Zalig ziek zijn - De vrees voor de dood

De vrees voor de dood

De H. Carolus Borromeüs had bemerkt dat in een van de kamers van zijn woning een schilderij hing, waarop de dood stond afgebeeld als een menselijk geraamte met een schrikwekkende zeis in de hand.

Hij liet een schilder komen en gebood hem de zeis te vervangen door een gouden sleutel. Hij wilde daardoor beduiden dat de dood voor ons een paradijs opent, en ons brengt voor het aanschijn van God.

Lieve zieke, wellicht staat ook in uw verbeelding de dood afgetekend als een verschrikkelijk geraamte met een vreselijke zeis in zijn knokige hand. Mochten deze enkele regels inwerken op uw verschrikte verbeelding, ze kalm maken en sereen, zodat u ook gemakkelijk en graag de wrede zeis zou laten weg schilderen uit uw somber gekleurde verbeelding en de gouden sleutel van het hemels paradijs er voor in de plaats zou laten schilderen. – Vele heiligen immers verlangden naar de dood.

Mgr. Gay, een Frans bisschop schreef: “Ik word oud. Ik ben gereed zoals het vogeltje, dat op een takje zit, om weg te vliegen. Ze moeten geen twee keer meer roepen. Jezus is niet ver meer. Hij mag komen.” “Veni, Domine Jesu”: (Kom, Heer Jezus!)”.

De H. Teresia van Avila verlangde naar de dood uit verlangen naar Jezus. Ze had Hem lief als een bruid haar bruidegom, en riep uit: “Jezus, het is tijd dat we samenkomen”.

En Mgr. d’Hulst: “We weten niet waarheen we gaan, dat is zo; maar we gaan onder de blik van een Vader; we gaan daar, waarheen Hij ons leidt, en we zullen ten slotte in zijn armen vallen”.

Toen pater de Ravignan op sterven lag, sprak de dokter hem nog van genezing: “Waarom, antwoordde hij, spreekt u niet liever van sterven: het is zo goed te sterven, om God te gaan aanschouwen”.

En Mgr. Baunard zegt het zo fijn in zijn prachtig boek “Le vieillard” op bladzijde 443: “Zeker, voor de christen mens betekent de dood, zoals voor iedereen, de doodstrijd, de doodsreutel, de laatste snik, de doodskist, het graf, de schop aarde, het lijk, het stof … maar voor de gelovige is boven dat somber tafereel een ander: het is een wekroep, die gehoord wordt, een ziel, die omhoog stijgt; het zijn armen, die toegereikt worden, een God, die zich neerbuigt en ons meevoert naar de zalige eeuwigheid. De dood is de omhelzing van God! Het is de blijde sprong van het kind in de armen van zijn Vader!”

En hij verhaalt verder: “Ik heb gelezen dat onder het Franse schrikbewind een priester de toelating kreeg om het schavot te beklimmen met zijn misgewaad aan. En daar, bij de eerste trede, bad hij met zijn ogen ten hemel: “Introibo ad altare Dei, ad Deum, qui lætificat juventutem meam” “Ik zal opgaan tot Gods altaar, tot God, die mijn jeugd verblijdt” en zo klom hij op naar het bloedig altaar, zijn Calvarieberg.”

“Het offer van ons leven, zo gaat hij voort, is onze laatste H. mis. Het heeft zijn Kyrie (Heer ontferm U over ons), zijn Gloria (Glorie aan God) en zijn Credo (geloofsbelijdenis). Nu is het nog de offerande: de aanbieding van ons zelf in het lijden.”

Mocht het het lijden zijn, uit liefde geleden!

Laten we ons goed voorbereiden tot die laatste H. mis. Laten we vragen aan Onze Lieve Vrouw dat Zij ons bijstaat bij dat laatste offer. Misschien is het niet lang meer – wellicht worden de lichten spoedig aangestoken voor ons doodsaltaar.

Denk er wel aan. We zullen wellicht sterven op een dag, waarvan we nu denken, dat we zeker nog in leven zullen zijn.

In werkelijkheid geloven we maar dat we oud zijn op de ouderdom, die we nog moeten krijgen, nooit op de ouderdom die we al hebben.

Het is verwonderlijk en psychologisch zeer interessant, eens na te gaan hoe onze schatting van oud- en jong-zijn met de jaren opschuift naar de hogere getallen. Op 16 jaar menen we dat mensen van 30 jaar al een eeuw achteruit zijn. Op 30 jaar dunkt het ons dan dat 60 jaar-oude-mensen vergrijsd buiten het leven staan, maar wij zelf nog in volle jeugd de toekomst tegemoet treden; de jeugd van 16 jaar telt dan voor niets. Op 50 jaar lijken die van 20 nog onnozele bakvisjes en menen wij in de volle kracht van ons leven te staan; 60-jarigen lijken dan ook nog kranige mensen.

Helaas, onze grijze haren schrikken de jongeren reeds af en we behoren in hun ogen onherroepelijk tot de klas die de plaats moet ruimen voor de jongeren. In onze eigen ogen echter is 60 jaar al niet oud meer en we betrappen er ons op, dat we voor grijsaard enkel nog aanzien de man die 80 is. Ondertussen heeft de dood er duizenden rondom ons weggemaaid, die nooit de 80 bereiken.

We zullen sterven, en wel zeer spoedig.

Alleen de hoop op de hemel maakt de dood schoon.

’t Is honderd jaar

G. Gezelle

O God, wat schrikt mij toch

   ’t noodwendig eenmaal sterven,

’t herboren worden in

   uw heilig licht, o Heer;

wat schrikt mij ruste en vree

   in ’t eeuwig vrij zijn te erven,

en dit, mijn sterflijk lot,

   te missen immermeer.

…………………………………

Wat schrikt mij pijne en kwaal

die eindlijk eens zal enden

   in vaste onlijdbaarheid,

genoten in uw schoot,

   o, God, is ’t dat ik U

getrouw mag tegenzenden

   mijn liefde, mijn geloof

mijn hope, tot der dood!