Zalig ziek zijn - De Mis der zieken (vervolg)
Zalig ziek zijn is de titel van een boek geschreven door Pater A. Simons in 1942. In deze coronatijd vinden wij het heel belangrijk om voor de zovele zieke mensen te bidden, aan hen te denken en hen te steunen. De kleine hoofdstukken zullen op wekelijkse basis op onze website (www.fsspx.be/nl) gepubliceerd worden. Laten wij ook het personeel van de zorg in onze gebeden en offers niet vergeten! Dat God en Onze-Lieve-Vrouw altijd aan hun zijde blijven.
De Mis der zieken (vervolg)
De H. mis voor de zieken wordt in eerste bedoeling opgedragen tot het verkrijgen van de genezing van de zieke, alhoewel daarbij vele andere genaden gevraagd worden en afgesmeekt.
Laten we, lieve zieke, nu leren bidden met de woorden van onze moeder de H. Kerk. Zij zal in ons de ware christen geest aankweken.
Het introitus zingt reeds zijn klaaglied: “Verhoor, o God, mijn gebed, en versmaad mijn smeking niet … Ik ben droef in mijn gedachten … Verhoor, o God, mijn gebed”.
Het eerste gebed: “Almachtige, eeuwige God, eeuwig licht van wie in U geloven, verhoor ons ten gunste van uw dienaar (dienares), voor wie wij uw barmhartige hulp inroepen, opdat hij (zij) de gezondheid terugkrijgen, en U dank mogen brengen in uw kerk”.
Daarna houdt de apostel Jacobus ons, in de les van het epistel, voor, wat een zieke moet doen in gewone gevallen: “Hij haalt de priester, en dat hij over hem bidt!”. Als het erger wordt: “Dat hij hem met olie zalft (het H. Oliesel toedienen), en het gebed van het geloof zal de zieke behouden. De Heer zal hem opbeuren, en, indien hij in zonden is, zullen zij hem vergeven worden”. – Dit laatste betekent het volgende: in geval de zieke bijvoorbeeld niet zou weten dat hij in staat van doodzonde is, en dus het H. Oliesel (dat eigenlijk in staat van genade zou moeten ontvangen worden, omdat het een sacrament van de levenden is) in staat van doodzonde ontvangt, verkrijgt hij vergiffenis, ook van de doodzonden, door het ontvangen van het H. Oliesel. Zo groot is de barmhartigheid van God voor diegene, die met geloof de heilige sacramenten ontvangen.
En de H. Jacobus besluit zijn les: “Bidt voor elkaar, opdat gij moogt behouden worden”.
Toch zingt het alleluja “Geloofd zij de Heer!” zoals de heilige man Job het zo heerlijk zei: “De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen; de naam van de Heer zij gezegend!”.
Het tractus weeklaagt weer en roept tot God: “Ontferm U over mij, Heer, want ik word gekweld … onsteld is mijn oog en mijn ziel en mijn ingewand …mijn leven kwijnt weg in verdriet, mijn jaren in zuchten. Verzwakt in ellende is mijn kracht
Het alleluja zingt vervolgens weer met blije hoop op spoedige genezing: “Mijn hart heeft op God gehoopt en ik werd geholpen, en mijn vlees bloeide op, (de gezonde kleur komt terug) en van ganser harte zal ik Hem loven! Alleluja!”. We zullen na de genezing, met ééns zoveel genoegen naar de kerk en naar de H. mis gaan.
En het evangelie verhaalt van de knecht van de honderdman – de heidense officier, die veel hield van zijn oppasser, en naar Jezus toekwam en zegde: “Heer, mijn knecht ligt thuis verlamd, en lijdt hevige pijnen. En Jezus zegde tot hem: Ik zal komen en hem te genezen”. Maar de honderdman antwoordde: Heer, ik ben het niet waard, dat Gij onder mijn dak komt; maar spreek slechts één woord en mijn dienstknecht zal gezond zijn”.
En Jezus toonde zich verwonderd, zegt het evangelie, over zoveel geloof, en Hij zegde tot die Hem volgden: “Voorwaar, Ik zeg u, zoveel geloof heb ik in Israël niet gevonden. Doch Ik zeg u, dat er velen van het oosten en het westen zullen komen en met Abraham, Izaäk en Jacob zullen aanzitten in het Rijk der hemelen”. (Lieve zieke, die van het westen, dat zijn wij … bid gauw, bid veel en vurig, Jezus zal u verhoren.) En tot de honderdman zei Jezus: “Ga en zoals gij geloofd hebt, zo geschiede u. En op dat zelfde uur genas de dienstknecht”.
Lof zij U, Christus!” antwoordt het volk. Welk een diep betrouwen moet dat evangelie ons niet schenken, dierbare zieke. Laten we vurig bidden en tevens met ootmoed, zoals de honderdman: “Heer, ik ben niet waardig”.
Bij de offerande van brood en wijn klinkt nog een schoon gebed ten hemel op: “O God, naar wiens wenk de stonden van ons leven voorbij vliegen, aanvaard de gebeden en offerande van uw zieke dienaren, voor wie wij uw barmhartigheid afsmeken, opdat wij jubelen mogen om de genezing van hem, om wiens gevaarlijke toestand wij gevreesd hebben”.
Is het niet waar, dierbare zieke, wij voelen het zo goed aan, dat God ons leven in zijn handen heeft.
De gezonden bidden voor de zieken, en het H. misoffer, waar de zieke zijn lijdensoffer legt op de pateen bij de witte Hostie, die Jezus is, zal ook voor de gezonden vruchtrijk zijn.
In het Mystiek Lichaam van Jezus Christus zijn alle christenen ledematen van elkaar en ledematen van Christus. Ieder draagt elkaars lasten – we wenen met de wenende, en we verheugen ons met die zich verheugen.
Al de leden van het huisgezin, zegt het Sacramentsboekje, moesten het zich tot een vrome liefdeplicht beschouwen gezamenlijk ter H. Tafel te naderen in de H. mis, die zij aan God opdragen, om de genezing te bekomen. Hoe krachtig zou hun gebed niet zijn, en welk een stroom van zegeningen zouden zij over het huisgezin doe neerdalen!
De communiegebed zegt het zo schoon: “Illúmina fáciem tuam super servum tuum”. “Laat het lichten over uw dienaar”. Het licht is het symbool en de bron van leven en gezondheid. De zon is het vriendelijk gezicht van Onze Lieve Heer, las ik ergens, en dat is zo waar! Als een goed mens, met open gelaat en zacht glanzende ogen het ziekbed nadert, dan gaat de hemel voor hem open. Wat dan, zo God zelf zijn gelaat laat glanzen met de zachte en tevens diepe glans van zijn meedogende allesbegrijpende liefde!
“Illúmina fáciem tuam”. Heer, laat ik me koesteren in de zon van uw aanschijn! – Ik geloof in de heerlijkheid van uw liefde tot mij, uw geringe dienaar, uw arm verlaten mensenkind. Red mij in uw goedertierenheid! Heer, dat ik niet beschaamd word terwijl ik U heb aangeroepen!
En het laatste gebed na de communie; “O God, énige steun van de menselijke krankheid (God alleen kan alles; van Hem komen ook medicijnen, dokters en heelmeesters), toon de macht van uw hulp aan uw zieke dienaren, opdat zij, door uw barmhartigheid geholpen, weerom behouden aan uw kerk kunnen voorgesteld worden”.
De ziekte is geen normale toestand; ze moet niet bestendigd worden. God zelf verlangt, dat de zieke zijn gewoon werk en zijn dagelijkse bezigheden, zijn plichten van staat kan hervatten en vervullen – ook in de kerk bij de gelovigen. Dat moet ook het eerste en vurig verlangen zijn van de zieke: te genezen en terug naar de kerk kunnen gaan. God geve het!
Mijn verlangens bij het tabernakel
H. Teresia van het Kind Jezus
Hoe vurig wou ik nu de kelk zijn
Waarin ik ’t godlijk Bloed aanbid;
Maar ‘k mag dit in de mis ontvangen
En ‘k heb het daar in mijn bezit.
Meer acht Hij, Jezus, toch mijne ziele
Dan goudwerk, hoe ’t ook kostbaar zij.
Het altaar is een nieuw Calvarië
Waar Jezus’ bloed nog vloeit voor mij.
Gij weet het, Jezus, heilge Wijngaard,
Een gulden tros, een mondvol wijn
Ben ik; gij weet dat ik vertrappeld
En heel verpletterd wensch te zijn.
Mijn liefde zal ik U bewijzen
Wanneer ‘k voor U maar lijden mag;
En ‘k wil geen andre vreugd genieten
Dan dezen dood van elken dag.