Oktober - dag 26: De rozenkrans – Mondgebed

De Verrijzenis

Daar de rozenkrans tegelijk een meditatie-, een gebeden- en een dankboek is, is het belangrijk voor de gelovigen, die dit werk van godsvrucht willen beoefenen, de uitmuntendheid van de overweging en de wijze om haar te doen, vooral voor zover de geheimen van de rozenkrans aangaat, te kennen.

Het gehele streven van de christen moet zijn de geheimen van Jezus Christus te overdenken en zijn gedrag te regelen naar de deugden waarvan Hij ons het voorbeeld aanbiedt. Er is hier beneden geen geluk, geen volmaaktheid, geen heil dan in de kennis, de liefde, en de navolging van onze goddelijke Verlosser; dit is ook het doel dat de H. Dominicus zich voorstelde bij de instelling van de Rozenkrans. Dit was ook het uitdrukkelijk inzicht van de H. pausen, die hem goedgekeurd en met aflaten verrijkt hebben: zij hebben aan de gelovigen gelegenheid willen geven, om de voornaamste geheimen van Jezus Christus te overdenken en Hem daarin te vergezellen.

Ik zal over het huis van David en op de inwoners van Jeruzalem, de geest van genade en van het gebed uitstorten, zegt God aan de profeest Zacharias (Hoofdstuk 2). God zond deze geest opnieuw, door in de Kerk de rozenkrans, die zo wonderlijk en heilzaam het gebed met de overweging verenigt, in te stellen. Het gebed is als de fakkel, waarvan de overweging haar licht en vurigheid ontvangt. Daarom wordt de rozenkrans, zoals wij reeds gezien hebben de koningin van alle gebeden genoemd.

Bidden is zijn ziel tot God verheffen om Hem te aanbidden, te bedanken en Hem te vragen hetgeen ons nodig is.

Er zijn twee soorten van gebeden, het mond- en het inwendig gebed; zij zijn verenigd in de beoefening van de rozenkrans: want terwijl men de woorden uitspreekt moet de geest zich onledig houden met de overdenkingen van een geheim. Wij zullen vandaag handelen over het mondgebed en de volgende dagen over het inwendige gebed of de overweging.

Er is geen godsdienstige verrichting algemener noch gemeenzamer dan het gebed. Maar hoe dikwijls wordt zij slecht verricht?

Alles weergalmt van de lof des Heren en van de wensen die men tot Hem stuurt, hetzij door de rozenkrans, hetzij anderszins: maar bidt het hart en de geest ook in overeenstemming met de lippen? Kan men niet zeggen dat men in waarheid vele gebeden opzegt, maar dat men er weinig opzegt, die de Heer aangenaam kunnen zijn.

Wanneer men slechts het gezond verstand en het denkbeeld, dat het van deze heilige oefening geeft, raadpleegt, zou men dan gevoelloos kunnen blijven bij het zien met welke verstrooidheid, met welke lauwheid, met welke onwelvoeglijkheid zelfs, men zich gewoonlijk daarvan kwijt, en zou men niet met recht kunnen vragen, of het niet eerder is om God te vergrammen dan om Hem te vereren dat wij bidden? Inderdaad het gebed moet een onderhoud met God zijn, waarin der ziel als het ware, tot in het heilig der heiligen toegelaten, voor God haar nood voorstelt, haar ellende blootlegt, haar bekoringen en haar zwakheden aanbiedt, en doordrongen van de levendigste gevoelens van eerbied, liefde en dankbaarheid, Hem tracht te vereren zowel door haar diepe onderworpenheid aan zijn bevelen als door haar vertrouwen en haar wensen. Moet een zo volmaakte godsdienstige daad louter een uiterlijke oefening worden; en wanneer op het ogenblik dat men met God bezig is, de geest zo ver afwijkt, dat zij vrijwillig de inwendige aandacht en godsvrucht verliest, bidt men dan God? De ware vereniging hangt, als het ware, van onze gesteldheid af: God kan overal aanbeden en aanroepen worden, mits het overal in geest en in waarheid is. Altijd bereid in onze behoeften te voorzien vordert hij alleen, dat men hem die in het gebed voorstelt: is het dan niet onbegrijpelijk, dat ons gebrek aan geloof en onze onachtzaamheid een zo noodzakelijk, gemakkelijk en krachtdadig middel nutteloos maken.

Daar wij zo dikwijls bidden, en God zo genegen is, ons gebed te verhoren, waarom verkrijgen wij dan zo zelden hetgeen wij hem door de rozenkrans verzoeken? Omdat wij slecht bidden; omdat wij niet ernstig nadenken, dat wij tot God spreken; zouden wij hem anders met zo weinig eerbied en aandacht in het gebed naderen?

Het gebed is niet alleen een bewijs van ons vertrouwen, het is ook dat van ons geloof. Welke daad van godsdienst moet ons dus meer belang inboezemen? Onder zoveel stormen, die ons bespringen, is het gebed de zekerste en dichtste haven, de vijand kan in deze verschansing niet tot ons indringen. Het is onmogelijk goed te bidden en niet te overwinnen. Wat een ongeluk dus voor hen, wie dit krachtig hulpmiddel nutteloos wordt. Maar, kan het gebed, zoals men het dikwijls doet, wel een grote hulp zijn? Hoeveel, bijvoorbeeld bidden dagelijks de rozenkrans, zonder dat men in waarheid kan zeggen, dat zij bidden? God hoort en verhoort slechts gebeden, die uit het hart voortkomen. Kan een rozenkrans, zonder aandacht of gevoel gebeden, aangenaam zijn in de ogen van God, die al het uiterlijke voor niets acht? Lees het Evangelie, gij zult er vinden dat onze Zaligmaker slechts let op het geloof en de godsvrucht van deze kranke, arme vrouw, die de zoom van zijn kleed aanraakt. Gij ziet de menigte, die om u heer dringt, zeggen hem zijn leerlingen en gij vraagt wie u aangeraakt heeft. Deze onstuimige menigte maakt weinig indruk op hem: het hart moet spreken en het geloof werken, indien men wil, dat God verhoren zal. Het enkel roepen van de blinde van Jericho werkt weinig uit, hij moet zelf aan Jezus Christus zeggen, wat hij verlangt.

De aandacht van de geest en het gevoel van het hart zijn als de ziel van het gebed. Laat het ons dus niet verwonderen, dat wij zo zelden verhoord worden. Een dood gebed werkt niets uit. Vreemd genoeg! Door het menigvuldig bidden gewent men zich aan niet meer te weten wat men doet als men bidt: de onoplettendheid verlaagt en ontheiligt een zo heilige oefening. O! Hoe zou het anders zijn, indien wij bedachten, dat, als men bidt, men tot God spreekt.

De menigvuldigheid van de gebeden vermeerdert er niet altijd de waarde van, maar verhoogt de overhaasting waarmee men bidt de verdienste van de gebeden wel? Vele mensen maken er zich een wet van, geen over te slaan; maar hoe weinige maken er een van, om het gebed niet te ontheiligen? Twee dingen moeten samenlopen om goed te bidden: de inwendige godsvrucht en de uitwendige eerbied. Ieder gebed moet bezield zijn met een levendig geloof, een vast vertrouwen, een ware aandacht en een tedere godsvrucht. Nu, een gebed kan slechts dan zodanig zijn, wanneer men zijn hart tot God verheft, zijn aandacht spant en zijn gebed verenigt met dat van Jezus Christus hetwelk Hij op aarde tot zijn Vader zond, vooral wanneer men die ongodsdienstige overhaasting vermijdt, welke het mondelinge gebed zo dikwijls nutteloos maakt.

Voornemen

Laat het ons vandaag oprecht berouwen, onze mond gebeden en bijzonder de rozenkrans zo onbetamelijk, om niet ongodsdienstig te zeggen, gedaan te hebben, en laat ons het besluit nemen, van voortaan deze daad van godsdienst met een ware eerbied en tedere godsvrucht te verrichten. Laat ons nooit vergeten dat het gebed, en bijgevolg de rozenkrans, een van godsdienst is, dat het een dienst is, welke wij aan God bewijzen, een smeekschrift dat wij Hem aanbieden; dat het dan altijd ootmoedig, eerbiedig en godsdienstig verricht wordt.

Gebed

O Heer, leert Gij ons bidden. Wij erkennen en belijden, dat wij dikwijls niet verdiend hebben in onze gebeden verhoord te worden, omdat wij met te weinig godsvrucht, aandacht en eerbied gebeden hebben. Wij hopen, Heer, dat Gij door de voorspraak van Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans ten minste dit gebed, hetwelk wij nu tot U opzenden zult verhoren, te weten: dat Gij onze oneerbiedigheden vergeven zult en ons leren, goed te bidden. Amen.