Quatertemperzaterdag in de Vasten

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten
Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge
Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.
IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen
Quatertemperzaterdag in de Vasten
Thema : Onze transfiguratie of gedaanteverandering door de vasten.
Deze mis is eigenlijk een wijdingsmis. Daarom werd de statie gehouden in Sint Pieters; 't lijkt wel passend dat te Rome de priesterlijke macht zou voortgezet worden op het graf van de H. Petrus, die er de volheid van ontving. In verband met de wijdingen tot de verschillende orden zijn er vijf lezingen: na elke lezing ging men het graf van Sint Pieter bewieroken, en daarna diende men de wijding toe. De overige delen van het misformulier blijven toch vastengebeden, smekend om vergiffenis en bescherming.
I. Gedachten ter overweging.
Het Evangelie verhaalt ons de glorievolle gedaanteverandering van Christus en de medeverheerlijking van Mozes en Elias. Zij gaven ons het voorbeeld, dat wij in ons veertigdaagse vasten zoeken na te volgen. Het slotwoord van het Evangelieverhaal wijst op de verrijzenis: is dat vooruitzicht van Pasen niet bedoeld om ons moed in te spreken, om te volharden in het vasten?
Broeder, gij kent het verhaal; onnodig dus u in 't lang te vertellen hoe Jezus op zekere dag Petrus, Jacobus en diens broeder Joannes met zich medevoerde op de berg, hoe zijn aangezicht stralend werd als de zon en zijn klederen wit als de sneeuw, hoe Mozes de Wetgever, en Elias, de grote Profeet, verschenen, in gesprek met de Meester, hoe de H. Petrus in vervoering voorstelde daar maar te blijven wonen, hoe uit de wolk van Gods heerlijkheid een stem sprak: “Deze is mijn welbeminde Zoon, 't voorwerp van mijn welbehagen; luistert naar Hem”, en hoe de apostelen, toen ze van hun schrik bekwamen, alleen nog Jezus zagen en bevel ontvingen dit visioen niet te verhalen, vooraleer de Mensenzoon uit de doden zou opgestaan zijn.
Dit transfiguratie-Evangelie moet ons niet alleen doen denken aan Jezus' aanstaande verheerlijking in zijn verrijzenis, het moet ons tevens doen verlangen naar onze eigen transfiguratie, onze zedelijke gedaante-verandering, die we door ons vasten moeten bereiken.
De vijf lezingen en 't Epistel wijzen ons op een andere, wondere transfiguratie, die in de wijdingen geschiedt, de transfiguratie van een arm mensenkind in een “alter Christus”, in een nieuwe Christus. In vroeger eeuwen werden van alle vruchten de tienden aan God gewijd: de priesters zijn als 't ware “de tienden” van onze kristen-huisgezinnen, het Godsdeel, dat onze kristen-ouders, onze moeders vooral fier en blij aan de Heer aanbieden. Doch hij alleen mag priester worden, die God zelf heeft gekozen en geroepen en die zijnerzijds vrijwillig de Heer verkiest als zijn erfdeel en Gods wil als zijn levensregel: deze wordt een heilige priester van de Heer (1ste Lezing). Deze overwint de sterke machten, en geen kracht kan hem weerstaan (2de Lezing). Hij neemt de noden van allen op in zijn ziel, en vertolkt die bij God door krachtiger gebed voor zijn volk, zoals Nehemias (3de Lezing). Zijn gebed strekt zich uit tot allen, die de ware God niet kennen (4de Lezing). Maar hij zelf staat, evenals de drie jongelingen in de gloeioven, midden de vlammen der moderne gevaren. Hij moet er ongedeerd in blijven en er God loven en verheerlijken (5de Lezing). Hij moet immer blij zijn, God zonder ophouden bidden en danken, de geest van God nooit versmachten in zijn ziel, vol discretie zijn, en van zonde zelfs de schijn vermijden (Epistel).
II. Gevoelens en smekingen.
Gevoelens. Broeder, indien God uzelf, ofwel een of meer van uw kinderen tot 't priesterschap moest roepen, wat zou uw antwoord zijn? Broeder, verdedigt gij uw priesters wanneer gij ze lichtvaardig hoort veroordelen? En bidt gij veel voor hen, opdat zij hun roeping ten volle zouden beleven?
Doch verwekken we nu weer de vastenstemming in onze ziel, zoals deze in de overige delen der H. Mis tot uiting komt.
Moge mijn bede doordringen tot in uw aanwezigheid, o Heer, en neig uw oor naar mijn smeken; zoals een vader zich buigt tot zijn klein kind, dat iets in zijn oor wil fluisteren (Intr., Offert.). Wees genadig voor onze zonden, o Heer, en help ons, om de eer van uw naam (in de verschillende Grad. en Tract.), want wij betrouwen op U (Comm.).
Smeking. Wend, o Heer, de gesels van uw gramschap van ons af (1ste Or.). Moge onze geest, vrijgemaakt van alles, wat ons naar beneden drukt, in uw dienst opgaan (2de Or.). Geef dat wij, nederig blijven in voorspoed, en geduldig worden in tegenspoed, (3de Or.). Onze zonden verdienen straf, maar uw glorie ligt veel meer in barmhartig te zijn (4de Or.). Moge alles wat wij doen, uitgaan van uw inspraken, en strekken tot uw glorie (5de Or.).
Heer, laat ons niet tot as verteerd worden door de vlam van onze driften (Coll.). Dat ons vasten niet alleen uiterlijk weze, maar dat het ons innerlijk heilige (Secr.). Genees ons, Heer, van onze ondeugden en herstel in ons het eeuwig leven (Postc.). Dat onze wil nooit afwijke van uw wil, en dat wij ons steeds over uw weldaden mogen verheugen (Or. super pop.).
Besluit.
Vandaag doe ik een speciaal gebed en een speciale versterving, om van God vele en heilige priesters te bekomen.