Oktober - Dag 15: over het broederschap van de rozenkrans
De Kroning van Maria in de hemel
Over de broederschappen in het algemeen en het broederschap van de rozenkrans in het bijzonder
Het woord broederschap betekent een vereniging van verschillende personen, welke zich verbinden tezamen te leven of elkaar in tijdelijke of geestelijke belangen, als broeders en zusters behulpzaam te zijn; daarom ook worden die personen, in de wandeling, broeders en zusters genaamd.
Men laat de oorsprong van de broederschappen in het algemeen opklimmen tot de koning van Rome, Numa Pompilius, die, naar men zegt, dusdanige verenigingen voor de kunsten en ambachten instelde, en wilde dat elk offers zou opdragen aan de beschermgoden, welke hij haar aangewezen had. In de eerste tijden van het christendom leefden al de gelovigen in een zo grote liefde tot elkaar, dat zij slecht één hart en één ziel hadden, en als het ware een grote geestelijke broederschap uitmaakten.
Vandaar zien wij dan ook niet in de geschiedenis van de eerste eeuwen, dat er toen sprake geweest is, om bijzondere broederschappen op te richten, zoals later geschied is. De eerste, waarvan melding wordt gemaakt na de vestiging van de broederschappen van de rozenkrans, is die, genaamd van de Confalon, onder het pausschap van Clemens IV, in 1267, opgericht. Haar doel was de christenen, die door de Saracenen tot slaven gemaakt waren, vrij te kopen, zij droeg een banier, welke confalone genaamd werd en waarvan zij haar naam ontleende; op die banier was de heilige Maagd, onder wiens bescherming zij zich gesteld had, afgebeeld.
Weldra ontstonden andere verenigingen van godvrezende personen, die zich voorstelden, Sommigen om elkaar behulpzaam te zijn in het boete doen en de deugd te beoefenen; anderen, de zielen in het vagevuur van dienst te zijn door aflaten, gebeden, aalmoezen en andere goede werken; deze, om de armen te helpen, de bedroefden te troosten, de zieken bij te staan, de doden te begraven enz.; anderen weer, om een of ander geheim van de godsdienst te vereren, de godsvrucht jegens de heilige Maagd, de engelen en de heiligen op te wekken of aan te kweken.
De Kerk heeft altijd die vrome verenigingen aangemoedigd, door haar bijzondere gunsten, voorrechten en vooral grote aflaten te verlenen.
Het getal der broederschappen, welke bestaan hebben of thans nog in de verschillende delen van de Kerk bestaan, is zeer groot; wij zullen slechts spreken van het broederschap van de rozenkrans, na eerst onderzocht te hebben of het de gelovigen nuttig is, zich in die godsdienstige verenigingen te laten inschrijven.
Volgens de woorden van Jezus Christus: waar twee of drie in Mijn Naam vergaderd zijn, ben Ik in hun midden; behoeven wij niet te vrezen te verzekeren, dat Hij, in zekere zin, zelf de eerste daarsteller van die godvruchtige verenigingen is. Eendracht maakt macht: en bestaat onze geestelijke macht ook niet in de eendracht, in de gemeenschap van de heiligen? En zal die eendracht niet sterker worden, wanneer zij bestaat tussen ijverige en tot een goed leven en zalige dood besloten mensen? Zou het geestelijk voordeel, dat wij behalen zullen, door onze goede werken en gebeden met die getrouwe dienaren te verenigen, niet groter zijn, dan wanneer wij die afzonderlijk en zonder de gunsten, welke aan die verenigingen verbonden zijn te genieten, zouden verrichten? De eerste Kerk was een grote broederschap, welke leden zich allen door hun liefde en ijver onderscheidden; vandaag zijn haar leden onder de menigte verspreid en vindt men ze, over het algemeen, slechts in die godsvruchtige verenigingen terug. Welke een groot voordeel is er dus niet aan verbonden, zich met haar te verenigen, opdat onze gebeden, uit zichzelf God zo weinig aangenaam en zo weinig geschikt om genade voor ons te verwerven, enige waarde bekomen door die van meer ijverige broeders? Daarenboven, de voorbeelden welke zij ons geven, de deugden welke zij beoefenen, de liefde tot God, waarvan hun hart brandt, zijn deze geen genoegzame beweegredenen, om de volgende raad van de H. Franciscus van Sales te volgen:
“Neem graag deel aan de broederschappen, welke in uw woonplaats bestaan, en vooral aan die, welke oefeningen u het meeste nut en stichting aanbieden; dit zal een blijk van gehoorzaamheid wezen, hetwelk God zeer aangenaam zal zijn; want, hoewel men u omtrent dit punt niets beveelt, is het echter licht te zien dat de Kerk het u aanbeveelt, en haar bedoelingen schijnen duidelijk genoeg uit in de aflaten en andere voorrechten, weke zij aan die godvruchtige verenigingen schenkt. Overigens, het is een ware oefening van christelijke liefde, in de heilige ingevingen van anderen te treden en hun goede voornemens te bevorderen; en wanneer gij in het bijzonder en met meer smaak iets zou verrichten, even goed als hetgeen in de broederschappen verricht wordt, is God evenwel daar meer verheerlijkt door de vereniging van harten en opdrachten, welke de godsvrucht daar stelt.
Ik zeg hetzelfde aangaande alle gebeden en openbare oefeningen van godsvrucht, waarvan wij, zoveel in ons vermogen is, door ons goed voorbeeld moeten bijdragen, tot verheerlijking Gods, stichting van de naaste en gemeenschappelijke bereiking van het doel, hetwelk men zich daar voorstelt.”
Eindelijk, een beweegreden, welke ons nopen moet deel te nemen aan die godvruchtige verenigingen, is de zekere verplichting, doch vrij en niet gebonden, welke men aangaat van deze of gene oefening van godsvrucht te verrichten, tot de heilige sacramenten te naderen enz. Deze verbintenis van eer, om zo te zeggen maakt dat men zich aan dit of geen gebed of goed werk gewent: een gewoonte, welke men niet zou aangenomen hebben, indien men niet lid van dat broederschap was omdat de mens, over het algemeen, behoefte heeft, van door zekere band tot iets verplicht te zijn, om het goed ten uitvoer te brengen.
Kort na de instelling van de rozenkrans, werden broederschappen, onder de titel van de heilige rozenkrans, opgericht, en de statuten daarvan samengesteld. De steeds toenemende ijver maakte ze van de bekrachtiging van de H. Stoel waardig. Men gelooft dat zulks onder de pauselijke regering van Urbanus IV, omstreeks het jaar 1261, geschiedde. Toen zag men van alle zijden kapellen en altaren ter ere van O.L.V. van de rozenkrans oprijzen, om er een broederschap te vestigen, welke zo vele pausen sedert die tijd met een groot aantal aflaten begunstigd hebben, zoals wij morgen zullen zien.
Voornemen
Daar de verbintenissen, aangegaan wanneer men zich bij een broederschap laat inschrijven, niet onder straf van zonde verplichtend zijn, wat zou ons dan beletten aan die van de rozenkrans deel te nemen? De meeste van de gelovigen bidden dagelijks een rozenhoedje; welnu! Om de vele aflaten te verdienen, welke aan de broeders van de rozenkrans verleend zijn, is het genoeg driemaal in de week het rozenhoedje te bidden, met de overweging van de vijftien geheimen; want het is deze overweging welke zo vele vruchten voortbrengt en het bidden van de rozenkrans van dat van het gewoon rozenhoedje onderscheidt.
Gebed
Wij danken U duizendmaal, o God, dat Gij in uw Kerk de heilige verenigingen, waaraan zoveel geestelijke weldaden verbonden zijn, hebt ingesteld. Maak ons waardig daartoe te behoren opdat wij, door onze deelneming aan de verdiensten, gebeden en goede werken der broeders, dagelijks meer en meer aan uw heilige geboden gehecht worden en wij, door de bescherming van Maria, welke wij willen vereren door ons bij een broederschap van de heilige rozenkrans te laten inschrijven, de genade verwerven van uw naam te heiligen, U te verheerlijken en eeuwig met U in de hemel te heersen. Amen.