Over het secularisme (deel 4/5)

Gemeenschappelijke brief van de Italiaanse bisschoppen

Mgr. Marcel Lefebvre

Het secularisme en de clerus.

13. Maar de mentaliteit van de leken kan evengoed doordringen in onze rangen, geachte Priesters, en in het bijzonder de jongsten beïnvloeden. Zij kan ons ongemerkt leiden tot het innemen van leerstellige en vooral praktische standpunten, die zowel voor ons geestelijk leven als voor de uitvoering van ons apostolaat rampzalig zijn.

Het secularisme betekent de loochening of de miskenning van het bovennatuurlijke in al zijn vormen hier op aarde. Het is de klemtoon plaatsen op de aardse waarden, met uitsluiting van alle heilige en goddelijke waarden. Een dergelijke infiltratie in de denkwijze van de priester, zelfs buiten zijn medeweten, kan ernstige afwijkingen veroorzaken. Wij willen er hier enkele onderstrepen, die het makkelijkst te herkennen zijn, in de context van onze huidige wereld:

a) De neiging om te pleiten voor een humanisme, dat verleidelijk is in zijn perspectieven, maar dubbelzinnig in zijn diepste geledingen. Het humanisme of de betekenis van de menselijke waarden en hun logisch onderzoek (zowel in het privé leven als in het werk van het apostolaat) nemen een zo absorberende en overheersende plaats in dat zij de genade en de authentieke bijstand van de genade zowel op het gebied van het denken als op het terrein van de actie, doen vergeten of als bijkomstig doen beschouwen.

b) De neiging om de voorkeur te geven aan de waarden van de menselijke persoonlijkheid, aan de onafhankelijkheid en de autonomie van de rede en de actie, dit ten koste van de onveranderlijke waarden van de gehoorzaamheid en de nederigheid. Men mag niet vergeten dat het Priesterschap slechts onschatbaar en doeltreffend is in de mate dat het verbonden is met Christus en in de mate dat het de contactpersoon is met de Kerk en de hiërarchie.

c) De neiging om, in het te vervullen apostolisch mandaat, voorrang te geven aan het herstel van de menselijke orde boven de religieuze en morele hervorming. Men zou geneigd zijn te geloven dat, in de moderne wereld, het dringendste werk zich, zelfs voor een priester, situeert op het terrein van de sociale, culturele, economische of politieke hervorming. En men zou dan uiteindelijk vergeten dat de uitwendige hervormingen van de structuren de zaak zijn van de leken. Bovendien riskeren zij uiteindelijk de meest erbarmelijke ondergang te kennen, als men, op voorhand, het geweten niet van binnenuit opnieuw vormt, een taak die hoofdzakelijk de priester toekomt.

d) De neiging om de afstand tussen de wereld en zichzelf te verkleinen. Het gaat niet om de goed geordende inspanning die ons er toe drijft verschillende milieus te begrijpen en er in door te dringen en om aan allen de weldaad van het woord en de aanwezigheid van de priester te brengen. Maar door een ongezonde behoefte wil men er als iedereen uitzien, met het risico de boodschap, waarvan men de drager is, te devalueren, met het risico het onderscheid, dat duidelijk uitgedrukt wordt door het priesterlijk habijt, weg te nemen, met het risico tenslotte een irenisme te prediken dat neerkomt op de praktische filosofie van een gemakkelijk rustig leventje. Men vergeet de plechtige waarschuwing van de Apostel: “Vormt u niet naar deze wereld” (Romeinen 12, 2).

e) De neiging om neer te kijken op een noodzakelijke en voortdurende ontwikkeling op het gebied van de cultuur en het apostolaat, op het gebied van de denkbeelden en in het gebruik van de middelen en de methoden. Men voelt de zinloze nood om mee te zijn, de ijdele obsessie met wat modern is, met onbezonnen en avontuurlijke oplossingen. Men neemt een standpunt in tegenover de mensen en de ideeën van het moment met de verbitterde houding van de polemist, systematisch en zonder nuancering, kleinerend met een onverdraaglijke zelfgenoegzaamheid.

f) De neiging om de manieren van de eeuw over te nemen zowel in zijn gedrag als in zijn oordeel. De neiging om ten overstaan van de mensen van de wereld nonchalante poses aan te nemen, vol bitterheid en op voorhand bestudeerd, die soms bijna chantage zijn, en die zouden laten geloven in een onverschilligheid tegenover het priesterlijk habijt en de specifiek priesterlijke taken, en in het verlangen te ontsnappen uit het klimaat van eenzaamheid, ingetogenheid en terughoudendheid dat deel uitmaakt van het leven van de priester.

g) De neiging om het unieke belang van de versterving en de zelfverloochening voor het leven van de priester te willen ontkennen, tot zelfs zover te durven geloven dat de traditionele katholieke asceet zijn tijd heeft gehad en dat hij onmachtig is om echt richting te geven aan het christelijke leven. Deze asceet zou in duizend stukjes uiteenvallen bij het eerste contact met de ervaring van het werkelijke leven !

h) De neiging om de vermoeiende studie van de culturele problemen van onze tijd te verkiezen boven het vaste anker van het woord van Christus en van de leer van de Kerk. Men laat de studie van de wereldlijke zaken voorgaan op deze van de sacrale zaken, het enthousiasme voor de boeken van de mensen boven de liefde voor het Boek van God, een mode in de theologische literatuur boven de methodische studie van de theologie, de onverzadigbare honger van een steriele nieuwsgierigheid boven de honger en de dorst naar de evangelische waarheid.

i) De neiging om in het leven van de priester onder druk van al deze afwijkingen de echte hiërarchie van de waarden scheef te trekken. Men vervangt het primaat van de genade door het primaat van de aardse middelen en technieken; het primaat van het gebed door dat van de uitwendige actie; het primaat van de kwaliteit door dat van de kwantiteit; het primaat van de geestelijke vorming van de zielen door dat van de externe werken en organisaties; het primaat van de realiteit door dat van de uiterlijke schijn; het primaat van het geloof door dat van de manipulatie en de berekening; het primaat van de nederigheid en de eenvoud door dat van de hoogmoedige macht en de arrogantie.

Niemand kan in onze tijd het belang van deze bekoringen ontkennen. Misschien zien sommigen de zeer nauwe banden niet die deze bekoringen verbinden met de seculiere mentaliteit van heden. Dergelijke banden zijn nochtans evident voor wie de situatie ten gronde onderzoekt. Toegeven aan deze bekoringen zou voor ons priesterschap het volgende betekenen: het essentiële verliezen, afstand doen van ons waarlijk bovennatuurlijk gelaat en ons veroordelen tot onvruchtbaarheid en de dood.