Oktober - Dag 4: Uitleg van het Wees gegroet
![](/sites/default/files/styles/content_image_16_9_desktop/public/drupal-7/04_londres_national_gallery_maitres_de_la_vie_de_la_vierge_la_presentation_dans_le_temple_introduction_au_temple_maitre_de_la_vie_de_la_vierge.jpg?itok=aQIa75Yg)
De opdracht van Jezus in de Tempel
Daar het Wees gegroet zo dikwijls herhaald wordt bij het bidden van het rozenhoedje, willen wij twee of drie dagen besteden om ons te doordringen van de gevoelens, welke dit schone gebed in ons moet doen ontstaan en de gewaarwordingen, waarmee het gepaard moet gaan. De vrome zielen vinden daarin een onuitputbare bron van godsvrucht en ijver; ook is het in het geheel ons doel niet, om voor de lezer alle gevoelens en gewaarwordingen bloot te leggen, welke dit gebed in het hart van de gelovige doet ontstaan; wij willen hem slechts in de gelegenheid stellen zich daarvan een denkbeeld te maken door de woorden, welke het aan enige ijverige dienaars van Maria heeft doen uiten.
Hoewel het Wees gegroet tot de heilige Maagd gericht is en men daardoor haar voorspraak inroept, heeft echter dit gebed tot eerste doel om haar goddelijke Zoon te loven en te danken voor zijn oneindige barmhartigheid, welke op een zo bijzondere wijze in de Menswording uitblonk. De H. Geest is de eerste maker van dit gebed: het begin bestaat uit de woorden, welke de aartsengel Gabriël, de gezant van de aanbiddelijke Drie-eenheid in de volvoering van het heiligste van de geheimen, uitgesproken heeft; daarna komen de woorden, welke de H. Elisabeth, door de hemel ingegeven, aan de heilige Maagd richtte; het einde is een bijvoeging, door de Kerk ingesteld. Dit laatste gedeelte is een aanroeping van de heilige Maagd, zij wordt daarin Moeder Gods genoemd, naar de uitspraak van de kerkvergadering van Ephese, welke de godslasteringen van Nestorius veroordeelde.
Wij voegen bij de groet van de engel de naam van haar, die het voorwerp ervan is, terwijl deze naam alleszins geschikt is, ons gevoelens van eerbied en vertrouwen in te boezemen. Deze naam, zegt de H. Hiëronymus, betekent vrouw en ster der zee. Deze twee namen passen wonderbaar aan haar, die de koningin des hemels, onze beschermster en onze ster op de hobbelige zee van de wereld is. Ook andere vrouwen in het Oud Verbond hebben de naam van Maria gedragen, doch niet in dezelfde zin noch met dezelfde betekenis. Het is van belang zijn aandacht te vestigen op deze woorden van de heilige evangelist Lucas: En de naam van de Maagd was Maria. Die naam is, zoals wij daar even zeiden, geheimzinnig. “Hij heeft, zegt de H. Bernardus, zoveel kracht en voortreffelijkheid, dat de hemelen opspringen, de aarde zich verblijdt en de engelen hun vreugde niet kunnen bedwingen als hij uitgesproken wordt.”
Dezelfde kerkvader merkt op dat de heilige Maagd wezenlijk de ster is, uit Jacob opgestaan en boven deze vervaarlijke zee geplaatst, om ons door de verdiensten en het voorbeeld van haar leven voor te lichten. “O gij, zegt hij, die door de stormen van deze wereld geteisterd wordt, heft uw ogen naar die schitterende ster op, indien gij niet door de baren overstelpt wilt worden. Wanneer de winden van de bekoring oprijzen, wanneer gij op de rotsen van de rampspoeden geslagen wordt, went dan uw ogen naar die ster, roept Maria aan. Wanneer gij begint in de poel van de moedeloosheid of wanhoop te verzinken, denkt dan aan Maria. Roept tot haar in gevaren, in droefheid, in angst, dat zij nooit van uw lippen noch uit uw hart wijke. Met haar hebt gij niets te vrezen, indien zij uw leidster is, zult gij nimmer vermoeid wezen.” Ziedaar de gevoelens, welke de naam van Maria ons steeds moet inboezemen.
Deze woorden: Wees gegroet bewijzen van onze zijde gevoelens van blijdschap en gelukwensen. De aartsengel richtte ze tot de heilige Maagd, om haar al de eerbied, waarvan hij doordrongen was te betuigen. Alhoewel gewent aan de glans van de gelukzalige geesten, was hij verwonderd over de heerlijkheid van Maria, die bestemd was om de Moeder Gods te worden, en welke het ganse hemelse hof niet dan met verrukking kon aanschouwen. Leren wij daaruit met hoeveel ootmoed aardwormen en zondaars, als wij, dezelfde groet tot Maria moeten opzenden.
Doch horen wij de godvrezende schrijver van de Navolging, Thomas à Kempis, deze groet nader verklaren: “Ik zal tot u naderen met eerbied, met godsvrucht en met een nederig vertrouwen, wanneer ik u de groet van de engel zal toevoegen; ik bied u die dan aan, het hoofd gebogen uit eerbied voor uw heilige persoon en ik verlang dat alle hemelse geesten die honderdduizendmaal en nog meer voor mij zullen herhalen. Ik ken niets heerlijkers voor u noch troostender voor ons. Dat zij, die uw heilige naam beminnen, luisteren, en aandachtig zijn. De hemelen verheugen zich en de gehele aarde moet van verwondering opgetogen zijn wanneer ik zeg: Wees gegroet, Maria. De duivel en de hel vrezen, wanneer ik herhaal: Wees gegroet, Maria. De droefheid wijkt en een ongekende vreugde vervult mijn ziel, wanneer ik zeg: Wees gegroet, Maria. De zoetigheid van deze groet is zodanig, dat er geen woorden zijn om haar uit te drukken, zij is te diep in het hart doorgedrongen, om door woorden beschreven te kunnen worden. Ik werp mij dus opnieuw voor u neer, o heiligste aller maagden, om u te zeggen: Wees gegroet, Maria, vol van genade. Wie zal mij verlenen, dat mijn verlangen vervuld wordt, om u uit al de vermogens van mijn ziel te vereren! Mochten al mijn leden veranderd worden in vurige tongen en stemmen, om u zonder ophouden te verheerlijken! O heilige Moeder Gods, in uw tegenwoordigheid neergebogen, doordrongen van een oprechte godsvrucht des harten en vol van eerbied voor uw naam, draag ik u op de vreugde, welke de groet van de aartsengel Gabriël u veroorzaakte; mocht ik met een mond zuiver als goud, en met een brandende liefde herhalen: Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u!”
Wij verenigen ons met de gevoelens van eerbied en gelukwensen, welke de engel aan de dag legde, wanneer wij de heilige Maagd vol van genade noemen. Haar waardigheid sproot niet voort uit het koninklijk bloed van David, hetwelk in haar aderen vloeide, noch uit enig ander tijdelijk voorrecht, maar uit de buitengewone gaven, waardoor God haar van alle andere schepselen onderscheidde. Bestemd om de moeder van de oorsprong van de genade te worden, werd zij met alle gunsten, waarvoor een eindig wezen vatbaar is, overladen. “Zij werd vervuld, zegt Beda, van de Oceaan van de H. Geest, welke zich over haar uitstortte.” Zij moest met de schatten van de genade verrijkt worden in evenredigheid van de innigheid van de betrekking, welke zij hebben moest tot degenen, die de oorsprong van de genade is. Daarom past de Kerk de woorden van het Hooglied op haar toe: Uw schoonheid is volmaakt, er is geen smet in u.
De lof van de heilige Maagd, vervat in de woorden de Heer is met u is een vervolg op het voorgaande: God is door zijn oneindigheid en almacht met alle schepselen, omdat alle schepselen door Hem zijn wat zij zijn, maar Hij is veel inniger met de rechtvaardigen, terwijl Hij in hen woont door zijn genade en hen de kostbare uitwerkselen van zijn goedheid doet ondervinden. Wat Maria betreft, zij is inderdaad vol van genade en op die titel boven alle schepselen verheven, zij is ook inniger verbonden met Jezus Christus, wiens moeder zij is. De liefde, waarvan zij blaakt, overtreft die van de Serafijnen; zij is bij uitstekendheid de woonplaats van de Allerhoogste, die haar uitzonderlijk vervult met al de gaven, welke uit een zo buitengewone tegenwoordigheid voortvloeien en jegens haar al de schatten van zijn grootmoedigheid openlegt.
Gij zijt gezegend boven alle vrouwen, zei haar de aartsengel en de H. Elisabeth. Terecht wordt Maria boven alle vrouwen genoemd, terwijl zij altijd van de minste smet van de zonde bevrijd is gebleven en het werktuig is geweest, waarvan God zich bediend heeft, om de vloek, die op het menselijk geslacht rustte, op te heffen. Toe Judith Bethulie van een tijdelijke verwoesting verlost had, zei Ozias, de vorst van het volk, tot haar: O dochter, gij zijt gezegend boven alle vrouwen, die op de aarde zijn. Het volk zegende haar uit één mond, zeggende: “Gij zijt de roem van Jeruzalem, gij zijt de vreugd van Israël, gij zijt het sieraad van uw volk. Met hoeveel meer reden mogen wij die lof toepassen op haar, die de oorsprong zelf van alle hemelse zegeningen, welke over ons uitgestort worden, gebaard heeft? Maria mocht dus terecht van zichzelf zeggen: “Al de geslachten zullen mij gelukzalig noemen.”
Voornemen
Nemen wij het besluit van het schone gebed, hetwelk aan Maria gewijd is, wel te verstaan, wel te overwegen en overal het met een zuiver en aan haar gehecht hart te doen, opdat wij, de woorden van dat gebed uitsprekende, doordrongen mogen zijn van de gevoelens, welke het hart van haar trouwe dienaren vervullen en waarvan de lezing van deze dag ons enig denkbeeld geeft. O, hoeveel genot zouden wij vinden in het bidden van het rozenhoedje, indien wij zulks met evenveel eerbied, liefde en vertrouwen deden.
Gebed
De genade welke ik u smeek, heilige Maagd, van uw goddelijke Zoon voor mij te verkrijgen, is u te beminnen, te vereren, gelukzalig te noemen, omdat gij vol van genade geweest zijt en de Heer met u is geweest. Dit zal voortaan mijn geliefkoosde bezigheid zijn, want geen is zo geschikt om mij uw zegen en de hulp van boven te doen verwerven. Amen.