Zalig ziek zijn - Voor de begrafenis

Zalig ziek zijn is de titel van een boek geschreven door Pater A. Simons in 1942. In deze coronatijd vinden wij het heel belangrijk om voor de zovele zieke mensen te bidden, aan hen te denken en hen te steunen. De kleine hoofdstukken zullen op wekelijkse basis op onze website (www.fsspx.be/nl) gepubliceerd worden. Laten wij ook het personeel van de zorg in onze gebeden en offers niet vergeten! Dat God en Onze-Lieve-Vrouw altijd aan hun zijde blijven.
Voor de begrafenis
De H. Alfonsus beschrijft in zijn realistische taal de akeligheid en de narigheid van het lijk op het doodsbed.
“Zie, zegt hij, dat lijk, terwijl het nog op het bed ligt: zijn hoofd op de borst hangende, zijn haren in wanorde, nog klam van het doodszweet. Zie die ingevallen ogen, die ontvleesde wangen, dat gelaat met die vale askleur, die tong en die lippen met een kleur van staal. Het lichaam ligt zwaar en koud. – Wie het ziet, verbleekt en rilt. Hoeveel hebben, bij het aanschouwen van een dode vriend of bloedverwant, niet van leven veranderd en de wereld verlaten!”
“Afzichtelijker nog is het lijk, als het begint te bederven. Pas zijn er 24 uren verstreken of het lijk begint al te ruiken. De vensters moeten opgezet worden, veel wierook gebrand, in haast moet het lichaam naar de kerk gebracht worden en ter aarde besteld uit vrees dat het heel het huis zou besmetten. En zo het een lichaam is van een edelman of een rijke, zal de stank, die er van opwalmt des te ondragelijker zijn, zegt de H. Ambrosius.”
“Daar hebt u nu wat er van die hovaardige en die losbandige is geworden. Voorheen gevierd in gezelschappen en clubs, nu verafschuwd door al wie hem ziet. Bloedverwanten zelf spoeden zich om hem uit het huis te verwijderen. Gauw in de kist gesloten, een graf gedolven en met het lijk naar het kerkhof!
Voorheen werden zijn geestigheid, wellevendheid en fijne manieren geroemd, - pas is hij gestorven of alles wordt vergeten.
Bij de mare van zijn dood zegt de een, dat hij een man van eer was; anderen, dat hij zijn huis in goede staat heeft achtergelaten. De een beweent de overledene, omdat zij er profijt uit haalden; anderen verheugen zich eerder, omdat ze er belang bij hebben.
In de bezoeken van deelneming wordt al over andere dingen gesproken. Het zal ten anderen niet lang meer aanlopen of niemand spreekt nog over de dode.
Uw bloedverwanten zullen nog enkele dagen treuren om uw heengaan, maar ze zullen zich spoedig troosten met het erfdeel dat hun is te beurt gevallen, zodanig dat ze niet lang nadien er eerder blij zullen om zijn, en in dezelfde kamer waar u de geest gegeven hebt, en waar u door Jezus Christus zult geoordeeld zijn, zullen ze eten en dansen, spelen en lachen, evenals voorheen.
Denk gerust, dat, zoals u zelf het deed bij het overlijden van uw vrienden en bloedverwanten, de anderen zullen doen tegenover u. De levenden treden op hun beurt op het toneel en nemen de goederen en plaatsen in van de dode, en van deze laatste wordt niet of bijna niet meer gerept.”
Dierbare zieke, het tafereel, dat de H. Alfonsus hier voor ons ophangt, is zeker niet zeer bemoedigend, en wellicht wat somber voor ons optimistisch gemoed; maar op vele begrafenissen zal het niet anders zijn.
De heilige gaat voort en beschrijft op zeer realistische wijze hoe het lichaam in het graf bederft, hoe de schimmel op het lijk komt en de kleverige slijmen eruit lopen, enz. Ik bespaar u de détails, opdat u er niet misselijk zou van worden, en ik laat u liever een ander klokje horen, het klokje van de kerktoren, dat de dode uitnodigt om voor de laatste maal in Gods huis te verschijnen.
Verlaten
W. L. Penning
De deur viel dicht; de laatste vriend is heen!
Nog galmt zijn voetstap in de straten;
En reeds gevoelen we ons al lang alleen,
Van heil en hulp verlaten.
……………………………………………
Ja, laat zijn stoel vandaag nog aan den disch,
Nog, wat hij zong, ’t muziekblad open,
Ook, wat hij las – dat boek vol droefenis
Een meegevoel en hopen.
……………………………………………
Hoop? Zwijgend schuiven we aan bij enkel schijn
Waar velen vroolijk met ons zaten.
De laatste is heen; hoe trouwer ze allen zijn,
Hoe droever wij verlaten.