St.-Jozef, onze dubbele patroon

Uit het boek Kent u St.-Jozef

De werkzame bijstand van Sint Jozef toont volgend waar gebeurd verhaal.

“Op zekere dag schrijft de dokter me een kuur voor in B. Het ligt in een vallei, niet ver van de Rijn, en is aan alle kanten omringd door heuvels vol steengroeven.

Omdat ik de omgeving wil leren kennen, vraag ik mijn gastheer me de weg te wijzen naar Mondburg. Voorzien van een kaart ga ik op pad.

Na een bezoek aan de ruïnes kies ik als terugweg een schaduwrijk pad. Deze weg leidt me echter in de tegenovergestelde richting. Pas na een uur wandelen bemerk ik mijn vergissing. Met de kaart in de hand begeef ik me langzaam in oostelijke richting, waar B. zou moeten liggen. Bij het vallen van de avond kom ik op een plateau, dat me bekend voorkomt. Aan de rand staat een kapelletje met daarin een beeld van St.-Jozef. Een bank nodigt me uit om even te rusten. Vermoeid van de tocht ga ik zitten. Aan het firmament zie ik de eerste sterretjes flikkeren. Ik denk bij mezelf: stel je voor dat de nacht je midden in het bos had overvallen!

Op dat ogenblik herinner ik mij de waarschuwing van mijn gastheer : “Pas goed op voor de verlaten steengroeven!” Op datzelfde ogenblik denk ik aan bidden. Ik, bidden? Ja, mijn beste vriend. Destijds leek het gebed me overbodig en minderwaardig.

Bidden vraagt nederigheid waar mijn persoonlijke trots niets van wilde weten. Desondanks knielde ik neer. Het lijkt of ik mijn moeder zie, die me St.-Jozef wijst. Ik begin te bidden, iets wat ik al jaren had verleerd.

Daarna vervolg ik mijn weg. Op een kruispunt sla ik linksaf. Het zicht wordt nog slechter door een in de avondschemering opkomende mist. Tot mijn grote vreugde bemerk ik eensklaps dat ik niet alleen ben! Een man op leeftijd met een witte baard en lange mantel vervolgt moeizaam zijn weg. “Je hebt wel geluk”, denk ik bij mezelf, “die man haalt je uit de puree.” En zie, daar verlaat hij de weg en ook het pad, dat langs een steile helling loopt en uitkomt op de weg naar B. Ik volg mijn gids. Maar opeens verdwijnt hij uit mijn gezicht.

“Vreemd!”, murmelt mijn gastheer wanneer ik hem mijn wedervaren vertel. “Ik ken niemand in de omgeving die op die man lijkt.” Beste Georges, de volgende dag heb ik staan beven over heel mijn lichaam. Samen met mijn gastheer heb ik dezelfde route van de dag ervoor opnieuw gemaakt. Stel je voor, het pad waarop ik liep eindigde boven op een groeve bij een steile afgrond! In het voorbijgaan van het kapelletje kom ik tot de ontdekking dat mijn gids van gisteravond hetzelfde uiterlijk had, dezelfde baard en ook dezelfde mantel als St.-Jozef in het kapelletje.

Jazeker, St.-Jozef heeft me gered van een gewisse dood. En om mijn erkentelijkheid te betuigen ga ik elk jaar op bedevaart naar het kapelletje van Sint-Jozef.

 

U, Jozef, looft in koor der hemelingen heer,

U looft op aarde de ganse christenheid zo zeer.

Gij, die om uw deugd en in een kuis verbond,

Aan de zijde van de Maagd der maagden stond.

—Uit de hymne op het feest van

St.-Jozef (19 maart).