te gaan: het is niet Jezus’ schuld dat Judas valt. Wij zien duidelijk in het evangelie hoe Jezus Judas’ ziel achternaloopt. Hij duldde Judas, wetende als verrader, drie jaar bij zich. Zelfs indien Jezus Judas berispte, noemde Jezus Judas’ naam nooit publiekelijk. Hij wilde de apostel niet verbitteren noch het geknakte riet volledig afbreken. Wat moet Judas gedacht hebben bij volgende uitspraken van Jezus: “Daar waar uw schat is, is ook uw hart. Hoe moeilijk is het voor de rijken het Godsrijk te betreden. Verzamelt geen schatten, die door roest verteerd worden.” (Mt. 6) Judas weigerde bewust de genade. Tot op Witte Donderdag, in de H. Mis, speelt Judas zijn huichelaarsrol. Denken we aan de voetwassing door Jezus. “Gij zijt rein, maar niet allen!” (Joh. 13,10) Wat moet dat woord in Judas’ geweten weergalmt hebben! “Eén van u zal Mij overleveren. Eén die nu met Mij de maaltijd neemt!” Een donderslag. Alle leerlingen kijken elkaar aan, zeker als Jezus het met de eed ‘voorwaar, voorwaar’ bevestigt. “Een vriend, die met Mij aan Mijn tafel eet, zal Me verraden!” (Mt. 26/Mc.14/Lc. 22) “Wee de man door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd. Het ware beter voor hem, indien hij nooit geboren zou zijn!” (Mc. 14,21) De boodschap van Jezus aan Judas is duidelijk: “Hier dertig sjekel, daar de hel!” Maar zie, met driester onbeschaamdheid durft hij Jezus naderen en vragen: “Ik ben het toch niet, Rabbi?” Waarop Jezus, zoals Johannes schrijft, zachtjes zegt: “Ja, gij zijt het!” (Mt. 26,25) Ik ken uw plannen. “Ga en doe het vlug!” (Joh. 13,27) Judas blijft verstokt en verlaat de zaal. Spoedig staat Judas in de Olijfhof als aanvoerder van een bende met stokken en zwaarden om het Lam Gods gevangen te nemen. Terwijl hij dit ‘ereambt’ bekleed, zegt Judas: “Die ik zal kussen, die is het!” (Mc. 14,44) “Vrede, Rabbi!” Judas omhelst Jezus zodat de soldaten Jezus kunnen grijpen. Jezus spreekt: “Vriend (Mt. 26,50) levert gij de Mensenzoon over met een kus?” (Lc. 22,48) Het was Jezus’ laatste beroep op Judas’ hart. Jezus verricht voor Judas’ verstand nog twee mirakelen: Jezus laat de soldaten op de aarde neervallen en Jezus geneest het oor van de knecht van de Hogepriester.
Wat we hieruit kunnen leren, mijn dierbaren: niemand wordt plots slecht. Er is altijd een worden. Passen wij bij onszelf op. Wij kennen onze zondige zwakheden en de duivel wil ons deze in leven te laten. Neen, mijn dierbaren, bestrijden we die vijand in ons – bekeren we ons. Versmaden we Jezus’ genade niet!
Verdoemde
Zodra Judas zijn rol gespeeld heeft, knaagt het geweten. De zondaar is het eerste slachtoffer van de zonde. “Judas kreeg spijt.” (Mt. 27,3) Hij ziet de vreselijke gevolgen van zijn misdaad. Judas rent naar de tempel en roept uit: “Ik heb gezondigd! Ik heb onschuldig bloed verraden!” (Mt. 27,4) Met een grijnslach antwoordden de Hogepriesters: “Wat kan ons dat schelen. Gij moet dat weten!” Dat woord verplettert Judas. Hij werpt de bloedprijs vol afschuw voor hun voeten. Hij heeft berouw maar een slechts natuurlijk berouw. Het is een berouw zonder geloof of liefde en zonder hoop op vergeving. “Het is een berouw dat wel de geest van Judas raakt, maar niet het hart van Judas verandert”, zegt de H. Thomas van Aquino. In plaats van naar Jezus te rennen, rende hij naar de Hogepriesters terug. Hij zoekt vergeving bij de verkeerde. Zij laten hem over aan zijn lot. Judas holt naar buiten, de straten door, de stadspoort uit… waarheen? Hij weet het niet. Petrus zal later zeggen: “Naar de plaats die hem toekwam.” Gekomen aan de meest verschrikkelijke plek in de omgeving van Jeruzalem, het Hinnomdol waar vroeger kinderen aan de afgoden werden geofferd, blijft hij staan. Hij rukt zijn gordel af en verhangt zich ermee aan een boom. De tak brak na enig tijd af, het lijk plofte neer, de buik scheurde open. (Hand. 1,18) En Judas’ ziel? Daarover had Jezus vroeger voorspeld: “Vader, niemand van hen is er verloren gegaan, behalve de zoon van het verderf!” (Joh. 17,12) Op de dag van het oordeel zal Judas niet op de beloofde aposteltroon zitten, maar als aangeklaagde voor Zijn Meester en zijn mede-apostelen verschijnen.
Conclusie
Mijn dierbaren, tenslotte: Dat was de eerste persoon die we wilden overwegen in deze Voorvastentijd: Judas: apostel, verrader, verdoemde. De conclusie die we uit deze overweging dienen te nemen is de volgende: Judas werd door Jezus geroepen – wij ook! Judas heeft Zijn Meester eerst ijverig liefgehad – wij ook! Judas begon met kleine fouten – wij ook! Judas bleef buitengewone genaden ontvangen – wij ook! Judas merkte hoe hij verder en verder afgleed in het verderf – een vraag: wij ook? Voor Judas is het te laat – … voor ons niet! Misschien herkennen we ons in Judas. Misschien beseffen we maar al te goed dat ook wij door een ongeordende begeerlijkheid tot iets of iemand van het pad naar de hemel af zijn. Erger: misschien zijn we er zelfs zeker van. Laat het niet zijn: gedoopte, verrader, verdoemde – maar wel: gedoopte, strijder, gelukzalige! Laat ons daarom in deze Voorvastentijd zoals Paulus zegt: “de tijd des heils benutten” tot zaligmaking van onze ziel. Vragen we OLV te laten zien waarin wij ons moeten bekeren opdat we Christus van ganser harte en oprecht dienen. Amen.
Gerelateerd artikel
(Afbeelding: historia)