De oprichting van de “Congregatie van de voortdurende aanbidding”

Sint-Michielsabdij door Hendrik Causé naar P.P. Rubens, 17de eeuw (Rijksmuseum Amsterdam)
Historiek van de Kapel van het Allerheiligste Sacrament
Naar aanleiding van de restauratiewerken van onze kapel en voor een betere kennis van deze vergeten parel aan de Antwerpse kroonzal zal in deze rubriek het ontstaan en de geschiedenis van onze kapel worden belicht.
Juffrow Griet Beldé, auteur van deze artikelen, is parochiaan en archeologe. Zij doet onderzoek naar de geschiedenis van onze kapel die maandelijks wordt gepubliceerd in ons mededelingenblad De Monstrans.
Door Juffr. Griet Lucy Beldé, parochiaan en archeologe
De oprichting van de “Congregatie van de voortdurende aanbidding,” in 1856 als reactie op het antiklerikalisme tijdens het Franse bewind.
Het succes van religieuze instituten toegewijd aan het Heilig Sacrament, zoals initieel ook onze Kapel de “Congregatie van voortdurende aanbidding” opgericht door Anna De Meeûs, kaderde binnen het fenomeen van religieus ontwaken na de Franse Revolutie. Religieuze, katholieke instellingen en in het bijzonder het kloosterwezen hadden het tijdens de Verlichte en revolutionaire regimes van de 18de en begin 19de eeuw erg zwaar te verduren gehad. In sommige gebieden waren ze nagenoeg van de kaart geveegd. Vanaf 1830 kwam het evenwel tot een heropleving van de religiositeit en het kloosterleven in het bijzonder. De 19de-eeuwse vroomheid was doordrongen van een verlangen naar boetedoening en eerherstel. Katholieken wilden plaatsvervangend boete doen voor de antiklerikale maatregelen van de revolutie en de religieuze onverschilligheid in de samenleving.[1]
In deze aflevering van de Monstrans wordt ingegaan op wat dit antiklerikalisme onder het Franse bewind (1794 en 1814) voor Antwerpen en haar religieuze instellingen betekend heeft en waarop onder andere de oprichting van de “Congregatie van de voortdurende aanbidding” en het laten bouwen van onze kapel door Anna De Meeûs een reactie is geweest.
In het verleden stond er in bijna elke straat of steeg van Antwerpen wel een klooster, godshuis of begijnhof. Volgende orden waren in Antwerpen gevestigd: Norbertijnen, Norbertinessen, Predikheren, Karthuizers, Kapucinessen, Augustijnen, Minderbroeders, Carmelitessen, Falcontinnen, Zwartzusters, Maricollen, Cellebroeders, Beggaarden en wellicht nog andere. Allen werden tijdens de Franse bezetting belaagd en verjaagd.
Om een duidelijk beeld te krijgen van de dramatiek die zich onder de Fransen voor de religie voltrokken heeft wil ik als voorbeeld graag ingaan op de verwoeste machtige Sint-Michielsabdij. Deze was tot aan haar ondergang in 1803 langs de Schelde gelegen, ter hoogte van de Kloosterstraat. De teloorgang van deze abdij is een typevoorbeeld voor het lot dat vele kloosters en abdijen in de Nederlanden, Frankrijk, Duitsland en daarbuiten in deze periode ondergingen. De abdij groeide vanaf de 12de eeuw uit tot één van de mooiste en rijkste abdijen van West-Europa.
Voor het ontstaan van de Sint-Michielsabdij moeten we terug gaan tot het begin van de 12de eeuw. Eén van de oorzaken was de komst van Tanchelm in Antwerpen, een onbesuisde ketter die vele heiligschennissen op zijn geweten had en daarmee het volk van het Heilig Sacrament afhield. Daarnaast waren de oude kapittelheren moeilijk te winnen voor het priesterschap, het celibaat en ook hun geregelde afwezigheid vormde een probleem. Bisschop Burchard van Kamerijk en markgraaf Godfried van Leuven ijverden daarom voor een strengere priestertucht en betere regeling van de eredienst. Naar aanleiding hiervan riep Burchard frater Norbertus, gekend om zijn godsvrucht naar Antwerpen omstreeks 1122. Norbertus (1080-1134) die later heilig verklaard werd, was de zoon van de Graaf van Gennep. Hij groeide op aan het hof van de prins-bisschop in Keulen. De heilige Norbertus was een voorvechter van de Eucharistische godsvrucht, zoals men tot dan toe nog niet gekend had. Tanchelm daarentegen legde zich net toe op het neerhalen van de waardigheid van het Sacrament, waardoor er onder het volk weinig godsvrucht was tot het Heilig Sacrament. De Heilige Norbertus predikte met veel ijver de godsvrucht tot de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in het Sacrament en stichtte de orde van de Prémonstratenzers of Norbertijnen. In 1126 stichtte hij de Norbertijnenabdij te Antwerpen. Deze was gelegen langs de Schelde, op de plaats van de bestaande parochiekerk gewijd aan Sint-Michaël.[2]
Reeds in 1200 bestonden er in Europa al 1800 abdijen van de Witte orde. In 1202 getuigt hertog Hendrik I van de Sint-Michielsheren: “dat de geur welke zij verspreiden, welriekende was voor de Heer, als de geur van een volle akker, honderdvoud vruchten voortbrengende.” De abdij maakte zeer snel haar opgang en bezat omstreeks 1150 al uitgebreide landgoederen en eigendommen. In de daaropvolgende eeuwen breidde haar macht en rijkdom nog aanzienlijk uit.
Welk hoog aanzien de Sint-Michielsabdij genoot mag wel blijken uit het feit dat geen enkele regerende vorst Antwerpen bezocht of hij was te gast in de Sint-Michielsabdij. Om hen te herbergen werd speciaal daartoe het Prinsenhof ingericht wat niet moest onderdoen voor een koninklijk paleis. Vorsten die er onder andere verbleven waren Eduard III van Engeland (1340), Karel de Stoute (1465), Isabella van Bourbon (1462). Ze werd ziek, stierf er en werd er begraven. Verder verbleef er ook haar dochter Maria van Bourgondië en aartshertog Maximiliaan en Maximiliaans vader keizer Frederik. Andere vermeldenswaardige gasten in het Prinsenhof waren de Franse koningin Maria de Medici, Keizer Karel (1520), Filips II (1549), Margareta van Parma, de hertog van Alva (1567), Willem de Zwijger (1577), François de Valois (1582), Alexander Farnese (1585), Aarshertogen Albrecht en Isabella (1599), prins-kardinaal Ferdinand van Oostenrijk (1635), Lodewijk XV (1746) en vele anderen.
Eeuwenlang heeft de abdij zich kunnen uitbreiden en aan betekenis winnen. Toch heeft de Sint-Michielsabdij het doorheen de tijd zwaar te verduren gehad tijdens de Beeldenstorm, de Spaanse furie, het protestantisme, de kerkvervolgingen en later onder het bewind van Jozef II. Het ergste moest echter nog komen tijdens het Franse bewind. De Franse Revolutie die in 1789 losbrak werd een bron van rampen voor de oude abdij en zou ze tenslotte geheel tot de ondergang voeren. Bij de eerste komst van de Fransen in 1792 hadden de Norbertijnen het al zwaar te verduren gekregen en allerlei smaad en beledigingen moeten ondergaan. De abdij werd gebrandschat. De Norbertijnen konden onmogelijk deze zware oorlogsbelastingen betalen en moesten noodgedwongen overgaan tot de verkoop van eigendommen, zoals gronden en huizen. Meer dan tweehonderddertig paters zijn vervolgens als gijzelaars naar Frankrijk gevoerd. Aanvankelijk werden zij in de citadel gevangen genomen en vervolgens met schuiten naar Rijsel en Douai gevoerd om nooit meer weer te keren. Bij de tweede inval van de Fransen in 1794 werd overgegaan tot gedwongen onteigeningen. In 1795 werd in het Sint-Michielsklooster de civiele rechtbank van het “Departement der Beide Nethen” gevestigd. Op 16 december 1796 werden de paters onder Dargonne door republikeinse soldaten en in aanwezigheid van een grote menigte uit hun klooster gedreven. Een half jaar later in april 1797 werd de abdij te koop gesteld en verkocht in vier loten. Hierin vinden we een overzicht van de voormalige gebouwen van de Sint-Michielsabdij, wat een beeld geeft van de uitgebreidheid ervan. Het ging om een voorplein met ettelijke gebouwen waaronder veertien benedenkamers, de woning van de provisor, een grote tuin met een schuur, het Prinsenhof, een brouwerij, magazijnen, een koetshuis, de abts-en kloosterwoningen, de kerk, de bibliotheek, binnenplaatsen en hoven. De bibliotheek werd leeggemaakt en honderd schilderijen werden geroofd en naar het Louvre overgebracht.
Omdat Napoleon van Antwerpen een oorlogshaven wilde uitbouwen gericht op Engeland werd een deel van de gebouwen gesloopt voor de aanleg van een scheepstimmerwerf en een marine-arsenaal. In de kerk en de abdijgebouwen werden magazijnen, werkplaatsen en kantoren ingericht. In 1830 tijdens de Belgische Opstand werden de resterende gebouwen gebombardeerd en wat nog restte van de ooit zo machtige abdij werd verwoest.
Om nog aan te tonen hoe uitzonderlijk rijk en schoon de abdij was wordt kort ingegaan op de kunstschatten in de kerk. De kerk was heel groot en had een sierlijke klokkentoren, die bekroond was met het standbeeld van Sint-Michiel. De bemeubeling was ongemeen rijk. In het hoogkoor boven op het dokzaal stonden de beelden van de Goede Herder en van de apostelen Paulus en Petrus. Het hoogaltaar was versierd met talrijke figuren en boven het altaar prijkte “De aanbidding van de drie koningen” door Peter Paul Rubens. Verder was de kerk versierd met beelden en schilderijen van andere grote kunstenaars zoals Erasmus Quellin, Cornelius De Vos, Gillis Mostaert, Hendrick Van Balen, Abraham Van Diepenbeeck en ook van Rubens hingen er nog verschillende schilderijen. De abdij was niet minder rijk aan kunstwerken van de hand van gekende kunstenaars zoals opnieuw verschillende werken van Rubens, Van Dijck, Tintoretto, Van Diepenbeeck, Francken, Snijders, Seghers, Teniers, Bonavenuta Peeters, Jan Van Eyck, Quellin en nog anderen.[3]
De Sint-Michielsabdij had zoals andere kloosters haar eigen kerkhof, naast de talrijke begravingen in de kerk zelf. Al de abten en kanunniken werden er begraven daarenboven ook menige bewoners van Antwerpen. Tijdens het nog lopende archeologisch onderzoek naar de voormalige abdij werden er al meer dan driehonderd begravingen aan het licht gebracht. De graven werden ontdekt ter hoogte van de vroegere pandgang, maar ook ter hoogte van het 11de-eeuwse kerkhof toen Sint-Michiels nog de parochiekerk van Antwerpen was.
[1] Suenens K., “Violatae caritas reparatio, Negentiende-eeuwse sacramentsdevotie als wegbereider voor autonomie en ondernemersschap van vrouwelijke religieuzen,” Rituelen 1, 6 (2016), p. 26
[2] Prims Fl., Jong Antwerpen, (Geschiedenis van Antwerpen, 1) (1927-1948), Antwerpen, 1981, p.40-41, 53-54.
[3] De Lattin A., Doorheen oud Antwerpen. Gids en inventaris van het hedendaags oud-Antwerpen, Antwerpen 1935 p. 73-92.