H. Gertrudis (17 maart)

De H. Gertrudis van Nijvel (+ 17 maart, rond 665)

Gertrudis is lang één van de meeste populaire heiligen in de middeleeuwen. Veel kerken in de Nederlanden zijn aan haar gewijd. Het leven van Gertrudis of Geertrui werd door een anonieme monnik uit Nijvel geschreven. Hij was bij haar dood tegenwoordig en raadpleegde betrouwbare getuigen omtrent haar jeugdjaren.

De H. Gertrudis is geboren rond 632 in het paleis van de edele Pepijn van Landen en zijn vrouw Itta (ook Ida of Idelberga). Aan de voeten van haar wijze moeder Itta groeit zij op. Al in haar kinderjaren toont zij tekenen van de liefde tot God. Zij luistert met grote eerbied naar haar vermaningen en verafschuwt lichtzinnigheid en ongebondenheid. Zij groeit, bemind door God en de mensen, zowel in wijsheid als in deugd.

Wanneer Koning Dagobert de steden van zijn rijk bezoekt, nodigt Pepijn hem uit voor de maaltijd. Een verpeste jongeman, de zoon van de Hertog van Austrasië, is erbij. Hij vraagt de koning en Pepijn, volgens de gewoonte, te mogen trouwen met Gertrudis. Vanwege aardse ambities en stilzwijgende vriendschap bevalt dit voorstel de koning en de vader. Zij laten het tienjarig kind met haar moeder roepen. Onwetend over het besprokene komt zij binnen en terwijl de koning aan de maaltijd zit vraagt hij haar of zij die met goud en zijde beklede jongeman later als echtgenoot wil. Zij echter antwoordt verontwaardigd en bezweert dat zij noch hem, noch een andere aardse man wil, maar enkel Christus. De koning en de hoge edelen zijn zeer verwonderd over wat deze jonge maagd antwoordt. De jonge ridder gaat verward en toornig weg. Vanaf die dag weten haar ouders duidelijk welke Koning zij bemint. Op veertienjarige leeftijd gaat haar vader naar het eeuwig Licht en wordt haar moeder weduwe. Wanneer haar moeder nadenkt over wat zij en haar dochters nu moeten doen, komt de H. Amandus gezonden door God het woord Gods preken. De H. Bisschop vraagt haar om met haar dochters een klooster te stichten en zo een kloosterfamilie voor Christus te vormen. Moeder en dochter zien de noodzaak in om voor het heil van de zielen mee te werken en nemen de Benedictijnse kloosterregel aan. Zij wijden zich met al hun goederen aan God. Maar de vijand van het menselijk geslacht en de oproermaker, die vanaf het begin vol nijd is, probeert hen op allerlei wijzen te bekoren en van hun voornemen af te brengen. Het zou te lang duren al de versmadingen en kwellingen, die moeder en dochter verduren, hier te beschrijven. Om zijn macht te breken en de aanhouders de moed te ontnemen knipt de moeder haar dochter de haren af. Gertrudis dankt God en is verheugd in dit korte leven voor Christus een kroon (tonsuur) te mogen dragen, opdat zij zo door de zuiverheid en de kuisheid waardig mag zijn een eeuwige kroon te ontvangen. Vervolgens verkrijgt zij voor haar tegenstrevers van God de vrede van het hart terug. Itta stelt, als Moeder-overste, Gertrudis en haar gezellinnen voor aan de priester om de kloostersluier te ontvangen. Gertrudis is standvastig in het goede en heeft een gezond oordeel. Zij vast, bidt, geeft aalmoezen, verzorgt zieken, pelgrims en ouderen. De jeugd leert zij discipline en maakt voor hen kerkelijke studies mogelijk. Leerlingen van haar verspreiden zich over de landen, komen tot in Rome, waar zij ook boeken halen. Op veel plaatsen verrijzen door haar toedoen kloosters.

Nu het klooster goed draait en Itta een gezegende leeftijd van ongeveer zestig jaar bereikt heeft, sterft zij twaalf jaar na haar man, Pepijn, een zalige dood. Zij wordt begraven bij het klooster van Nijvel. De last van de leiding van de kloostergemeenschappen komt nu op Gertrudis’ schouders. Zij wenst van al die aardse zorgen bevrijd te zijn en meer tijd voor contemplatie te hebben. Terwijl zij bidt zien de andere zusters soms een licht rond haar hoofd. Ook worden mensen op wonderbare wijze geholpen enkel door de aanroeping van haar naam. Eens zijn er enkelen op een schip op zee bij Ierland. Er komt een groot gedrocht naar hen toe en er ontstaan hevige golven. De heidense bemanning vreest het ergste en aanroept hun goden, de christenen eronder aanroepen God, maar er is ook iemand die Gertrudis aanroept. “Gertrudis, help ons, zoals gij belooft hebt.” Na haar drie keer aanroepen te hebben, verdwijnt het beest in de diepte van de zee.

Na nog enkele jaren is zij lichamelijk doodop. Zij weet door een openbaring, dat zij spoedig zal sterven. Zij draagt de leiding over op Wulfetrudis, die samen met haar door dezelfde regel gevormd, Gods kudde gehoed en de armen verzorgd heeft. Vanaf haar bed bidt en spreekt zij nog veel met een vreugdevol gelaat. Wanneer de dag van haar sterven nadert, roept zij een broeder en zegt hem naar Ultanus in het klooster Fosses (ook door haar toedoen gesticht) te gaan en hem te zeggen: “De maagd van Christus, Gertrudis, zend mij om u te vragen op welke dag de overgang naar dit Licht plaatsvind, waarvan men zegt het te vrezen en tegelijkertijd zich erin te verheugen.” Ultanus antwoordt: “Morgen, bij het Misoffer zal Gods dienares en Christus’ Maagd Gertrudis uit dit leven scheiden. Zeg haar niet te vrezen, want de H. Bisschop Patricius zal haar met Engelen Gods en een uitgelezen Schaar tegemoet komen.” De broeder haast zich terug. Gertrudis ontvangt de boodschap en brengt met de zusters vol vreugde daarover de hele nacht in psalmen en gebed door. De volgende dag, een zondag, rond zes uur ’s morgens ontvangt zij het Allerheiligst Lichaam en Bloed des Heren. Terwijl de priester daarna de H. Mis opdraagt, geeft zij haar reine ziel aan haar Schepper terug.

Haar levensbeschrijver verhaalt verder: “terwijl ik daar was (…) riep me deze dienaar Gods Broeder Richinus en zei: ‘ruikt u niets?’ Ik echter antwoordde: ‘Nee, ik zie enkel de zusters in grote droefheid.’ Maar terwijl ik dat zei, kwam er een zaligste geur, als van geplette kruidenmengsels, en vervulde de gehele ruimte waar het heilig lichaam lag. En vervolgens zijn wij naar buiten gegaan met nog steeds die wonderbare geur. Na alle eerbewijzen aan haar lichaam gedaan, werd zij in de kist, die zij zelf klaargemaakt had, geplaatst. Met goddelijke lofzangen van de priesters en de maagden Gods werd het lichaam van de H. Maagd van Christus, Gertrudis, eervol aan de graftombe toevertrouwd. Daar bewijst zij nog dagelijks haar weldaden.”

Enkele van deze weldaden bij haar graf zullen we kort aanstippen. In Trier was er een abdis met de naam Modesta. Op het moment van de dood van Gertrudis verscheen deze haar en betuigde dat zij op dit moment juist gestorven was. Bisschop Chlodulfus van Trier gaat haar de dag daarop in detail ondervragen en laat een onderzoek instellen. Het blijkt werkelijk zo op die tijd gebeurd te zijn. Een andere keer is er brand uitgebroken in het klooster in Nijvel. De brand is te groot en niemand kan hem nog blussen. Gertrudis verschijnt bij de brand en dooft deze. Weer korte tijd nadien is er een meisje uit die streek, dat al jarenlang blind en zwaar ziek is. Geen enkele dokter kan haar genezen. Dan nemen haar ouders haar mee naar het klooster in Nijvel. Daar verschijnt haar ’s nachts Gertrudis en zegt: “Meisje, twijfel niet, maar geloof in Onze Heer Jezus Christus, ga naar het bed, dat in de kerk van de Apostel Paulus staat, waar Gertrudis in heeft gelegen: daar zult gij de gezondheid van elke kwaal vinden waaraan gij lijdt.” Wanneer zij er gebracht en erop gelegd wordt geneest zij plots. Zij dankt God en gaat vol vreugde naar haar ouders. En zo zijn er vele andere wonderen gebeurd.

Niet enkel in de Nederlanden wordt zij vereerd, over de gehele wereld verspreid zich haar cultus, los van de andere grote H. Gertrudis van Helfta (+1301). Zij wordt vaak aangeroepen bij een plaag van ratten of muizen.

Bij gevaarlijke reizen wordt zij aanroepen als beschermster en dronk men ter harer ere “Minne” of “Sint Geertruuds Minne”.

Haar relikwieën zijn nog steeds in Nijvel, waar zij de patrones van de stad is. Helaas is haar prachtige grote reliekschrijn bij de inval van de Duitsers in de 2e Wereldoorlog door de bommen gesneuveld. De relieken waren echter niet verloren en de schrijn is vervangen.

Broeder René Maria

Bronnen: - ‘Acta Sanctorum Ordinis S. Benedicti in saeculorum classes distributa’ Saeculum II (A.D.600-700), Lucas d’ Achery en J. Mabillon, Gedrukt door Carolum Savreux, Parijs 1669.

- ‘Generale legende der Heylighen’ door P. Petrus Ribadineira ende P. Heribertus Rosweydus S.J., 5e druck met veel levens der HH. Druk: Hieronym en Ian Bapt. Verdussen, Antwerpen 1665.