Zalig ziek zijn - Onmetelijk betrouwen (De biecht)
Onmetelijk betrouwen
(De biecht)
Het betrouwen op God! Welk een kracht, welk een blijdschap voor de godminnende gelovige, maar ook, welke onnoemelijke schade voor de ziel, wie de duivel dat heeft ontrukt! – Ik spreek van de duivel, omdat er niets zo ver van God staat en niets zo dicht bij Satan komt als het wantrouwen van God, en niets zo dicht bij God brengt en zo innig met Hem verenigt als het betrouwen.
Het is niet de enige manier, waarop de duivel de mensen op sluwe, bedekte wijze om de tuin leidt – ik ben er kwaad op: ik heb met hem nog een eitje te pellen, maar ik zal dat doen in een ander boekje, waar ik alleen met hem wil afrekenen.
Beste zieke, God is liefde en goedheid en vriendelijkheid en lieftalligheid en welwillendheid en takt, en fijnheid en adel en zoetheid en voornaamheid van het ogenblik dat wij op Hem betrouwen, dat we Hem ons volste vertrouwen schenken.
“Confide, fili”. “Heb betrouwen, mijn kind, mijn Zoon”, is het woord, dat Hij de zielen in het Evangelie toespreekt aan allen, die tot Hem willen naderen.
“Praebe, fili, cor tuum mihi”. “O, mijn zoon, schenk me uw hart!” dat is de kreet van Zijn Hart. – O ja, Hij weet het wel, de goddelijke Psycholoog, de onvergelijkelijke Pedagoog, die Jezus is: als Hij ons hart heeft, dan heeft Hij ons geheel en al! Waar uw schat is, daar is uw hart.
Het hart brengt immers al zijn schatten mee bij de Beminde, want het hart trekt alles tot zicht.
En zie, goede zieke, - u dacht misschien dat ik van de biecht niet meer ging spreken – en tocht, ja, juist nu ik over betrouwen en liefde en uw hart gesproken heb, nu doe ik het juist! … Weet u dat Jezus de biecht heeft ingesteld op Pasen zelf, op de hoogdag, op de triomfdag na Zijn lijden? Dat de biecht een Paasgeschenk is van de liefhebbende Jezus, die zijn leven heeft gegeven voor de bekering van de zondaars … omdat Hij ze zo liefhad, en die op Pasen dat leven opnieuw heeft opgenomen, en nu aan de apostelen de macht kwam brengen om ook de zielen uit de dood te doen opstaan, om ook de zielen deelachtig te maken aan de glorie van Zijn verrijzenis? “Ontvang de Heilige Geest,” zegt Jezus, - de Heilige Geest is de geest van liefde – “wiens zonden gij zult vergeven hebben, zijn vergeven; wiens zonden gij zult wederhouden hebben, die zijn hun wederhouden.”
Goede zieke, verdrijf de duivel uit uw ziel en geef Jezus uw hart – geef Jezus … uw zonden!
Er wordt verhaald dat de Heilige Hiëronymus – die van Rome naar Bethlehem gaan wonen was, om des te beter Jezus’ leven en lijden te bemediteren – op Kerstmis van het Kindje Jezus een verschijning had, en dat Jezus hem aldus toesprak:
- “Hiëronymus, ik verlang van u een Kerstgeschenk.”
- “Graag,” antwoordde Hiëronymus, “ik zal U mijn werk, mijn lijden schenken.”
- “Neen,” zegde Jezus, “ik verlang iets anders.”
- “Ik zal U mijn hart en mijn hand schenken.”
- “Ik verlang nog iets meer.”
- “Jezus, wat wilt U dan? Ik ben bereid mezelf te geven geheel en al.”
- “Hiëronymus,” sprak Jezus toen, “geef mij … uw zonden.”
En met tranen in de ogen gaf Hiëronymus zijn zonden aan Jezus. ’t Is te zeggen, hij wierp zijn zonden in de schoot van Jezus’ barmhartigheid. Jezus verlangde niet anders, dan dat hij tot zelfs de geheugenis van zijn zonden zou geven, en niet meer aan zijn zonden denken zou. Hiëronymus had genoeg geboet.
Zo zal ook God onze zonden vergeven als ze maar eerst vergeven worden door het Sacrament van de biecht.
“Al was uw ziel van zonden als scharlaken zo rood, Ik zal ze witter wassen dan sneeuw,” zegt God in zijn Heilige Schrift.
Maar, zegt u, ik heb zoveel zonden bedreven; veel meer dan de Heilige Hiëronymus; wat zal de priester ervan zeggen?
Och, ik zie wel dat ge nog geen priesterhart kent, en de duivel zal ook het wantrouwen nopens hem in uw ziel willen prenten. (Houd hem in de gaten!!)
De heilige Franciscus van Sales – ook een priester – zegt dat, als we goed wisten wie we zijn, we er dan eerder zouden over verwonderd staan, niet dat we vallen, maar dat we recht blijven!
De priester zelf is een zwak mens. Hij kent zijn eigen zwakheden en verstaat de zwakheden van de mensen, naarmate hij de diepte van zijn eigen zwakheid peilt. De heiligste priester begrijpt het best de grootste zondaars.
De heilige Paulus zegt dat God juist de priester uit de mensen genomen heeft, opdat hij, die zelf omgeven is met zwakheid, gemakkelijk medelijden zou hebben met de zwakken.
Pater Mateo, de grote predikant van de Intronisatie, die genezen was te Paray-le-Monial, waar het Heilig Hart verschenen was aan de heilige Margareta Alacoque – die Europa en Amerika doorkruiste om te prediken over de liefde van het goddelijk Hart, zegde tot ons, toekomstige priesters in het Groot Seminarie te Mechelen: “Ik predik de barmhartigheid, omdat ik zelf barmhartigheid nodig heb.”
En ik mag u ook dit onder ons wel verklappen: dat de biechtvader een ander mens is in de biechtstoel dan op de preekstoel. – Op de preekstoel moet de priester de geboden uitleggen en de straffen afkondigen; de princiepen uiteendoen, de theorie van de zonde en het kwaad; daar is hij de leraar, de wetgever; maar in de biechtstoel is hij nog meer dokter dan rechter – en zoals de dokter geen ziekten te behandelen krijgt, maar wel zieken, zo heeft de priester in de biechtstoel geen zonden te geselen, maar wel zondaars te genezen.
De priester krijgt inwendig bijzondere genaden van goedheid en barmhartigheid, hij krijgt het hart en de schoot, durven we de heilige Paulus nazeggen, van een moeder, die een kindje tot het leven brengt. “Filioli, quos iterum parturio”. “Kinderkens, zijt ge,” zegt de heilige Paulus, “die ik opnieuw met alle liefde tot het leven verwek.” Want een moederhart heeft de priester samen met een vaderhart.
Eens is het gebeurd – ook dat wil ik u nog verklappen - dat een priester meende streng te moeten zijn voor een zondaar. Tot driemaal toe had hij reeds de zondaar van dezelfde grote zonde ontslagen, met tranen had deze telkens beloofd zich te beteren; telkens had de biechtvader hem vermaand, telkens was hij hervallen! Doch nu kon het toch niet meer zijn! Neen, nu kon het er niet meer door! … Maar toen de priester het deurtje van de biechtstoel wilde dichtslaan en de bedroefde zondaar zonder vergiffenis wilde wegzenden, kwam er een stem van het grote kruis dat aan de muur hing, en sprak de priester vermanend toe: “Gij hebt uw bloed voor de zielen niet vergoten. Ego te absolvo”, en de hand ging los van het kruis, en Jezus zelf zegde “Ik ontsla u van uw zonden.”
“Zo u zich dan moedeloos voelt en zonder hoop,” zegt een heilig schrijver, “wend dan uw ogen af van uw zonden; doe alsof u uzelf niet was, en dat er in de plaats een kind staat van een goede en getrouwe God. Wek rond en om u een atmosfeer van mateloze goedheid, van eindeloze barmhartigheid.”
“O, heradem, heb betrouwen, laat uw hart opengaan”. Zie dus weg van uzelf. Zie op naar God. Hij is uw Vader, u bent zijn teergeliefd kind.
Roep O. L. Vrouw bij u – Zij is de toevlucht van de zondaars, de troosteres van de bedrukten, de hoop van de hopeloze, de moed van de moedeloze.
Aanroep de Heilige Geest, de zoete Geest van onze ziel, de allerbeste trooster, de zoete verfrissing in de hete nood van uw ziel, - de rust in de last, de verzachting in de hitte, de troost in de tranen, en u zult met betrouwen de priester tegemoet zien, en Gods zegen en vergiffenis door zijn handen over uw ziel voelen neerdalen.
“Ik sta aan uw deur”
A.S.
Gij staat aan onze deur en klopt,
O Lieve Jezus; kom toch bij ons binnen;
Gij brengt ons ’t licht, uw godlijk licht:
Het is zoo donker in ons hart en zinnen;
O Jezus, wij verwachten U!
Gij staat aan onze deur en kopt,
O Goddelijke Vriend, o wil niet dralen;
Laat in ons ijsverkilde hart
De zonnewarmte van uw liefde stralen;
Want, Jezus, wij verwachten U.