Zalig ziek zijn - De droeve herinneringen

De DROEVE herinneringen

De droeve mysteriën -

En dan herdenken we de pijnen en smarten vooral van Jezus’ lijden zelf. – Toen dat gebeurde, was de Heilige Jozef al gestorven; ook O. L. Vrouw was er niet altijd bij aanwezig; maar het zijn hun dierbaarste herinneringen; het zijn de voornaamste mysteriën van onze heilige godsdienst, en, terwijlwe het rozenhoedje bidden zullen we, samen met Maria en de Heilige Jozef, in bewondering overwegen de goddelijk schone liefde van hun lieve Jezus!

Jezus heeft zo graag dat we zijn doodstrijd overdenken, in de hof van Olijven. – Daar had Hij werkelijk vrees voor de kelk van zijn lijden, en Hij bad zijn Vader oprecht “zo het mogelijk is, laat dan deze kelk aan Mij voorbijgaan, zonder dat Ik hem drink!” Hij vroeg – gelijk wij zo gemakkelijk doen – om niet te moeten lijden – dat is zo diep menselijk! Maar wij moeten er ook telkens, evenals Hij, deemoedig onderworpen aan toe voegen “niet echter mijn wil, maar de uwe geschiede!”

Laten ook wij zo spreken tot God, dierbare zieke, Hij is ook uw Vader, en Hij zal u niet méér te lijden geven dan u dragen kunt, vooral als u tracht het te dragen zoals Jezus het gedaan heeft: uit liefde en voor de Liefde. Denk in alle benauwende gedachten en voorstellingen nopens de toekomst, aan Jezus’ doodstrijd.

Blijf elke donderdagavond een uur in verbeelding bij Jezus in de hof van Olijven: dat is het “h eilig Uur” dat hij vooral van zijn zieken verwacht.

U moet dat, evenmin als uw rozenhoedje, met spannende aandacht doen; u hebt er geen boek voor nodig – enkel even in verbeelding zien naar Jezus’ doodstrijd – het bloed dat Hij zweet – hoe Hij bedroefd is om eraan te sterven – hoe Hij plat ter aarde ligt – hoe de apostelen Hem alleen laten, en slapen, terwijl Hij lijdt, voor u, uit liefde tot u, opdat u in eeuwigheid niet zou moeten lijden – en zeg dan, al was het maar met een zucht: “Jezus, ik dank U; Jezus, ik bemin U; geef me nog meer liefde, meer lijdenskracht”. – En dan tracht ge meer aan Jezus’ smarten te denken dan aan de uwe: het zal een opperste daad zijn van zelfverloochening, van werkelijk volmaakte liefde tot God.

De geseling is de uitboeting van de zonden van onkuisheid, van de zonden van het vlees. Wenden we onze ogen niet af van die vreselijke foltering, en nemen we beslist de smarten van onze wonden, bloedverlies, operaties, inspuitingen op om de zonden van het vlees uit te boeten, de onreine blikken, gevoelens en genietingen, en bidden we rouwmoedig: “Heer, wees ons, zondaars, genadig!” en besluiten we in het vervolg aan de bekoring te weerstaan, ook al kost het ons ons bloed “nondum usque ad sanguinem restitistis”.

Ook de doornenkroning was een ijselijke foltering van het zo gevoelig hoofd van Jezus, dat edel hoofd van de geniaalste Mensenzoon, verstandiger dan alle profeten en wijzen.

Laten wij onze hoofdpijn, zenuwverzwakking, zwartgalligheid, alle speldeprikkende nauwgezetheid van geweten, alle droeve gedachten verdragen zoals Jezus zijn doornenkroning verdroeg tot uitboeting van onze ijdele, hovaardige, onkuise, afgunstige, nijdige, boosaardige, opstandige gedachten en plannen.

Zie, hoe Hij bespot wordt door het vuige beulenrot! Een purperen mantel geven ze Hem om de schouders; een rietstok tot scepter in de hand. Zie, hoe ze hem zelfs in het gezegend aangezicht durven spuwen! Pilatus mocht wel hopen dat het volk zou medelijden gehad hebben, toe hij Jezus voorbracht zeggende: “Ecce Homo”, “Aanziet de mens!” Er was geen plekje meer heel aan heel zijn bebloede lichaam en hoofd. – Zó hebben wij nog niet geleden!

En toch was er voor Hem geen medelijden. “Aan het kruis met Hem!” Opnieuw naar de pijnbank! – Niet naar de operatietafel om zijn leven te redden; maar naar het schandhout, waar Hij, de Driemaal Heilige, als een boosdoener zou moeten doodbloeden. – Lieve zieke, volg Jezus met uw kruis. Vragen wij, om het te dragen, gelijk Hij het deed, met dezelfde moed, met dezelfde liefde, liefde tot God, liefde tot de evenmens, liefde tot zijn beulen zelf. – Laten we, met Maria, Jezus volgen, en hier op de wereld onze zonden uitboeten, om niet hiernamaals te moeten gepijnigd worden, want Jezus zelf heeft er ons voor gewaarschuwd: “Als men zo handelt met het groene hout, wat zal er dan met het dorre gebeuren!” en “Doet boete, of gij zult allen vergaan!”

Jezus bestijgt lastig de Calvarieberg; Hij wordt op het kruis uitgestrekt – handen en voeten doornageld, - zonder chloroform, met geweld, ruw, zonder omzichtigheid, - opgeheven op zijn kruis. Bloed vloeit uit al zijn aderen – heet brandt de zon op zijn gloeiende wonden – van koorts rilt Hij – van dorst stikt Hij – lieve ziek, neem uw kruisbeeld: bezie die handen, doornageld om de zonden, die onze handen bedreven: onzuiverheid, diefstal, oorlog, doodslag, luiheid, slechte schriften, enz.! ... De voeten doorboord om de zonden uit te boeten, die wij met onze voeten begingen: het opzoeken van slechte gezelschappen, verzuimen van de Heilige Mis, alle wegen en wandelingen buiten het pad der deugd!...

Hoor, hoe Jezus zelfs voor zijn beulen bidt! De goede moordenaar belooft Hij het paradijs – hoe zouden we twijfelen aan zijn alles gevende barmhartigheid – hier schenkt Hij ons zijn moeder! – bijna als een verdoemde wil Hij een ogenblik de pijn van schade ondervinden en roept: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten!” Hier sterft de Heiland voor u, voor mij, voor alle mensen, uit zuiver minnende goedheid.

Laten we hier kracht putten in de harte strijd van onze vertwijfelende ziel. Zie, Jezus’ hartezijde wordt zelfs in de dood doorstoken; voor altijd geopend, om te dienen tot toegang tot zijn Heilig Hart voor alle Jezus’ minnende zielen.

Laten we hier verwijlen, en tot die wonde altijd onze toevlucht nemen, met het allergrootste betrouwen op zijn eindeloos lieftallige goedheid.

Gethsemani

A.S.

“Laat dezen kelk van Mij voorbijgaan”, spraakt ge, o Heer,

Uw Vader toe; en op uw aanschijn vielt Ge neer

In zwarte schaduw van Gethsemani’s olijven.

Doch niet uw wil, maar Vaders wil hebt Gij gedaan;

De nacht der menschenboosheid werd op U gelaan:

Alleen Uw liefde kon die somberheid verdrijven.

Dien nacht hebt Gij voor eeuwig in het hemelzwart,

Met ’t roode bloedlicht van uw zielesmart,

In gouden letteren uw liefde willen schrijven.

Gij vielt, o Jezus1

J. Simons

Gij vielt, o Jezus, onder ’t kruis bezwijkend,

Maar stondt weer op, en hebt geen hulp gevraagd;

Zonder één zucht schreedt gij, tot Ge, bereikend

Den Golgotha, den dood in ’t aanzicht zaagt.

Van gansch het menschdom op uw schoudren lagen

De zondenlasten zwaar – en Gij waart God! –

Wij die den last van slecht één leven dragen,

Wij vallen vaak en weenen om ons lot…

  • 1Uit “Vijf liederen van ingetogen stemming.” J. Simons, Arthur Verhoeven.