Dinsdag na Passiezondag

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Dinsdag na Passiezondag

Thema: Betrouw op God. Als alles verloren schijnt, dan is Gods redding nabij.

I. Gedachten ter overweging.

Gisteren verscheen ons, in de mis-liturgie, de profeet Jonas, de boeteprediker, als voorafbeelding van Christus, de leraar en de beoefenaar van de volmaaktste boete. Vandaag is 't de profeet Daniël, die vóór onze geest opgeroepen wordt. Hij was geen onbekende bij de eerste christenen, daar zij hem veelvul­dig in de muurschilderingen van de catacomben afgebeeld von­den. Hij is een profetische voorafbeelding van de lijdende Christus, en tevens een treffend bewijs van Gods macht en be­scherming.

Broeder, in 't Epistel van deze H. Mis hoort ge, hoe de profeet Daniël, omwille van de strijd, die hij voerde tegen de baby­lonische afgodendienst in een kuil met zeven uitgehongerde leeuwen geworpen werd, hoe de engel Gods een andere pro­feet, Habacuc, die het noenmaal aan de maaiers op het veld bracht, overvoerde naar Babylon en hem op de rand van de kuil nederzette: “Daniël, dienaar Gods, riep Habacuc, neem het maal, dat God u zendt”. En Daniël antwoordde vol bewonde­ring: “Gij zijt mij indachtig geweest, o God, en die U liefheb­ben verlaat Gij niet”. De zevende dag kwam de koning, en Daniël levend vindend midden de leeuwen, prees hij vóór zijn volk de machtige God van Daniël. “Want deze God is een reddende God, die wonderen doet en die zijn Daniël uit de leeu­wenkuil heeft bevrijd”.

En nu, in 't Evangelie, de tegenhanger van dit verhaal. We zien Onze Lieve Heer midden zijn bloeddorstige vijanden, als in een kuil met woeste leeuwen. “Zij haten mij, zegt Hij, omdat ik getuig, dat hun werken boos zijn”. Doch Hij gaat voort met hun woede in bedwang te houden zolang zijn tijd nog niet gekomen is. Zijn passie en zijn dood zijn een vrijwillig overle­veren van zichzelf aan de wil van zijn Vader, als het uur, door de Vader gesteld, zal aangebroken zijn.

II. Gevoelens en smekingen.

Broeder, we staan in bewondering voor de grootheid, de ma­jesteit, de macht, waardoor Onze Meester zijn bloeddorstige vijanden in bedwang houdt. Maar er is iets in Hem, dat ons, die zo dikwijls kreunen onder het lijden, nog dieper treft, en dat ons tevens aanmoedigt: het is de menselijke zwakheid, die de Kerk ons laat zien en horen in de goddelijke Lijdensman. Hoe zou Hij anders voor ons een toonbeeld kunnen zijn, midden ons aardse lijden, indien Hij alleen verscheen als de Almachtige, die alle stormen trotseert en al zijn vijanden met onmacht slaat? Doch ook Hij schreeuwt zijn nood uit, ook Hij roept om hulp, ook Hij voelt zich zwak en moet zijn krankheid steunen op zijn Godsbetrouwen, en daarom kunnen we Hem als toonbeeld nemen, en durven wij het aan Hem na te volgen. Dank, o Heer, omdat gij U niet geschaamd hebt, ons uw “krankheid” te laten zien!

Luister, hoe ons toonbeeld zucht: “Verlos mij, o God, uit al de angsten, die mijn hart omknellen” (Comm.).

Hoor nu, hoe zijn Godsvertrouwen Hem sterkt en ons tevens onderricht: “Wacht met vertrouwen de hulp van God af en weest moedig! De Heer is mijn licht en mijn heil, wie zal ik vrezen (Intr.)?

Uw licht en uw waarheid brengen mij op de heilige berg, de berg van 't offer (Grad.).

Betrouwt allen op de Heer, en looft Hem, want Hij verlaat de zijnen niet en Hij vergeet de hulpkreten der armen niet (Offert.).

Smeken we nu opnieuw om de genaden, die eigen zijn aan de Vasten:

Heer, moge onze vastenoefening, door uw genade ons lou­teren en ons uw barmhartigheid en het eeuwig heil bekomen (Coll.).

Geef, dat dit misoffer ons een bron weze van tijdelijke ver­troosting en een waarborg van de eeuwige goederen (Secr.).

Mogen wij, Heer, uit uw goddelijk voedsel goddelijk leven putten, en zo de hemelse goederen benaderen (Postc.).

Heer, geef dat wij U trouw dienen en dat we zodoende mede­werken aan de vermenigvuldiging en de heiliging van uw diena­ren (Or. super pop.).

Besluit.

Leef ik niet midden gevaren, die dreigen mij te verslinden, als 't ware in een leeuwenkuil? Zo ja, ik zal 't gevaar vermij­den, zoveel als ik redelijk kan. Hangt echter het gevaar niet af van mijn vrije wil, zodat ik het redelijkerwijze niet vluchten kan, dan zal ik ten volle op God betrouwen.