Oktober - Dag 11: Voortreffelijkheid van de rozenkrans (vervolg)
Maria & Maria Magdalena bij het graf van Jezus
Wij zagen gisteren dat de oefening van de rozenkrans door de rede gewettigd wordt, vandaag zullen wij zien, dat zij door het gezag van de Kerk geheiligd en door de overlevering bekrachtigd is.
De pausen zijn de organen van de Kerk; hun gezag moet onze regel zijn en hun uitspraken voor ons wetten zijn; vooral wanneer zij overleveringen getuigen en een oefening van godsvrucht aanprijzen en aan de beoefening van de gelovigen voorstellen. Hun goedkeurende stem moet voor ons van groot gewicht zijn; er zijn ten minste 24 pausen die Bullen uitgevaardigd hebben, om de voortreffelijkheid van de rozenkrans te staven, die oefening uit te breiden of te rechtvaardigen, sedert Urbanus IV, tijdgenoot van de H. Dominicus de eerste voorstanders van de rozenkrans tot Pius IX. Wij kunnen slechts enige van die Bullen aanhalen.
Leo X erkent vooreerst op 6 oktober 1520, dat de oefening van de rozenkrans zeer nuttig is, om van God wonderdadige hulp te bekomen in de dringendste nood. Hij getuigt van de grote vruchten van die oefening en de wonderen, welke zij in vele landstreken heeft te weeg gebracht, hij bevestigt en vernieuwt de aflaten, vergund aan het broederschap van de rozenkrans, te Keulen opgericht enz.
Adrianus VI, na getuigd te hebben, dat de rozenkrans zeer voordelig is aan de stervenden en hun krachtige hulp verleent tegen de listen en bekoringen van de duivel in het uur van de dood, verleent aflaten aan de leden van het broederschap, mits zij eenmaal in hun leven de rozenkrans zullen gebeden hebben.
Clemens VII, 8 mei 1524, de voordelen van het broederschap van de rozenkrans, zo voor het lichaam als voor de ziel, alsmede de grote voordelen, die daaruit voor het welzijn van de godsdienst voortgesproten zijn, de ijver, welke zij in de zielen gestort heeft, de buitengewone hemelse gunsten, welke zij heeft verkregen en zelfs de wonderen, welke God verricht heeft ten voordele van degenen, die er de plichten van volbracht hadden, overwegende, zegt: “Naar het voorbeeld van onze voorgangers, die de aflaten en voorrechten van dit broederschap bekrachtigd of vermeerderd hebben, en door onze eigen beweging en een bijzondere godsvrucht voor dit broederschap daar toe aangespoord, keuren wij goed enz.”
De H. Pius V, 18 juni 1569, na gezegd te hebben dat de oefening van de rozenkrans een bron van vrede is, troost en ijver is, voegt er bij, dat hij met dat inzicht en tot dat doel de aflaten, welke aan de broederschappen van de rozenkrans verleend zijn, bekrachtigt en vermeerdert, opdat al de ingeschrevenen, steunende op de barmhartigheid Gods en het gezag van de heilige apostelen Petrus en Paulus, een nieuwe vermeerdering van genade en zegen bekomen.
Sixtus V, na verkondigd te hebben dat het broederschap van de rozenkrans alle soorten van weldaden aan de Kerk en de gelovigen bezorgd heeft, zegt: “Rijpelijk het nut van de rozenkrans van de roemrijke Maagd Maria, door de H. Dominicus, volgens een godvruchtige denkwijze, naar de ingeving van de hemel ingesteld, overwogen hebbende en daartoe aangespoord door onze eigen godsvrucht jegens de heilige Maagd, bekrachtigen wij” enz.
Uit deze reeks van 24 pausen, die zich, naar de omstandigheden, beijverd hebben de rozenkrans met hun goedkeuring te vereren, zijn insteller te prijzen en de leden van dit broederschap met geestelijke weldaden en voorrechten te begiftigen, blijkt dat de Kerk altijd deze oefening van godsvrucht waardig.
Een oefening, reeds zodanig door de Kerk goedgekeurd in de persoon van haar opperhoofden sedert Urbanus IV kon niet anders dan door de bisschoppen en alle heilige mannen, die, sedert de H. Dominicus, van de Kerk tot luister verstrekt hebben, aangenomen, aangemoedigd, geprezen en uitgebreid worden.
Er is bijna geen bisschop die de oefening van de rozenkrans niet in de verschillende kerken van zijn bisdom ingesteld of gehandhaafd heeft. Wat meer is, de H. Franciscus van Sales had gelofte gedaan om dagelijks de vijf tientjes van de rozenkrans, of het rozenhoedje te bidden.
De H. Carolus Borromeus, aartsbisschop van Milaan, niet tevreden met aan die oefening getrouw te zijn, door dagelijks de rozenkrans te bidden, stelde het broederschap in zijn hoofdkerk in.
De H. Alphonsus de Liguorio, zo uitstekend door zijn godsvrucht jegens de heilige Maagd, droeg een rozenkrans aan zijn hals en een tweede aan zijn gordel; hij had gelofte gedaan, die dagelijks te bidden en beval deze oefening in al zijn leerredenen aan. De leden van de door die heilige ingestelde congregatie leggen overal dezelfde ijver aan de dag, om die oefening van godsvrucht uit te breiden.
In Frankrijk trachten de bisschoppen in hun bisdommen deze oefening van godsvrucht weer levendig te maken door het opricht van broederschappen. In België en elders geschiedt hetzelfde.
Zelfs te Berlijn, de hoofdstad van Pruisen, heeft de oefening van de rozenkrans zich gevestigd en is zij ingericht onder de leiding van de kerkelijke overheid. De leden van dit godvruchtig genootschap, verdeeld in kleine afdelingen, elk van vijftien leden, verenigen zich elke avond in de kerk om gezamenlijk de rozenkrans te bidden. Elk lid verbindt zich daarenboven tot de betaling van een kleine bijdrage van ongeveer 10 cent per week. O! Zo de Duitse katholieken overal met ijver de moeder van de barmhartigheid, door het bidden van de rozenkrans aanriepen, zou ongetwijfeld die machtige koningin uitstekende gunsten verkrijgen, zo wel voor henzelf als voor hun medeburgers, die nog van de Kerk, welke zij, drie eeuwen geleden, verlaten hebben, afgescheiden zijn. Dat zij, net als in de tijd van de H. Dominicus, met Mozes zeggen: Indien iemand van u de Heer toebehoort, hij verenigt zich met mij, om tot God een gebed op te zenden, hetwelk hij zo dikwijls bewezen heeft hem welgevallig te zijn? Deze oefening van godsvrucht zal wellicht dat vuur van liefde en godsdienstijver weer ontsteken, hetwelk in de boezem van die, van de enige Kerk van Jezus Christus afgescheiden sekten uitgedoofd is.
De apostolische mannen hebben altijd, in alle landen, met ijver en vrucht deze oefening van godsvrucht gepredikt; in alle tijden hebben zij de christelijke kansel doen weergalmen van de lof van Maria en de voortreffelijkheid van de rozenkrans.
Al de schrijvers, die over de godsvrucht jegens Maria gehandeld hebben, stelden deze oefening aan de gelovigen voor, als een van de aanbevelenswaardigste, welke men ter ere van de allerheiligste Maagd kon invoeren, hetzij men haar instelling, welke geen ander doel heeft, dan de Zoon te vereren in de schitterende voorrechten, waarmee Hij zijn heilige Moeder overladen heeft, en de Moeder te vereren, die zich, door haar ootmoed, de uitstekende gunsten, welke zij van haar Zoon genoten heeft, zo waardig betoonde, beschouwe, hetzij men de vruchten van de instelling van de rozenkrans, dat is: de bekering van de Albigenzen, overwege.
Daarom is het niet te verwonderen, dat deze oefening van godsvrucht, dit gebed, hetwelk de gelukzalige Alain het edelste en het voornaamste gebed noemde, zo algemeen en in alle plaatsen waar Jezus Christus aanbeden wordt, zo uitgebreid is; en dat uit hoofde het voor alle ouderdom, stand en plaats geschikt is, er geen stad, geen dorp, geen katholiek huisgezin is, hetwelk niet, door de rozenkrans, onder de bescherming van de heilige Maagd staat.
Voornemen
Daar wij het geluk hebben kinderen te zijn, die niet alleen onderworpen en gehoorzaam zijn aan onze Moeder de H. Kerk, maar ook verlangen, alles in het werk te stellen dat wij weten haar verlangen en raad te zijn, moet de lezing van deze dag ons het voornemen doen opvatten, om dagelijks ten minste een gedeelte van de rozenkrans te bidden en ons te doen inschrijven in een broederschap van de rozenkrans; omdat deze oefening van godsvrucht zo herhaaldelijk door de pausen aangewezen is als zeer nuttig en gevolgd is geworden door de uitstekendste dienaren van Jezus Christus, die, na de H. Dominicus, in de Kerk geschitterd hebben.
Gebed
Heer, God van goedheid! Die mij de genade verleent hebt lid van uw Kerk te zijn en haar als een moeder te beminnen, geef mij altijd jegens haar de gevoelens van de zuiverste en vurigste liefde, opdat ik niet alleen haar wetten volbreng, maar in haar verlangens tegemoet treedt. Dit vraag ik u inzonderheid betrekkelijk de oefening van godsvrucht van de rozenkrans; geef, dat ik haar met geloof, ijver en vertrouwen vervul en zij mij het geheim leert, van goed te bidden, het middel bezorg om goed te leven en het geluk van goed te sterven. Amen.