Dinsdag na 4de zondag in de Vasten

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Dinsdag na 4de zondag in de Vasten

Thema: Christus onze Middelaar.

I. Gedachten ter overweging.

In de H. Mis van vandaag wordt Christus verheerlijkt als de Mid­delaar. In het Evangelie treedt de Godmens zelf op als Midde­laar. Moedwillige Joden tonen zich verwonderd en geërgerd, omdat Jezus het aandurft te leraren en de H. Schrift te verkla­ren, zonder daarin schoolonderricht ontvangen te hebben. Die gelegenheid neemt Jezus te baat, om tegen allerlei gekibbel en dwarsdrijverij, zijn goddelijk gezant- en middelaarschap uiteen te zetten. Hij is middelaar door zijn leer, die geen menselijke is: “Mijn leer is niet de mijn, maar de leer van Hem, die mij gezonden heeft”. Hij toont zich als middelaar, door de manier, waarop Hij leraart: geen eigen lof zoekt Hij, maar “de glorie van God, die Hem gezonden heeft”. Hij is dus waarachtig en be­trouwbaar. Middelaar is Hij ook in het bewerken van genezin­gen en wondertekenen. Zelfs als Hij een zieke geneest op de Sabbatdag - het gaat hier over de achtendertigjarige lam­me, die Hij genezen heeft bij het Schaapsbad - handelt Hij nog volgens Gods wil en Mozes' wet. Want men mag niet oordelen naar de uiterlijke schijn; men moet een rechtmatig oordeel vellen. “Alhoewel gij weet, waar ik (volgens mijn menselijke natuur) vandaan kom, toch treed ik niet op uit eigen macht: Ik ben gezonden door God de Waarachtige. Die kent gij niet. Ik ken Hem wel, want ik ben van Hem uitgegaan en Hij heeft mij gezonden”.

Hij is dus wel de Christus, Gods afgezant en middelaar. Zo duidelijk wordt hier Jezus' goddelijk middelaarschap bevestigd, dat de hardnekkige Jeruzalemse Joden de Zaligmaker wil­den vastgrijpen, om Hem ter dood te brengen. Velen integen­deel uit het volk geloofden in Hem.

Om deze betekenis van dit Evangelie nog te versterken en te verduidelijken, werd een aangepast Epistel gekozen, getrokken uit het leven van Mozes, die de toekomstige Middelaar voor­afbeeldde. Israël erkende een gouden kalf als zijn God, en Jahweh zou het ontrouwe volk verdelgen. Maar ziet, Mozes valt God te voet, hij smeekt om genade en verzoent Gods billijke gramschap. Op de bede van de Joodse middelaar schenkt God vergiffenis aan het schuldige volk.

Beide lezingen belichten, elk van een verschillend standpunt, de éne grondgedachte van de H. Mis: Christus is onze Middelaar. Hij verzoende ons met zijn Vader door zijn hoogpriesterlijk ge­bed en offer (Epistel); Hij openbaarde ons de goddelijke waar­heid en bracht ons door Gods almacht de weldaden van Gods goedheid (Evangelie), Hij schonk God aan ons en gaf ons aan God[1].

Broeder, voelt ge niet soms nijpend in uw ziel de behoefte aan een middelaar tussen u en God, een tussenpersoon, een zaakgelastigde, een advokaat, tot wie gij altijd zonder schroom kunt naderen, en die vrije toegang heeft bij God, die er zich mee belast uw nood te gaan klagen, uw verzoening te be­werken, en voor u Gods licht, Gods liefde, ja God zelf af te bede­len? Zo een tussenpersoon, zo een middelaar hebben we! Wie? Mozes? Neen, Jezus-Christus, Gods enige, welbeminde Zoon. Door mens te worden, werd Hij onze broeder, Hij nam onze noden en onze zonden op zich, droeg zich in onze plaats op aan zijn Vader, als zoen- en smeekoffer. Hij verloste ons door zijn lijden en dood van de vloek, die om onze zonden op ons woog, en maakte ons deelachtig aan Gods genade, aan Gods eigen leven. In Hem dus hebben we toegang tot de Vader. In Hem kunnen we God aanbidden, danken, smeken, verzoenen, op een wijze, die God welgevallig is. Doch er is meer, mijn broe­der. Dat middelaarschap, Onze Lieve Heer heeft het aan zijn priesters medegedeeld. Kijk dus niet meer met bloot-menselijke ogen naar uw priester: uit welke familie hij afstamt, aan welke universiteit hij gestudeerd heeft, welke menselijke hoe­danigheden of gebreken in hem zichtbaar zijn. Doch bezie, in uw priester, het “onzichtbare”, het goddelijke: zijn woord vertolkt voor u Gods openbaring; zijn absolutie schenkt u Gods vergiffenis! Uw priester is de man, die u aan God geeft, en God aan U; Hij is een alter Christus, een nieuwe middelaar, door Christus aangesteld.

II. Gevoelens en smekingen.

Heer, als ik naar mij zelf zie, dan ben ik bedroefd en be­vreesd (Intr., maar ik verwacht hoopvol van U genade (Coll., Offert.), heiliging naar lichaam en ziel (Secr.), vergiffenis van mijn zonden en 't eeuwig leven (Postc.), en een korte verpo­zing in mijn aanhoudende kwellingen (Or. super pop.),

Heer, wij zullen jubelen over uw heil (Comm.); onze hoop kan niet bedrogen worden, aangezien ze steunt op 't middelaar­schap, op de verdiensten van Onze Heer Jezus-Christus, die U telkens weer aangeboden worden in iedere H. Mis.

Besluit.

Vandaag zal ik met het oog van mijn geloof de priester bezien en in hem mijn goddelijke middelaar Jezus-Christus be­groeten.

 

[1] Zie Mgr. Callewaert, De Iceuze van Epistel en Evangelie, in Tijdschrift voor Liturgie, 1938, bi. 127 v.