De onwettenheid over de godsdienst

(Pastorale brief van Mgr. Lefebvre: Dakar, 25 januari 1948)

De onwettenheid over de godsdienst

“God ziet uit de hoge hemel op de mensenkinderen neer, speurend of er soms één sterveling is met verstand, één die nog zoekt naar God. Doch allen zijn verdwaald, allen zijn verdorven”. De woorden van de Psalmist weerklinken in deze van de H Paulus: “De mensen zijn niet te verontschuldigen. Want ofschoon ze God hebben gekend, hebben ze Hem niet als God geëerd of gedankt , maar hun bespiegelingen zijn uitgelopen op niets en hun onverstandig hart werd verduisterd”.

Zijn deze vaststellingen niet heel actueel? En is het niet zo dat, in onze dagen, er velen zijn die zich niet bezig houden met God of het goddelijke? Velen die niets afweten van de christelijke godsdienst of de mysteries van Christus? Nog erger, niet zelden treft men vele gedoopten die niets afweten van de godsdienst, die zelfs de meest  elementaire gebeden niet kunnen opzeggen.  Hoeveel onder hen, zelfs universitair gediplomeerden, zijn niet in staat om de ware godsdienst, waarin zij gedoopt zijn, te onderscheiden van ketterijen of door mensen gestichte sekten.

Deze onwetendheid is gerechtvaardigd voor mensen die in een heidens milieu leven en die lovenswaardige inspanningen leveren om er uit los te komen. Maar zij is onvergeeflijk voor hen die in een christelijk milieu leven en die, mits een zekere vorming,  alle middelen tot hun beschikking hebben om de wijsheid te verwerven, die van de mens werkelijk een wezen maakt, geschapen naar het beeld van God.

Onze Heilige Vader Paus Pius X zegt hierover het volgende:

“Zij, die nog ijveren voor Gods eer, zoeken naar oorzaken en redenen voor de achteruitgang van de godsdienst. De enen zeggen dit, de anderen dat en eenieder volgens zijn eigen mening stelt verschillende oplossingen voor om het rijk Gods op aarde te verdedigen of te herstellen. Wij van onze kant geloven, zonder de anderen af te keuren, dat diegenen gelijk hebben, die de huidige verslapping van de zielen en hun zwakheid, met alle kwaad dat eruit voortvloeit, voornamelijk toeschrijven aan de onwetendheid over de goddelijke zaken. Exact hetzelfde verkondigde God door de mond van de profeet Osee: ‘Van God wil men niet meer weten in het land. Laster, liegen, moorden, stelen en echtbreken zijn schering en inslag. Bloedbad volgt op bloedbad. Daarom verdroogt het land en kwijnen al zijn bewoners weg’.”

Hoeveel geloven zich tevreden te kunnen stellen met geloofsonderricht ontvangen vóór de leeftijd van 11 jaar. Een leeftijd waarop men absoluut niet bekwaam is een profane wetenschap volledig te beheersen. Het is waar dat de godsdienst aangeboren is bij de mens en dat op een leeftijd, waarop de gevoelens het verstand nog niet verduisterd hebben, de verheffing van de ziel naar God gemakkelijk en spontaan gebeurt. Het is echter onmogelijk in die fase van het leven de ware kennis te verwerven, die de basis legt voor het geloof en die zal toelaten te weerstaan aan de interne en externe aanvallen van de duivel en de wereld.

Aan welke misdaad maken die ouders zich schuldig, misschien onbewust, die het niet nodig achten dat hun kinderen na hun Plechtige Communie nog geloofsonderricht volgen. Zij die menen dat de kennis van de godsdienst goed is voor de kindertijd, dat de adolescent en de volwassene zich als bevrijd van deze kennis mogen beschouwen, dat een beperkte godsdienstpraktijk, zoals het bijwonen van een avondmis op zondag en enkel de Communie op Pasen, volstaat om een christelijk leven te leiden, vergissen zich. Men zal niet verbaasd zijn dat er christenen zijn die zich beperken tot het strikte minimum dat door de Kerk gevraagd wordt, en tegelijk in de wereld leven als mensen zonder geloof en zonder moraal. “De wil, verloren en verblind door de slechte begeerten,” zegt Pius X nog, “heeft nood aan een gids die hem terug de weg wijst naar de paden van de redelijkheid die hij ten onrechte verlaten heeft. Deze gids moeten wij niet buiten onszelf zoeken, maar hij wordt ons gegeven door de natuur: het is ons verstand. Als het verstand het ware licht mist, het is te zeggen de kennis van de goddelijke zaken, dan is het als het verhaal van de blinde die de blinde leidt: beiden vallen in de kuil.”

Nog erger, het zal heel vaak voorkomen dat de adolescent alle godsdienstpraktijk staakt en al gauw alle moraal opgeeft. Dit tot grote droefheid van de priesters en religieuzen die alles gedaan hebben om deze jonge zielen op de weg van de plicht en het eeuwig heil te houden.

Helaas! Het is waar dat de volwassenen meer dan ooit gegrepen en gefascineerd zijn door alle uitvindingen van de moderne wetenschap die de wereld in een koortsachtige activiteit meeslepen. Het is waar dat de geest van de mensen meer dan ooit aangetrokken is tot alles wat de zintuigen aanspreekt. Hoe kunnen de jongeren dan weerstaan aan deze bekoring als zij in het diepste van hun ziel en hun verstand geen grotere aantrekkingskracht tot God hebben door een volmaaktere kennis van de onpeilbare rijkdommen van zijn barmhartigheid, zijn almacht en zijn oneindige liefde, die Hij ons heeft getoond door van zijn goddelijke Zoon onze Broeder en ons voedsel te maken. Immers, Onze Heer leert ons dat “het eeuwig leven bestaat uit de kennis van God en zijn goddelijke Zoon Jezus Christus”. Gaan wij het eeuwig leven opgeven door onze onwetendheid over de goddelijke zaken, om de bekoringen van dit vluchtig en vergankelijk leven te volgen?

Men merkt bij onze tijdgenoten een bijna ziekelijke zenuwachtigheid veroorzaakt door een activiteit van de zintuigen die niet evenredig is met de lichamelijke krachten die ons door God gegeven zijn. De radio, de bioscoop en in het algemeen de moderne uitvindingen zijn er voor een groot deel de oorzaak van. Maar dat zou een minder kwaad zijn als men er met mate gebruik van zou maken. Maar merken wij niet eerder dat men overhaastig en begerig deze prikkels en gewelddadige indrukken najaagt. De gevolgen daarvan zijn duidelijk waar te nemen in ons verstand dat voor zijn werkzaamheid afhankelijk is van ons zenuwstelsel.

Het is daarom dat de kinderen en de jonge mensen de grootste moeite hebben om langere tijd aandachtig te blijven in de klas en dat mensen van rijpere leeftijd een afkeer krijgen van een intensieve intellectuele inspanning, van het opbrengen van de nodige aandacht voor een iets langere tijd.

Wat voor gevolgen heeft dit dan niet voor de godsdienstige zaken, waar de zintuigen maar een zeer kleine rol spelen, waar men fijngevoeligheid nodig heeft en waar men zich moet verheffen naar het spirituele. Nochtans, zegt Onze Heilige Vader Paus Pius XI, “wie zal ontkennen dat de door God naar zijn beeld en gelijkenis geschapen mensen, die hun bestemming in Hem, de oneindige volmaaktheid, hebben en die, dankzij de materiële vooruitgang van vandaag, in overvloed leven, er zich meer dan ooit van bewust zijn dat de aardse goederen onvoldoende zijn om de individuen en de volkeren het ware geluk te brengen! Daarom voelen zij ook in zichzelf dit streven naar een hogere volmaaktheid die de Schepper in hun redelijke natuur heeft gelegd.”

Wat moeten wij doen om te voldoen aan dit streven naar God en de eeuwigheid en om te verhelpen aan deze onwetendheid  over God en goddelijke mysteries ?

Vooreerst het verlangen hebben om de ware wijsheid te verwerven: de kennis van de zaken van God.

Vervolgens, deze kennis putten uit zijn werkelijke bron: de Kerk.

Tenslotte en vooral: bidden.

Het volstaat immers niet dat de priester spreekt, dat hij schrijft. Men moet naar hem luisteren met het oprecht verlangen om bij te leren.

“Mijn zoon”, zegt de Profeet, “steun niet op uw eigen verstand…zoek de wijsheid, onthoud het onderricht, geef haar niet op, want zij is uw leven… Mensen, ik roep tot jullie: luister, want ik heb wonderbare dingen te zeggen.” Op die manier spoort hij de gelovigen aan om naar zijn woorden te luisteren en hij geeft zichzelf als voorbeeld: “Ik heb naar de wijsheid verlangd en zij is mij gegeven; ik heb haar bemind en haar gezocht sinds mijn jeugd.”

Laten wij het verlangen om God te kennen en lief te hebben in ons en vooral in de zielen van de kinderen niet verstikken. Zoals de H Augustinus ons vertelt, zit dit verlangen in ieder menselijk wezen: “U hebt ons gemaakt voor U, Heer, en ons hart is onrustig totdat het rust vindt bij U.” Laten ook wij naar de bron van wijsheid gaan, zoals een verdwaald hert de bron, waar hij zijn dorst kan lessen, wil bereiken.

Alle wijsheid en alle kennis echter zijn besloten in Onze Heer Jezus Christus, de glorie van de hemelse Vader. Over hem werd reeds in het Oude Testament in volgende bewoordingen gesproken: “Kom tot mij, gij die vurig naar mij verlangt en vul u met de vruchten die ik draag; wie naar mij luistert, zal niet beschaamd worden.”. En Hij zelf heeft gezegd:  “Mijn schapen luisteren naar mijn stem. Ik ken ze en ze volgen Mij en Ik geef hun eeuwig leven”. “Hij die gelooft in Mij, gelooft in Hem die mij gezonden heeft.”

Hij heeft eraan toegevoegd, toen hij tot zijn Apostelen sprak: “Wie naar u luistert, luistert naar Mij; wie u misprijst, misprijst Mij.” Het College van de Apostelen, onder leiding van de H. Petrus, dat is de Kerk. En de Kerk blijft zijn stem verheffen door middel van de bisschoppen en de priesters.

Wij besluiten dus dat, wie verlangt de kennis van God te verwerven, moet luisteren naar de priester, die onderwijst in naam van de Kerk.

De priester onderwijst echter op verschillende manieren: door de prediking op zon- en feestdagen, door gesprekken en huisbezoeken, waarin hij raad geeft, dwalingen weerlegt en de weg naar de waarheid aangeeft. De gewoonte van sommige gelovigen, om, zonder geldige reden, de Zondagsmis te kiezen, waarin er geen preek is, om hun zondagsplicht te vervullen, is zeer te betreuren.

Verder geeft de priester catechismus aan de kinderen en de volwassenen. In dit verband herinneren we de ouders aan hun zware plicht om hun kinderen naar de catechismus te sturen, ja zelfs naar de catechismus voor gevorderden. Het godsdienstonderricht is niet minder noodzakelijk voor een kind dat les volgt in een staatsschool dan voor een kind dat leerling is van een katholieke instelling. De ouders moeten alles doen wat in hun macht ligt om aan te vullen wat ontbreekt in de scholen. Dat is één van hun meest essentiële plichten. Wij hebben met vreugde kunnen vaststellen dat toegewijde leken zich ter beschikking stellen van de Paters om te helpen bij het catechismusonderricht. Dat zij zich ervan bewust zijn hoezeer hun toewijding aangenaam is aan God en de Kerk en dat zij hierdoor de zegeningen van de Hemel over zich afroepen.

Een ander onderwijsmiddel van de Kerk is het gedrukte woord, of het nu gaat over boeken, tijdschriften, kranten of andere publicaties die het verstand voeden en verlichten en het de kennis van de goddelijke zaken geven.

Het gouden boek over de kennis van God is bovenal de Heilige Schrift. De Heilige Vader Paus Pius XII zegt hierover het volgende: “De bisschoppen moeten alle initiatieven van ijverige apostelen aanmoedigen die de lovenswaardige bedoeling hebben de kennis van en de liefde voor de Heilige Boeken bij de gelovigen te stimuleren en te onderhouden. Zij moeten dus die vrome organisaties begunstigen en ondersteunen die de Heilige Schrift en vooral de Evangelies onder de gelovigen willen verspreiden en die er over waken dat in de christelijke families er elke dag vroom in gelezen wordt… Zoals de Heilige Hieronymus zegt: “De onwetendheid over de H. Schriften is de onwetendheid over Christus. Als er iets is dat de mens deugdzaam houdt in dit leven en hem er van overtuigt, onder het lijden en de kwellingen van deze wereld, gelijkmoedig te blijven, denk ik dat het in de eerste plaats de overweging en kennis van de H. Schriften is.”

Daarom moedigen wij van ganser harte onze gelovigen aan om deze uitstekende, door onze Heilige Vader de Paus aangeraden, gewoonte aan te nemen om in gezinsverband enkele passages van deze ‘geïnspireerde’ boeken te lezen.

Mijn geliefde broeders, laat niets na dat jullie een diepere kennis van onze Heilige Godsdienst en van de bron van alle genade, Onze Heer Jezus Christus, kan geven.

Wat een kracht, wat een troost! Wat een hoop in de beproevingen en de kwellingen geeft ons het christelijk geloof, dat ons reeds naar de eeuwige realiteiten voert.

Aan het verlangen naar de kennis van God, aan de zorg om te putten uit de bronnen van de waarheid, moeten wij het gebed koppelen. Dat van de blinde op de weg naar Jericho aan wie Jezus vroeg wat hij verlangde. “Heer, dat ik toch moge zien”. Met welke nadruk moest deze arme zieke deze woorden uitspreken “dat ik toch moge zien” en het ging dan nochtans maar over het zien van de  dingen die voorbijgaan. Laat ons deze woorden herhalen met een nadruk en een hart dat de barmhartigheid van God raakt. Laten wij in deze Heilige Vasten ons best doen om met meer nederigheid, met meer berouw te bidden. “God versmaadt het berouwvol en nederig hart niet.” Opdat het licht van de waarheid en de kennis in onze zielen moge opkomen als een dageraad van vrede en zegening in afwachting dat de dag van de Heer er voor altijd in schittert in de gelukzalige eeuwigheid.