Prekencyclus: Figuren uit Christus' lijden: Simon van Cyrene

Preek door E.H. Matthias De Clercq
In Christus beminden,
Volgens Plutarchus was het een Romeins gebruik dat een terdoodveroordeelde zelf het instrument van de straf naar de executieplaats droeg. Zo zien we onze reeds gemartelde Heiland het paleis van Pilatus verlaten en Zijn Kruishout door de hobbelige straten van Jeruzalem dragen. In het Mattheusevangelie (27,32) lezen we dat, op het ogenblik dat de stoet de stadspoort doorgaat, er een man langskwam, met name Simon. De soldaten dwongen hem het Kruis achter Jezus te dragen. De drie synoptische evangelisten verhalen ons deze gebeurtenis. Voor ons is het een troost dat iemand Christus op de Kruisweg bijstond. Ja, het was een eer dat iemand van ons het Kruis mocht meedragen. Het Kruis, dat de Mensenzoon voor onze zonden droeg.
Marcus schrijft dat Simon “van buiten” naar de stad terugkwam. Simon kwam terug van zijn dagwerk op de akker. Misschien keerde hij die dag iets vroeger terug om nog benodigdheden te kopen voor het joods paasmaal of hij besloot misschien het middagoffer in de tempel bij te wonen. Het schijnt ‘toeval’ te zijn dat hij net op die plek voorbijkomt en ‘toeval’ dat de soldaten net hem uitkiezen. Maar, mijn dierbaren, als katholieken weten we: er bestaat geen ‘toeval’. Van alle eeuwigheid was het door de goddelijke Voorzienigheid zo beschikt, zeggen talkrijke kerkvaders, dat op die veertiende dag van de maand Nisan, omtrent 12 uur, deze Simon door die bepaalde poort Jeruzalem zou binnengaan, om belast te worden met het Kruis van Jezus. Welk uur van genade voor hem! Welk voorrecht! Waar heeft Simon deze gunst verdiend? Neen, het is louter goedheid Gods.
Zo is het ook met ons, mijn dierbaren. We moeten hier reeds drie dingen beseffen:
Vooreerst dat die kruisen die ons tijdens dit leven op de schouders worden gelegd, zijn niet zozeer het gevolg van boosheid der mensen of een domme samenloop van omstandigheden, maar ze zijn door God van alle eeuwigheid voor ons werd uitgekozen en bestemd. Toen Job beproefd werd, sprak hij bv. niet: ‘de Chaldeeërs hebben mijn kamelen geroofd, de Sabeers mijn ossen, de wind heeft mijn woning omvergerukt, de bliksems hebben mijn dienaren gedood’… maar… “De hand des Heren heeft mij geraakt!” (Job. 19,21) Als het kruis u, mijn dierbaren, dus op de schouders drukt, zeggen we dan de H. Job na: “De Heer gaf, de Heer nam. Zoals het de Heer behaagde, zo is het gebeurd. De naam des Heren zij geprezen!” ( Job. 1,21)
Ten tweede leren we dat we het Kruis dat God ons zendt moeten opnemen en dragen. Niet dat Kruis, dat wijzelf zouden verkiezen. Maken we ons Kruis niet te lang of te kort; noch te zwaar of te licht. God geeft een Kruis dat ons past. Net dat Kruis!
Ten derde moeten we beseffen uit de gebeurtenis met Simon dat wij Jezus en Zijn Kruis niet kunnen ontwijken. De goddelijke Voorzienigheid beschikt het zo, dat we waar we ons ook bevinden altijd de kruisdragende Jezus zullen ontmoeten. Niemand kan Hem ontkomen.
Het evangelie noemt Simon een Cyreneer, afkomstig uit Libië. Rond 300 voor Christus waren namelijk duizenden joden door de Egyptenaren naar daar gebracht. Er bestond een druk verkeer tussen Cyrene en Jeruzalem. De Cyreneers hadden in Jeruzalem ook een eigen synagoge.
Waarom, zo vraagt men zich af, kiezen de Romeinen net die ene vreemdeling en geen van de honderden inwoners van Jeruzalem. Het waren immers de inwoners van die stad die om Jezus’ dood hadden geschreeuwd: “Kruisig Hem, kruisig hem!”. Zij wilden Jezus zo graag zien sterven. Nu lijkt Jezus het niet te halen tot de Calvarieberg. Waarom heeft bv. niet een Sadduceeër gezegd: “Ik help wel even zodat Jezus de schandelijke dood aan het Kruis kan sterven”? Waarom werd niet een Schriftgeleerde gedwongen? Zij hebben er toch een hels plezier aan die valse rabbi, zoals zij Jezus beschimpten, te zien sterven? Waarom beschikte het God dan niet dat een apostel terugkwam? Bijvoorbeeld Petrus die berouw kreeg over zijn verloochening en zich eerherstellend Jezus als hulp aanbood, ja, Petrus die beloofd had te sterven met Jezus. Zij aan zij. Maar Petrus gaat hier niet voorbij. Ook Thomas die gezegd had: “Komt broeders, laat ons met Jezus naar Jeruzalem gaan om met Hem te sterven!” (Joh. 11,16) Thomas gaat hier echter niet voorbij. Ook Johannes, die bij deze kruiswegstatie aanwezig is, die aan Jezus’ hart gerust heeft bij het Laatste Avondmaal, slechts enkele uren geleden… had hij niet de bezwijkende Meester niet op zijn arm kunnen laten steunen? Waarom dan wel deze ene vreemdeling? Waarom deze Simon van Cyrene?
Het antwoord is: niet wij kiezen het ogenblik van genade en Gods nabijheid uit, maar God. Hij deelt genaden uit. Wij kunnen ons door onze ontrouw echter de genade onwaardig maken. De apostelen zijn allen laf uit de Olijfhof gevlucht. Zij zijn niet waardig het Kruis te dragen. Jeruzalem heeft Jezus verworpen voor godsdienstige en civiele rechtbank. Niemand van de inwoners is waardig Jezus’ Kruis te dragen.
Er is niemand waardig, maar er is ook niemand bereid te helpen. De een uit vrees als leerling van Jezus aanzien te worden; de andere uit haat tegenover Jezus; een ander uit afschuw tegen het door de joodse wet vervloekte kruis (Deut. 21,23) O, toen Jezus zegende en wonderen deed, drong men elkander weg om tenminste Jezus’ kleed aan te raken. Men wierp zich letterlijk op Jezus, zodat Petrus er ongeduldig van werd. Jezus moest in boten leraren om dit in rust te kunnen doen. Nu, in Jezus’ zwakte is er geen die Hem helpen wil. Wat is de mensheid toch verbazingwekkend! Het is altijd hetzelfde. Zolang Jezus met weldaden komt, zoekt men Hem te naderen; als Hij triomfeert, wil men met Hem heersen… maar zodra Jezus met Zijn Kruis vanachter de hoek van de straat komt… dan rent men gauw een steegje in. Altijd uitvluchten. Geen tijd te bidden, geen tijd naar de mis te gaan, geen tijd aan katholieke actie te doen.
Ook Simon ziet Jezus plots opdoemen … met een kruis. Ook Simon wijkt uit de weg. Hij heeft haast. Dat komt ongelegen. Hij moet naar andere zaken. Snel weg hier. Maar “de soldaten grijpen hem vast.” (Lc. 23,26) Met korte zinnen maakt men hem de noodzaak duidelijk. Simon stribbelt tegen. Doch “de soldaten dwongen hem”. De Romeinen zijn heersers van het land. De joden de lastdieren.
Simon begrijpt de waarde van dit Kruis nog niet. Het is een last. Het is een schande. Geen zegen. Zijn gemoed komt in opstand. De Romeinen snauwen hem toe: “Dragen zult ge! Anders zult ge buiten de last van het hout, ook de punt van de lans voelen!” Simon moet gedwongen worden. Hij is werkelijk een van de onzen. Wij lijken op elkaar. Het Kruis schrikt ons af. “Neen, dat niet!” Paulus schrijft over ons: “Velen wandelen als vijanden van Christus’ Kruis.” (Phil. 3,18) Ontgaan kunnen we het echter niet.
Maar zie… langzaam verandert alles. “Het Kruis is een kracht voor hen die geroepen zijn!” (I. Cor. 1,18) En geroepen is Simon. Eerst met tegenzin aangenomen, maakt hij van de nood een deugd en schikt zich in de Wil Gods. De tegenstand tegenover het Kruis smolt weg in zijn ziel. De toestand van Jezus wekt in hem medelijden op bij elke stap dat ze samen gaan. Samen. Af en toe kijkt de Heiland Simon aan: “Ga door Simon, Ik zal u sterken. Met Mij zult ge het halen!” Er gaat een genezende kracht van dat Kruis uit. Genaden stromen er uit. Jezus, die geen geschonken glas koud water onbeloond laat, beloont ook het kruisdragen met Hem. Niet zonder bedoeling schrijft Marcus ook over de kinderen van Simon: Alexander en Rufus. Het zijn blijkbaar bekende figuren bij de christenen van Rome. Paulus groet Rufus en zijn moeder in zijn brief aan de Romeinen (16,13). Heel het gezin heeft de genade van bekering gekregen… door dat kruisdragen van vader. Ziedaar, hoe een smartelijke gebeurtenis onder Gods leiding toch ons leven ten goede kan keren. Van een ‘toevallige ontmoeting’ maakt God een ‘beslissende genade’. Gods wegen zijn wonderbaarlijk. Augustinus schrijft: “Hoevelen zouden er verloren gaan, indien God hun niet een kruis op de schouders legde?” De gebeurtenis van het eerst weerwillig dragen van het Kruis door Simon, leert ons ook dat ons kruisdragen God toch kan aangenaam zijn, ook al nemen we het Kruis eerst met natuurlijke onwil aan. God laat toe dat we zuchten. Hij staat zelfs toe dat we bidden dat het Kruis van onze schouders mag afgenomen worden. Hij verlangt echter alleen, indien Hij het op onze schouders laat blijven liggen, dat we het geduldig dragen en wij ons schikken. Kruisdragers zijn wij allen, maar laat ons het zijn zoals Simon.
Hoe draagt Simon eigenlijk Jezus’ Kruis? Hij draagt geheel het Kruis van Jezus. Twee evangelisten suggereren dat: “Ze dwongen Simon Zijn Kruis te dragen” (Mc. 15,21en Mt. 27,32) Totaal. Ook de Kerkvaders Origenes, Athanasius, Hieronymus, Augustinus, Leo en Beda zijn deze mening. Zij zeggen: De Heiland werd volkomen ontlast. Dat is ook de werkelijke praktische oplossing. Jezus het Kruis gedeeltelijk laten dragen, zou nog steeds het risico van Zijn sterven onderweg geïmpliceerd hebben. Eerst droeg Christus het Kruis alleen, in de H. Stad Jeruzalem. Vanaf de stadspoort tot Calvarieberg Simon. Eerst God, dan de mens. Daardoor wilde Jezus leren, dat Hij niet zozeer Zijn dood dan die van de mensen stierf. Het Kruis, dat Hij droeg is ons kruis. De dood waaraan Hij zich overlevert, komt ons toe.
Er is nog een bijzonderheid: Simon draagt het Kruis “achter Jezus”. (Lc. 23,26) Jezus ging voorop. Zo deed Jezus altijd: niet alleen iets leren, maar ons ook voordoen. Hij deed eerst zelf, wat Hij hen beval. (Joh. 13,15) Niet alleen Zijn woord, maar ook Zijn gedrag wilde Jezus ons tot levensregel geven. Simon volgde Jezus met het Kruis. Simons ogen waren gericht op de bloedige rug van Jezus. Hij week niet af naar links of rechts. Simon trad in dezelfde voetsporen. Een bijzondere les voor ons. We moeten het Kruis niet enkel zonder tegenstribbelen dragen, maar ook tot gelijkvormigheid met Christus. “Wie achter Mij wil komen, moet zichzelf verloochenen en elke dag zijn kruis opnemen.” (Lc. 9,23)
Ten derde doet Simon geen half werk. Hij gaf de moed niet op. Hij heeft de kruisbalk niet ergens onderweg weggegooid. Hij heeft ze ook niet terug op Jezus’ schouders gelegd. Simon stelt er zijn eer in het Kruis tot het einde te dragen. Tot op de Schedelplaats, Calvariae locus. Het is Simons eer geworden, dit Kruis. Overal waar een kruisweg gebeden wordt, wordt hij met een dankbaar hart geprezen voor de hulp welke hij onze afgematte Meester schonk. En nog meer: zoals Simon deelgenoot was in Jezus’ schande, is Simon dat zeker ook in Jezus’ glorie. Dat is de laatste voorwaarde en belofte van Jezus betreffende het kruisdragen: “Wie volhardt tot het einde, zal gered worden!” (Mt. 10.22)
Ja, mijn dierbaren, tenslotte, de les van de huidige overweging is: er zijn kruisen tijdens dit leven, vele en zware… maar ze komen van God. Het is het Kruis van God. Van Jezus. Nemen we het aan. Dragen we het. Naar het voorbeeld van Simon. Dragen we het steeds in vereniging met Jezus. Indien ge een kruis hebt: kom naar de H. Mis want daar is de lijdende Christus. Ga te communie en sterk u aan met genade! En wees zeker, zoals Paulus aan de Corinthiërs (II, 4,17) schrijft: “Deze tegenwoordige, kortstondige en lichte beproeving bewerkt in ons een bovenmate, grootse en toekomstige glorie in de hemel.” Amen.