Donderdag na 4de zondag in de Vasten

Verrijzenis van de zoon van Naim, Paolo Veronese

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Donderdag na 4de zondag in de Vasten

Thema: Christus de verwekker uit de geestelijke dood.

De statie te Rome was in de kerk van de heilige Sylvester en Martinus. Het schijnt wel, dat de ganse mis ingegeven werd door de gedachte aan de tweede dezer patroonheiligen. Sint Maarten van Tours, apostel van Gallië, is de eerste Belijder, aan wie in de Kerk een openbare eredienst bewezen werd. Tot dan toe vereerde de liturgie uitsluitend Martelaren. Welnu, in 't leven van de H. Martinus werden, benevens veel andere wondere feiten, twee verwekkingen uit de dood verhaald, mi­rakelen, die zeer veel gelijkenis vertonen met het wonder dat aan Eliseüs toegeschreven wordt in 't IVde boek der Koningen. Vandaar de keus van dit laatste verhaal als Epistel: als vanzelf koos men dan als Evangelie een dodenverwekking, door Onze Lieve Heer zelf verricht.

I. Gedachten ter overweging.

De Vasten is een voorbereiding tot de glorievolle verrijzenis van Christus: 't is tevens een tijd van geestelijke opstanding voor elkeen van ons. De verhalen, die in deze H. Mis voorkomen, zijn uitstekend geschikt, om ons in de stemming van deze tijd te bevestigen.

In 't Epistel horen we, hoe Eliseüs de zoon der Sunamieti­sche vrouw uit de dood opwekte. Het opleggen van zijn staf door zijn dienstknecht Giëzi, had geen gevolg gehad, en dan kwam de profeet zelf en strekte zich biddend op de dode knaap uit, éénmaal, tweemaal, en de knaap werd weer levend.

Het Evangelie verhaalt, dat Jezus op zekere dag een lijkstoet ontmoet bij de stadspoort van Naïm: de enige zoon van een weduwe werd onder een grote toeloop van volk naar het graf gedragen. Bij het zien van de troosteloze droefheid van de moe­der, breekt het hart van de Meester: wellicht rees alsdan voor zijn geest het beeld van een andere moeder, de zijne, zijn lieve moeder Maria, de Vrouw van smarten. “Ween niet” spreekt Hij tot de vrouw. “Jongeling, ik zeg u, sta op”, richt Hij zich tot de dode. Wie kan zo spreken tot zo een moeder, en tot een dode, tenzij God of iemand, die met Gods macht bekleed is? En de dode rees overeind, en Jezus gaf hem aan zijn moeder terug.

Broeder, wie is er onder ons, die zich niet tot tranen bewogen gevoelt, bij 't zien van die wenende moeder? Wie, die niet medejubelt met die zalige moeder van de verrezene?

Broeder, mag ik u nu heel stil een vraag stellen? Het ant­woord moet gij niet aan mij, maar aan uzelf geven, in 't diepst van uw geweten. Hebt gij nooit uw moeder doen wenen over uw geestelijke dood: de dood van uw eerbied voor haar, de dood van uw onderdanigheid, de dood van uw kinder­liefde, de dood van al 't schone, 't edele, 't reine, 't kristelijke, dat zij met zoveel zorg in uw ziel had gezaaid? En wie weet, staat ge nu misschien niet aangeschreven onder 't getal der “doden” waarover de H. Kerk, onze Moeder, weent en waar­voor zij bidt?

II. Gevoelens en smekingen.

Gevoelens. De vreugde, het waar geluk, bestaat in te zoeken naar God. Kom Broeder, laten we God zoeken en vóór zijn aan­schijn leven. (Intr.).

Heer, uw gerechtigheid alleen wil ik zoeken, deze die moe­der mij, van mijn kinderjaren af, leerde betrachten (Comm.).

Smekingen. Heer, mocht mijn wil, door de boete van deze tijd gelouterd, minder naar de aarde geneigd zijn, en meer hemelsgezind worden (Coll.).

Zuiver ons hart, Heer, opdat de gebeden en offers, die we U door uw geliefde bruid, de Kerk, aanbieden, U aangenamer worden (Secr.), en opdat onze deelname aan het heilig offermaal ons tot medecijn strekke en niet tot veroordeling (Postc.).

Heer, Gij weet, hoezeer ik door de zonde belaagd word. Verdrijf de duivel uit mij, opdat ik U steeds behage, en veilig weze door uw bescherming (Or. super pop.).

Besluit.

Zo ik “dood” ben, wil ik “herleven”! Zo ik “leef”, wil ik niet “sterven”.