Goede Vrijdag

The Crucifixion, Dreux Budé Master, possibly André d'Ypres, 1425

VASTENBOEKJE: Beschouwingen op de H. Mis van iedere dag in de vasten

Uitgave: Liturgisch Volksapostolaat Sint Pietersabdij Steenbrugge

Nihil obstat: Brugis, 8 Martii 1939 C. Vincken, S. J. Libr. cens.

IMPRIMATUR: Brugis, 8 Martii 1939 Jos. VAN DER MEERSCH, Vic. gen

Goede Vrijdag

Thema: Christus is om ons gehoorzaam geworden tot de dood, de dood van het kruis.

Te Rome wordt de plechtige dienst gevierd (Statie) in de kerk geheten “Heilig Kruis te Jeruzalem”, een der grote pause­lijke basilieken, waar de H. Keizerin Helena een aanzienlijk fragment van het H. Kruishout en andere Passierelieken neder­legde. Volgens een oude traditie zou de vrome keizerin zelf aarde van Kalvarie onder de vloer van deze basiliek hebben doen strooien: een sprekend beeld van de Heilige Stad, waar Jezus op de eerste Goede Vrijdag zijn bloedig offer bracht. De Kerk nodigt ons uit, om in de geest naar Jeruzalem te ‘beevaren’. Onze overweging zal heel eenvoudig zijn, eenvou­dig als het gebed van een kind, dat aandachtig toekijkt en luis­tert, naar wat zijn vrome moeder toont en zegt van de lijden­de Jezus.

Vooreerst merken we de les, de levensles op, die in de naam:

Goede Vrijdag besloten ligt. Wat plegen wij “goede dagen” te heten, wanneer we van iemand zeggen, dat hij “goê dagen” heeft? Verstaan we daardoor niet dagen, waarop alles mee­valt, alles ons toelacht, waar alles de zinnen streelt en vleit? Hier horen we integendeel, hoe de dag van het uiterste leed de “goede dag” bij uitstek genoemd wordt, de “goede vrij­dag”, de beste der dagen, omdat hij ons het enig waarachtig goed medebracht: de verzoening met God en de mogelijkheid, om heilig te worden. Deze dag wordt ook nog “treur-vrijdag”, “Kar-Freitag”, geheten, omdat het de enige dag is in 't jaar, waarop geen H. Mis opgedragen wordt. Treft u dat, broeder, of haalt gij onverschillig de schouders op, als gij hoort: een dag zonder H. Mis en zonder Kommunie, is een treur-dag ?

Het hoogtepunt van deze dienst is de Kruisverhef­fing en -verering, die vandaag als 't ware de plaats inneemt van de consecratie op de andere dagen.

De priesters, gekleed als voor een rouwdienst, strekken zich, vooraleer het altaar te bestrijgen, op de treden uit: zo was het vroeger de gewoonte bij 't begin van iedere mis. Zo liggen wij vóór God, door de zonde geveld, uit onszelf hopeloos en krachteloos: het offer van Christus heeft ons 't recht verworven, om weer naar God op te blikken, en de kracht om recht te staan en naar God te gaan.

Eerst horen wij de profeet Oseas, die in ons 't vertrouwen op God komt opwekken (1ste Lezing): “Komt, laten we terug­keren tot de Heer, Hij is 't, die ons gewond heeft, maar Hij zal ons genezen; Hij is 't die ons geslagen heeft, maar Hij zal op onze wonden het verband leggen. Na twee dagen zal Hij ons doen herleven, de derde dag zal Hij ons doen verrijzen, op­dat we leven vóór zijn aanschijn”! Waarna Habacuc ons vrees aanjaagt, door ons 't strafgericht te voorspellen, dat God in Christus zal voltrekken over zonde, duivel en dood (1ste Tract.). De 2de  lezing beschrijft ons de voorschriften van de Oude Wet nopens het eten van 't paaslam. Dit paaslom was de tref­fendste voorafbeelding van het goddelijk Lam, dat zich op van­daag als een bloedig offer aan zijn Vader aanbood, om de zon­den van de wereld weg te nemen. Daarna horen we 't smeek­gebed van de vervolgde, lijdende Christus (2de Tract).

Nu volgt het lijdensverhaal van Onze Heer Jezus Christus, volgens Joannes. Wie kon beter, op de verjaardag van dit aangrijpend feit, de tragedie verhalen van een God, die ons ten uiterste heeft bemind, wie beter dan de apostel “die Jezus liefhad” die, alleen van al de leerlingen, zijn Meester gevolgd is tot aan het bitter einde; die Maria, de Moeder van Smarten, mocht steunen in haar martelaarschap; die 't enige wat Jezus nog bezat, behalve zijn leven, als erfdeel mocht ontvangen: “Vrouw ziedaar uw zoon”, “Ziedaar uw moeder”; die het “Sitio”, “Ik heb dorst” mocht horen; die het goddelijk hart zag doorboren en er de laatste druppel bloed, met water ver­mengd, zag uitvloeien? Niemand was beter geschikt, om ons vandaag het einde van dat goddelijk leven te verhalen, dan hij, die ons het schoonst het begin ervan verkondigde in die geheimzinnige woorden: “En het Woord is vlees gewor­den” nadat hij eerst de eeuwige geboorte van deze Godde­lijke Persoon, het Woord, uit de schoot van de Vader had verhaald: “In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God”?

Na deze drie lezingen volgen nu de smekingen, misschien letterlijk dezelfde, die twintig eeuwen geleden in de catacom­ben werden gebeden. De Heilige Kerk, onze Moeder, leert ons bidden: niet alleen zegt zij ons voor, wat wij aan God moeten vragen, zij leert ons nog, voor wie we moeten bidden. Zij ont­smet ons bidden van kleinzielige eigenliefde en tijdelijke baat­zucht. Ons gebed wordt zo breed als de wereld; onze inten­ties zijn deze van Christus zelf. Heer, geef vrede en eendracht aan de Kerk en bescherm haar tegen al haar verdrukkers. Hee­r, schenk aan onze HeiligeVader, de Paus, deze zegen, deze troost, dat hij zijn kudde in getal en in geloof moge zien groeien. Heer, geef ons heilige en trouwe Bisschoppen, Priesters, Diakens, Subdiakens, Acolieten, Duivelbezweerders, Lezers, Deurbewaarders, Belijders, Maagden, Weduwen en een heilig godgetrouw volk. Geef een levendig geloof aan alle geloofs­leerlingen; heb medelijden met allen, die in nood verkeren, naar ziel of naar lichaam, en die tot U roepen; strek uw barm­hartigheid uit tot onze afgescheurde broeders, dat zij tot de éne, ware Kerk terugkeren. Heer, neem de blinddoek weg van de harten der Joden: mochten zij, vooral midden de heden­daagse vervolgingen, in 't licht van uw openbaring, Jezus Chris­tus als de Messias erkennen. Heer, laat alle afgodendie­naars, - en reeds zijn er zoveel onder ons - de ene, wa­re, levende God vinden, en zijn enige Zoon, Jezus Christus, onze God en Heer.

Mijn broeder, wanneer uw bidden U verveelt, bid dan weer eens deze gebeden van onze Moeder de Heilige Kerk, en uw gebed zal weer gezond worden, en gij zult er opnieuw smaak in vinden.

Nu volgt de heerlijke kruishulde. De priester ontdekt het kruis en zingt driemaal, telkens hoger en luider: “Ziet het hout van het Kruis: hier hangt het heil van de wereld”, en telkens werklinkt het antwoord: “Venite adoremus”, Komt laten wij aanbidden. - Klinkt het niet als een verre echo van het Venite adoremus, uit 't Adeste van Kerstmis?

- Broeder, iedereen van ons moet telken jare opnieuw het kruis “ontdekken”: 't is als 't ware “verdwenen”, verloren geraakt onder de vele “ontdekkingen” van de menselijke wetenschap, die alle heil moesten brengen aan 't mensdom, en die in feite niets anders brachten, dan nieuwe ontgoochelingen en grotere nood in de zielen.

- Broeder, gelooft gij persoonlijk dat daar aan 't kruis de redding van de wereld hangt? Gelooft gij, dat deze uitgebloede man de “Gekruiste God” is, de Heilige, de Sterke, de Onster­felijke? Waarom laat ge dan het hoofd hangen? Kijk op. “Ecce”, buig de knie: “Venite adoremus”; help dat heil aan anderen tonen: “Ecce”, opdat ook zij neerknielen, in Hem geloven, op Hem hopen, Hem beminnen, en dat zij aldus mogen ondervinden, dat men gelukkig kan zijn, ook al is men zelf “gekruisigd”. “In cruce salus”: de redding komt eerst dan, als de mensen weer aan de voet van ’t Christi-kruis zullen leren lijden zonder te vloeken, zonder in opstand te komen!

En terwijl de gelovigen het kruis vereren, luister naar de verwijten, die God richt tot zijn uitverkoren volk, dat op elkeen van zijn weldaden met een nieuwe smaad heeft geantwoord. Broeder, zouden we niet enigermate op ons eigen Vlaamse volk mogen toepassen, wat hier - aan het Israëlitische volk ver­weten wordt?

Doch 't ware nog veel nuttiger, indien gij op dit ogenblik wilde luisteren naar wat God u persoonlijk te verwijten heeft! Wat heb ik u misdaan, wat heb Ik u in de weg gelegd? Heb Ik u niet gedragen, bewaakt, gezegend, beschermd met een vaderlijke voorzienigheid, met een moederlijke bezorgdheid? Waarom dan zijt ge beschaamd over mij? Waarom zwijgt gij zo schuchter, als anderen mij bespotten? Waarom ontwijkt gij mij, als Ik in 't Heilig Sakrament voorbij ga? Waarom hebt ge door uw onkristelijk gedrag mij doen lasteren en mijn le­ring in twijfel doen trekken? Waarom hebt ge door uw on­recht en uw liefdeloosheid, uw ontucht, mij bespuwd, gegeseld, met doornen gekroond, gekruisigd? Waarom hebt gij mij geestelijk gedood en begraven in uw ziel door uw dood­zonden? Broeder, luister toch naar die liefdeverwijten, die uit­lopen op een vreugdezang ter ere van het reddende kruis! Mocht gij toch op de oordeelsdag niet te horen krijgen het bitter verwijt der gerechtigheid, dat voor ons meebrengt de eeuwige vervloeking: Ik had honger, dorst, kou en gij hebt me niet zien staan! Ga dan! Weg van mij!

Eindelijk wordt de Heilige Hostie, die gisteren heel de dag, en verleden nacht, tot nu uitgesteld bleef ter aanbidding, naar 't altaar gebracht en door de priester genuttigd. Het taber­nakel is nu leeg, 't altaar wordt ontbloot, 't heiligdom is ver­laten... Tussen twee brandende kaarsen staat het kruis:

Onze Lieve Heer “ligt over eerde” ; de kerk is als een doden­huis! Hoe akelig koud zijn onze kerken zonder de levende te­genwoordigheid van de Eucharistie! 't Is een zinnebeeld van de godverlatenheid van een ziel in staat van doodzonde!

Besluit.

Vandaag doe ik, naar oud Vlaams gebruik, de kruisweg in mijn parochiekerk in 't openbaar! Christus stierf vandaag voor mijn zonden: mocht de zonde voortaan in mij dood zijn en moge Christus in mij herleven!