Woordje van de Districtsoverste juni 2025

Bron: District België - Nederland

De priester is een bemiddelaar. Hij is een bruggenbouwer, dat wil zeggen, hij is de brug tussen God en de mensen: "Elke hogepriester wordt uit de kring van de mensen genomen en ten bate van de mensen aangesteld voor hun betrekkingen tot God, om gaven en offers te brengen voor de zonden." (Heb. 6,1). Onze Heer is een volmaakte Middelaar: als ware God is Zijn gebed krachtdadig bij de Vader; als ware mens kan Hij voorspreker zijn in naam van de mensheid. De menselijke natuur en de goddelijke natuur van Christus maken hem tot de volmaakte Middelaar die we nodig hadden voor onze Verlossing.

Door zijn priesterlijk karakter neemt de priester van het Nieuwe Testament deel aan het priesterschap van onze Heer. Net als Christus zijn er twee aspecten in Hem die het geloof ons openbaart: een goddelijk aspect krachtens zijn wijdingsmacht waardoor hij genade schenkt en bovennatuurlijk leven geeft; maar tevens ook een menselijk aspect in zoverre de overdracht van genade plaatsvindt door waarneembaar contact. Zo giet de priester water op het voorhoofd van de persoon die hij doopt, spreekt hij woorden uit om te verlossen en reikt hij de Heilige Eucharistie. 

Dit menselijke aspect blijkt ook uit het feit dat de priester een zondig mens is: "Hij moet in staat zijn, toegeeflijk te zijn voor onwetenden en dwalenden, omdat hij zelf met zwakheid is omkleed en daarom zondeoffers moet brengen zowel voor het volk, als voor zichzelf." (Heb. 5, 2-3). Dit aspect van het priesterschap van het Nieuwe Testament moedigt de priester aan tot barmhartigheid jegens zondaars, tot nederigheid en tot vertrouwen op de genade van Christus. Het is dus niet noodzakelijk een rem op zijn heiligende taak voor zielen en samenlevingen. Elke priester moet echter zo voor zijn persoonlijke heiliging werken dat we van hem kunnen zeggen wat van de heilige pastoor van Ars is gezegd: "Ik heb de man Gods niet gezien, ik heb God in een mens gezien." Deze priesterlijke heiligheid stelt de priester in staat om een licht te zijn, te bekeren en andere mensen in zijn voetsporen te laten treden. 

Helaas zijn er momenten waarop het menselijke aspect van het priesterschap zijn goddelijke aspect versluiert: schandalen, aanvallen van de wereld en van de duivel verduisteren de schoonheid van deze priesterlijke waardigheid. Alleen de geest van het geloof kan het mogelijk maken om een bovennatuurlijke blik op de priester te houden naar het voorbeeld van de Maagd Maria. Aan de voet van het Kruis versluierde de lijdende mensheid van Christus in feite Zijn goddelijkheid: "Hij had geen vorm of schoonheid om onze ogen aan te trekken, noch verschijning om onze liefde op te wekken.  Hij werd veracht en verlaten door de mensen, een man van verdriet en vertrouwd met lijden, als een voorwerp waarvoor men zijn gezicht sluiert; In het aangezicht van minachting schonken we er geen aandacht aan.” (Is. 53, 1-3) Ondanks deze menselijkheid die door lijden gebroken was, had de Maagd Maria geloof in de goddelijkheid van haar Kind, in Zijn overwinning op de zonde, in Zijn opstanding. Aan de voet van het Kruis bleef Maria in haar Kind zowel een mens als een God zien. De Moeder van God nodigt ons uit om dezelfde bovennatuurlijke geest betreffende het priesterschap te bewaren.

Juist deze bovennatuurlijke geest vertaalt zich in het feit dat men alleen maar goed spreekt over het priesterschap. In dit perspectief is het aan de priesters om deze geloofsgeest te bevorderen door een heilig en stichtend leven. En gelukkig zijn die er! Maar het kan gebeuren dat we ertoe worden gebracht het priesterschap meer op zichzelf te beschouwen dan in degenen die ermee bekleed zijn, omdat er zoals in elke mens een deel onvolmaaktheid is.

Het kind dat goede dingen over het priesterschap hoort spreken door zijn ouders of door zijn opvoeders, kan alleen maar worden aangemoedigd om gehoor te geven aan de oproep van Christus. Het kind dat getuigt van een zeker respect voor de priester, dat het belang ervan in zijn gezin voelt, zal een hoog idee hebben van deze waardigheid en zal meer geneigd zijn om, zoals hij, een andere Christus te willen worden. Net zoals het, om het kind voor een beroep aan te trekken, nodig is om bewondering voor het kind op te wekken door zijn doelstellingen, zijn knowhow, zijn belang in het leven van de samenleving, de personen die het beoefenen en het oordeel dat erover wordt geveld, zo is het noodzakelijk om er een gewoonte van te maken om er goede dingen over te zeggen om jongeren aan te moedigen om aan de roeping te beantwoorden. Door alleen maar slechte dingen te zeggen, beteugelen we de aantrekkingskracht ervan en leggen we een ernstig obstakel op de weg om aan Gods oproep te voldoen.

Deze eis van volmaaktheid van de kant van de priesters en van de geest van het geloof van de kant van de gelovigen zal zeker een vruchtbare bodem zijn voor de ontwikkeling van vele roepingen.

Moge Maria ons hierin helpen!

E.H. de Sivry, Districtsoverste Benelux