Zalig ziek zijn - De Eucharistie en de zieken

De Eucharistie en de zieken

(Wat de Eucharistie is voor de zieken)

Goede zieke, nu ik u schrijven mag over mijn innigste liefde, over de onbeschrijflijke zoetheid van het zoetste der harten, de schat der schatten, de troost in alle lijden, de heerlijkheid der heerlijkheden, de bron van alle vreugde, de toevlucht in alle nood, de roos van mijn hart en de zon van mijn leven, nu vind ik geen woorden genoeg om de gevoelens mee te delen, die mijn hart overmeesteren en doen opengaan als een bloemenkelk voor de zon, en ik luik mijn ogen om het zalig genot te kunnen inzwelgen van de herinnering aan al de liefdeblijken, die uit die éne bron me toegevloeid kwamen al de dagen van mijn liefdeleven met God zelf in de heilige Eucharistie!

Hoe zou mijn hart niet opengaan, bij het overdenken van de onuitsprekelijke goedheid van die Goede Herder, die zijn schapen, al zijn schapen zo zeer liefheeft, die lieve Heiland, die al weldoende voorbijging, die medelijdende Wonderdoener, die de doven deed horen, de blinden zien, de kreupelen gaan en een menigte zieken genas, de grote Lijder van Golgotha, de eeuwig trouwe Voorspreker bij de Vader; en hoe zou mijn tong woorden kunnen vinden, om u de verhevenheid, de schoonheid, de zoetheid, de heerlijkheid, de aanbiddelijke goedheid van het Heilig Sacrament des Altaars voor ogen te toveren, die dat alles bevat !!

Hebt gij er al ooit eens diep over nagedacht, wat al schatten van liefde en wonderen van genegenheid er besloten liggen in het eenvoudige kleinood van de witte Hostie? Och, kom, zeg maar eenvoudig: “Neen”, want wie er maar ééns diep is ingegaan, geraakt er nooit over uitgedacht, komt uit zijn ontroering niet meer terug, wordt zodanig met verstomming geslagen, dat het hem immer voorkomt, als had hij er nog nooit iets van begrepen, als had hij er zelfs nooit over beginnen na te denken. Zijn ogen gaan open, alsof hij in een nieuwe wereld aanlandt, waarvan de paradijshorizonten nog voor niemand zijn open getoverd; waar noch oog heeft gezien, noch oor heeft gehoord, noch in iemands hart is opgekomen, wat daar weggelegd is, voor wie dat Sacrament van liefde willen beminnen.

“Da amantem et scit quod dico”, zegt de heilige Augustinus. “Geef me iemand, die lief heeft,” (die kan liefhebben wil hij zeggen; die een hart in zijn lijf heeft, zouden wij zeggen) – en hij zal me verstaan. Hij zal voelen, dat al wat ik schrijf, geen louter opeenstapeling is van zoete liefdeswoorden, maar dat dit alles op verre na niet genoeg is en zelfs nog zo ver beneden de waarheid, zo kil en koud nog bij dat werkelijk goddelijk liefdesvuur, dat we verlangen liever een poosje stil te staan en ons hart te laten spreken, dat geen woorden nodig heeft om het al te zeggen en te voelen. De heilige Thomas zegt het met ons “Quantum potes, tantum aude, quia major omni laude, nec laudare sufficis”.

Liefde heeft maar één woord: Ik bemin u. Liefde geniet alleen van liefde: oog in oog: hart aan hart.

Wat moet de liefde dan zijn van Jezus voor u, goede zieke! Hij, die God is, maakt zich klein, om in een kleine Hostie binnen te geraken in uw hart! Hij, die van op een troon moet heersen, daalt met in zekere zin versmading van zijn stand, tot in de armste woonkamer van de geringste zieke. Liefde doet Hem zo handelen! Liefde tot mij, tot u! Goede zieke, hebt u dat al enigszins tenminste bevroed? Want echte liefde is dat zoals een moeder haar kind graag ziet; en aan de liefde van een moeder, van uw moeder twijfelt u toch niet!

Liefde, als die van de meest minnende tweelingbroers of tweelingzussen! Liefde, als die van de meest hartslievende geliefden: ze zoeken elkaar op; ze vinden telkens elkaar weer; ze weten altijd plaats en gelegenheid, om elkaar te ontmoeten; ze kunnen elkaar niet missen. Lieve zieke, meen niet, dat ik overdrijf; meen niet, dat ik wat uitvind, om u te troosten. Helaas, hoe weinig weten we van Jezus’ liefde, dat we zouden kunnen denken, dat mensen elkaar op menselijke wijze méér zouden kunnen beminnen, dan Jezus ons! Toen Jezus het Heilig Sacrament des Altaars heeft ingesteld, zegt de heilige Joannes, “deed Hij dat, omdat Hij zijn vrienden tot het uiterste liefhad!” “In finem dilexit eos”. En Jezus, die zo fijn besnaard was in zijn ziel, die zo heerlijk gevoelvol kon liefhebben, omdat ook zijn lichaam een god menselijk lichaam was, Jezus, met zijn warm hart, zijn reine liefdesblik, zijn edele verschijning, bemint nu ook nog elk van ons met de liefde van een bruid en een bruidegom. Hij zoekt ons op, waar we ook gaan of verblijven! We hebben Hem wellicht ooit ontvlucht? Hij kwam ons achterna. We sloten misschien de deur? Zachtjes bleef Hij kloppen, tot we hem zouden openen. Geen afstand was te ver, geen moeilijkheden te groot, geen offers te zwaar, om uw ziek mensenhart te winnen. Hij kan u niet missen.

De ziekte zelf, die u misschien node draagt, is wellicht een uiterste poging, om geheel beslag te leggen op uw hart en uw liefde. Jezus verlangt naar u. Hij ziet u graag; Hij houdt van u; Hij bemint u.

De heilige Teresia van Avila beminde zo hartstochtelijk de lieve Jezus, dat zij op het einde van haar leven smachtend van verlangen uitriep: “O zoete Bruidegom, het wordt tijd dat we bijeenkomen.” Lieve zieke, zo houdt Jezus van u! Hij verlangt naar uw komst; Hij verlangt naar een innig samenzijn met u! En Hij verlangt dat voor de eeuwigheid! “Ipse prior dilexit nos.” Hij heeft ons het eerst bemind. Van eeuwigheid tot eeuwigheid! Meen niet dat uw liefde de zijne ooit zal te boven gaan of vóór zijn. Hij staat al lang te wachten. Hij heeft u al vele geschenken gegeven, waar gij niet van weet misschien, van waar ze kwamen, zoals geliefden doen, die dan echter gewoonlijk gemakkelijk raden vanwaar de cadeautjes komen. – Lieve zieke, al wat werkelijk goed was in uw leven, kwam rechtstreeks of onrechtstreeks van Hem, en wat Hij zocht, was immer uw hart!

Hij heeft zijn liefde uitgeput om iets uit te vinden, waardoor Hij tot in het diepste van uw liefdevezels dringen kon, en Hij heeft zijn almacht gebruikt om het uit te voeren, en dat is de heilige Eucharistie.

In de heilige Mis komt Hij onder de Consecratie, door de woorden, die de priester dan uitspreekt, tegenwoordig, zoals Hij was, op het Kruis stervende om de mensen te verlossen. Hij offert er zichzelf nog op, elke morgen, ja, elk uur; want de wereld rond wordt op elk ogenblik ergens morgen, beklimmen de priesters de altaartrappen, rinkelt ergens het consecratiebelletje, wordt het  goddelijk offerlam ter aanbidding opgeheven voor de biddende schaar van gelovigen, draagt de Heiland zijn lichaam en bloed op voor het heil der zielen. En elk ogenblik ook gaan er, in onafzienbare rijen, gelovigen ter Heiligen Tafel, in al de kerken van de aardbol, van ’s morgens tot ’s avonds, van ’s avonds tot ’s morgens. Ook u, goede zieke, wordt daar verwacht! Jezus verlangt naar u! En Hij heeft het u zo gemakkelijk gemaakt, dat, wanneer u zelf niet tot Hem kunt komen, Hij ver voor zijn priesters een van hun voornaamste ambtsplichten heeft gemaakt Hem tot u te brengen, waar u ook lijdend ligt.

Hij verlangt zich te verenigen met u. Liefde zegt immer: Dichter! Nader! Wat de aardse liefde, ook in de volledigste overgave, door God zelf uitgedacht, niet vermag te verwezenlijken, dat vermag zijn liefde en zijn almacht: de algehele zoetste vereniging van twee minnende zielen in één versmolten.

“Zoals was met was door het vuur verenigd wordt,” zegt de heilige Cyrillus van Alexandrië, “zo worden wij door de nuttiging van Christus’ lichaam en bloed met Hem verenigd: Hij in ons en wij op onze beurt in Hem.”

“Cor unum et anima una” in de letterlijke zin! Eén hart en één ziel! Een God en een mensenziel of nog juister een god menselijke ziel in een mensenziel, een god menselijk lichaam in een menselijk lichaam. Ziel in ziel; lichaam in lichaam! Welke liefde! Welke vriendschap! Hier moeten alle tongen zwijgen! Hier buigen de engelen voor Gods liefde en majesteit! Hier spreken nog alleen twee harten: God en de ziel!

O, mochten we elke morgen verlangend uitzien naar de komst van die wondere Hemelvriend, die bij machte is, om al onze verlangens te voldoen; die gekomen is op aarde “sanare contritos corde”, “om te genezen de gebrokene van harte”, die in zich alle zoetheid meedraagt, “omne delectamentum in se habentem”, “supra amorem mulierum” een zoetheid, fijner en uitgelezener dan alle vrouwengenegenheden, en die in zijn liefde bereid is om elke dag in ons te komen! Hij zal u tevens geven al wat u nodig hebt naar ziel en ook naar lichaam: al wat u zalig kan zijn: al wat tot uw werkelijk geluk kan bijdragen; “ad tutamentum mentis corporis”, zeggen de communiegebeden, “tot bescherming van ziel en lichaam”. En elke heilige Communie maakt uw lichaam daarbij nog gereed tot een glorierijke verrijzenis. Hoe meer u te Communie gaat, hoe vuriger u communiceert, des te schoner zullen uw ziel en lichaam zijn bij de glorierijke opstanding in het Oordeel en gedurende geheel de eeuwigheid.

Bidden we vurig de heilige Bonaventura: “Doordring, allerzoetste Heer Jezus, het merg van het binnenste van mijn ziel met uw liefde allerzoetste en allerheilzaamste verwoning; met ware, serene en allerheiligste apostolische liefde, opdat mijn ziel immer kwijne en smelte van louter liefde tot U en verlange naar U; opdat ze al haar begeerte op U stelle, verlangend uitziet naar uw voorhoven, en wenst ontbonden te worden en met U te zijn.

Geef, dat mijn ziel hongert naar U, het brood der engelen, het voedsel der heilige zielen, ons dagelijks brood, meer nog dan substantieel, dat alles zoetheid en sappigheid bevat en alle lekkernij van zoetigheid.

U, tot wie de engelen wensen op te kijken, U luste en nutte steeds mijn hart; en van de zoetheid van uw smakelijkheid wordt het binnenste van mijn ziel vervuld. Ze dorst steeds naar U, bron van het leven, bron van wijsheid en wetenschap, bron van het eeuwig licht: stroom van wellust, weelde van Gods huis!

U verlangt, U zoekt, U vindt ze steeds, naar U streven ze, U genaakt ze; aan U denkt ze, van U spreekt ze, en alles verricht ze tot glorie van Uw naam, met ootmoed en bescheidenheid, met liefde en lust, met gemak en aandrang, met volharding tot het einde.

Wees alleen Gij mijn hoop, mijn vertrouwen, mijn rijkdom, mijn genot, mijn welbehagen, mijn vreugde, mijn rust, mijn kalmte, mijn vrede, mijn lieflijkheid, mijn geur, mijn zoetheid, mijn spijs, mijn verkwikking, mijn toevlucht, mijn hulp, mijn wijsheid, mijn erfdeel, mijn bezit, mijn schat, waarin stevig en vast en onwrikbaar voor immer mijn geest en mijn hart geworteld blijven. Amen.

Dag en nacht blijft Jezus in het Tabernakel en heeft het oog gericht op u; Hij waakt over u; Hij straalt u zijn genade tegen; Hij verliest u niet uit het oog. Er is geen geliefde op de wereld, die doet, wij Hij doet voor u; die kan doen wat Jezus voor u doet!

Hij staat aan uw deur en klopt : “Sto ad ostium et pulso.”

JEZUS  VERLANGT  NAAR  U[1]

Blijdschap

G. Gezelle

Ja! Daar zijn blijde dagen nog in ’t leven,

hoe weinig ook, daar zijnder nog, voorwaar,

En geren zou ik alles, alles geven

om één van die, mijn God, om éénen maar,

wanneer ik U gevoel, U heb, U drage,

mij onbewust, U zelf ben, mij niet meer,

U noemen kan, mijn God, en zonder klagen

herhalen: God! Mijn God en lieve Heer!

O blijft bij mij, blaakt deur en deur mij nu,

   O blijft bij mij, Gij, Zon van alle klaarheid

O blijft bij mij, één dingen, één is waarheid,

   Al ’t ander al is leugen buiten U!

Gij zijt mijn troost, als alle troost venijn is,

Gij zijt mij hulpe, als niemand helpt, elk vlucht,

Gij zijt mijn vreugde, als elke vreugd een pijn is.

   “Hallelujah”, als alles weent en zucht.

 

Ben ik het nog die minne al die mij haten,

   ben ik het nog, die duizend levens wou

Voor U, mijn God, en iedren mensche laten,

   en zelfvergeten lachend sterven zou!

O blijde stonden zijnder nog in ’t leven,

   en ware, o God, uw Hemel anders niet

Als één van die, nog zou ik alles geven

   voor één van die, gelijk ik nu …

            ik nu geniet.

Hadde ik

Hadde ik honderduizend monden,

Kon ik spreken d’englentaal,

Nog zou ik niet kunnen konden

Al de vreugd, waarvan ik dwaal.

Mij werd ’t hemelsch Brood gebroken,

‘k Heb gedronken Jezus’ Bloed,

‘k Voel van liefde mij ontstoken:

Ja, nu waar de dood mij zoet!

 

Hij, die aarde en hemel maakte,

Hij, die vestte land en meer,

Hij, die sprak, en ’t zonlicht blaakte,

Hij, God zelf, der Heeren Heer,

Hij, d’Alhooge, ’t Eeuwig Wezen,

Van wien alles “’t zijn” ontving,

Hij, oneindig, nooit volprezen,

Kwam tot mij, een sterveling!

 

O mijn God, wie kan doorgronden

d’Afgrond van Uw liefde groot?

Ik beleedigd’ U met zonden,

Gij Uw vleesch en Bloed mij boodt.

Wat kan ik, och arme, geven

Dat U, Heer, behaaglijk zij:

Liefd’ voor liefde, gansch mijn leven:

Ik aan U en … Gij aan mij!

 

[1] Ziet maar, hoe voorkomend de Kerk is voor u, zieken, om u toch maar de gelegenheid te geven dikwijls te communie te gaan!

1. Zieken, immers, die reeds sedert een maand bedlegerig zijn, zonder vaste hoop spoedig te zullen genezen (beteren) mogen naar de raad van een voorzichtige biechtvader, ééns tot tweemaal in de week de heilige Communie ontvangen, alhoewel ze te voren een medicijn of iets bij wijze van drank genomen hebben. (Kerkelijk Recht. Canon 858 § 2.)

2. Dezelfde toelating wordt verleend aan de ZIEKEN, zelfs voor het einde van de maand, dat ze bedlegerig zijn, of zelfs als ze niet te bed liggen, om ééns in de week de heilige Communie te ontvangen, alhoewel ze te voren een medicijn of iets bij wijze van drank genomen hebben. (Machtiging 42 der Aostolische Tijdingen.) (Facultas 42 Nuntiorum Apostolicorum.)

3. De Heilige Congregatie der Sacramenten staat zelfs toe aan ALLEN, die het natuurlijke nuchter zijn (jejunium naturale) moreel niet kunnen onderhouden dagelijks te communiceren, nadat ze iets bij wijze van drank hebben ingenomen. Deze toelating is echter persoonlijk en moet aan de eigen bisschop aangevraagd worden.

4. Zijne Eminentie de Kardinaal Aartsbisschop van Mechelen heeft, bij buitengewone machtiging, (voor zijn gelovigen in het algemeen) de toelating verkregen om twee- tot driemaal in de week – al volgens het oordeel van de biechtvader – de heilige Communie te ontvangen, na een medicijn of iets bij wijze van drank te hebben genomen:

Voor de ZIEKEN in de ziekenhuizen (sanatoria en dergelijke);

Voor degenen, die ZESTIG JAAR oud geworden zijn en een zwakke gezonheid hebben;

Voor de ZWANGERE  VROUWEN.

(Litterae pastorales. Tomus 3 nr. 87 (22-01-1937).

Deze drie categorieën moeten dus enkel van hun biechtvader de toelating hebben om met deze dispensatie twee- tot driemaal in de week te mogen te communie gaan zonder geheel nuchter te zijn.