Roepingen
De roeping tot het priesterschap
Gods oproep in een ziel is een geschenk van God, de Heer van de oogst, die Zijn arbeiders roept om Hem te dienen en te volgen door een andere Christus te worden.
Aangezien het doel van de Priesterbroederschap St.-Pius X het priesterschap is en alles wat daarmee samenhangt, wil zij in alle opzichten de ontwikkeling en het ontwaken van priesterroepingen bevorderen; door gezinnen te ondersteunen die hun kinderen een echt katholieke opvoeding willen geven, door jongeren te helpen de roeping van God duidelijker te zien door middel van geestelijke oefeningen, en door toekomstige priesters te verwelkomen in waarlijk katholieke seminaries uit liefde tot God, de Allerheiligste Maagd Maria, het H. Misoffer en de onze Moeder de H. Kerk.
“Maar heel het loffelijk pogen om de opleiding der priesterkandidaten zo goed mogelijk te maken, zou zeker weinig vrucht afwerpen, als de keuze der kandidaten, voor wie de seminaries bestaan, niet met de behoorlijke zorgvuldigheid zou geschieden. Tot deze keuze moeten allen, die de leiding hebben bij de vorming der geestelijkheid ieder voor zijn deel samenwerken. De oversten nl., de geestelijke leider en de biechtvaders moeten - elk echter op het terrein en binnen de grenzen van zijn eigen ambt - de door God ingestorte neiging tot het priesterschap met alle middelen begunstigen en versterken, maar met dezelfde zorgvuldige ijver moeten zij bijtijds degenen van de H. Wijding afhouden, die zij niet geschikt bevinden en daarom niet in staat om de last der priesterlijke bediening op waardige wijze te dragen. En nu is het zeker beter niet al te laat tot deze verwijdering over te gaan, omdat uitstel in dit punt tot vergissingen leidt en schade veroorzaakt; maar welke de oorzaak van het uitstellen ook geweest zij, zodra het duidelijk blijkt, dat men van de rechte weg is afgedwaald, moet men zonder enig menselijk opzicht het geneesmiddel voor de kwaal aanwenden. Zij echter die de plicht hebben hierover te beraadslagen, mogen zich niet laten leiden door vals medelijden. Dat zou een misdaad zijn niet alleen tegenover de Kerk, aan wie men een onbekwaam of onwaardig bedienaar zou geven, maar ook tegenover de jongeling zelf, die aldus op een valse weg gebracht met groot gevaar voor zijn eeuwig heil, voor zich zelf en voor anderen een steen des aanstoots zou wezen.
Het zal voor hem, die met voorzichtige en waakzame zorg aan het hoofd van het seminarie staat, die de hem toevertrouwde jongelingen één voor één met ijverige zorg nagaat en hun geestesaanleg en neigingen nauwkeurig bestudeert, ook niet moeilijk zijn te onderscheiden en uit te maken wie onder hen door een van boven komende uitnodiging tot het priesterschap wordt geroepen. Deze bereidvaardige neiging tot het aanvaarden van de gewijde staat, moet, zoals gij, Eerbiedwaardige Broeders, zeer wel weet, niet zozeer worden opgemaakt uit een inwendig waargenomen uitnodiging en een gevoelige ontroering - deze kunnen somtijds ontbreken - maar zij moet veeleer worden opgemaakt uit de oprechte neiging en mening van hen die naar het priesterschap verlangen, verbonden met die lichamelijke en geestelijke goede eigenschappen, die hen geschikt maken voor het aanvaarden van die staat. Wie naar deze heilige levensstaat streeft, uitsluitend om deze edele beweegredenen, nl. zich te wijden aan de dienst van God en het heil der zielen, en dan tegelijk een degelijke godsvrucht, een beproefde reinheid van leven en een behoorlijke wetenschap in de boven omschreven zin bezit of tracht te verkrijgen, die is voorzeker, gelijk duidelijk blijkt, door God tot de priesterlijke bediening geroepen.”
(Paus Pius XI, ‘Ad Catholici Sacerdotii’, 20 december 1935)