H. Guibertus (23 mei)

De H. Guibertus († 23 mei 962)

 

De H. Guibertus wordt in het Nederlands soms ook Wigbert of Wibertus genoemd. Guibertus is een aantrekkelijk figuur, omdat hij een echte ridder was. Hij is de grote patroon van Gembloers (Gembloux), waar zijn relikwie in de kerk aanwezig is. Ook Schilde en Itegem bij Heist op den Berg hebben hem als kerkpatroon. Zijn leven wordt rond 1040 beschreven door de monnik Sigebert van Gembloers.

Guibertus is geboren rond het jaar 892 in de vruchtbare landstreek Darnau (oude naam voor de streek tussen Diest, Namen en Charleroi), in het graafschap Namen. Hij is een zoon van Liétold en Osburga, beiden van nobele afkomst. Zijn vader sterft vroeg en zijn moeder huwt nog verschillende keren. Zij krijgt een groot aantal kinderen. Terwijl zijn broers en zussen dromen van landgoederen en rijkdom, omarmt hij de kuisheid om God vrijer te kunnen dienen. Hij overweegt vaak woorden uit het Evangelie en één ervan blijft hem lang bezig houden: “Een kameel gaat gemakkelijker door het oog van een naald, dan een rijke in het koninkrijk der hemelen.” (Mt. 19, 24) Dan besluit hij zijn goederen te verlaten of ze tenminste zó te gebruiken, dat hij onder hen gerekend mag worden, die zich heiligen met de rijkdommen.

Hij is een goed ridder en zeer bedreven in het hanteren van wapens. Hij zou er veel roem mee kunnen verwerven, maar hij hecht meer waarde aan zijn eer christen te zijn. Hij zorgt voor de soldaten die aan hem zijn toevertrouwd, voorkomt hun gewelddadigheden en stopt hun losbandigheid en wandaden. Wanneer iemand van hen iets verkeerd heeft gedaan herstelt hij het uit eigen middelen. Zelf is hij vroom en matig. Wanneer hij meent genoeg voor zijn aardse loopbaan, zijn vorst en zijn land gedaan te hebben, verlaat hij de dienst van de mensen om zich geheel aan God te wijden.

Hij peinst over de toekomst van zijn landgoederen in Gembloers: “Als ik een deel van mijn goederen ter beschikking stel om hier een klooster bouwen, waar een groot aantal religieuzen continu de hemel loven, bidden en zich versterven, zal ik dan geen deel hebben in de goede werken van deze dienaren van God? Zal dit ook niet een grote dienst zijn aan mijn broeders, dat zij zich kunnen losmaken van de corruptie van de wereld en door goede geestelijke oefening een hemelpoort, een weg naar het volmaakte leven openen?” Hij loopt een tijdje rond met deze gedachten en staat rond het jaar 936 zijn landgoed Gembloers met onderhorige goederen af om er een groot klooster te bouwen. Hij wordt bij deze onderneming geholpen door zijn grootmoeder Gisela. Als het klooster gebouwd is komen er monniken uit Gorze. Hij wil dat zij er wonen in de geest van de Apostelen en eerste Christenen, die alles gemeenschappelijk bezaten, één van hart en één van geest en zo als engelen in een sterfelijk lichaam leven. Hij kiest de regel van St. Benedictus en vraagt Erluïn abt van het klooster te zijn. Daarna is zijn tegenwoordigheid in Gembloers niet meer nodig en treedt hij in in de abdij van Gorze (bij Metz) onder abt Agenold. Waarom verlaat Guibertus zijn zo dierbare Gembloers nu hij juist deze abdij opgebouwd heeft? Omdat hij merkt dat de monniken hem er met een voorkeur behandelen en proberen hem te behagen, daarom verlaat hij de plaats om in Gorze, zonder aanzien of eer, in deemoed God te dienen. Hij let op zijn medebroeders en probeert hun deugden na te volgen. Hij wordt spoedig een voorbeeldig religieus.

Ondertussen pakken donkere wolken zich samen boven het klooster in Gembloers. Enkele personen hebben bij Keizer Otto I verteld dat Guibertus de gronden van Gembloers had gegeven aan de Kerk, (aan het klooster). Maar omdat deze gronden in leenpacht waren mocht Guibertus daarover niet volledig over beschikken en was zijn schenking dus ongeldig. Otto wilde graag de beweegredenen van Guibertus horen en hem met zijn beschuldigers confronteren. Otto ontbiedt Guibertus. Guibertus komt en verteld eenvoudig de staat van zijn landerijen te Gembloers en de donatie die hij er gedaan heeft. Otto is zo tevreden dat hij vol bewondering voor de deugd van Guibertus de stichting van de abdij in 948 bevestigt en van enkele grote privileges voorziet. Ten eerste; dat de monniken altijd een regulier geestelijke van de Benedictijnen als abt mogen kiezen. Ten tweede; dat de abt markten mag houden en een eigen munt mag slaan. Ten derde; dat geen graaf of keizerlijk Officier er een macht mag uitoefenen zonder toestemming van de abt.

Nauwelijks was dus deze eerste storm gaan liggen of een nieuwe biedt zich aan. De graaf van Namen, schoonbroer van Guibertus, ziet met lede ogen Gembloers aan zijn handen ontglippen, en eist het terug in naam van zijn vrouw. Ondanks de privileges van Keizer Otto legt hij beslag op de inkomsten van Gembloers en laat er in de abdij zijn soldaten huizen. Deze schending bezorgt hem de excommunicatie van Rome, maar toch stopt het zijn hebzucht niet. Guibertus kan niet onverschillig toekijken en komt in Gembloers de broeders troosten. Zijn tegenwoordigheid doet voor een poos de onbeschoftheid van de soldaten stoppen en verhindert de plunderingen door de helpers van zijn schoonbroer.

In de tijd dat hij in Gembloers verblijft, komen ook groepen barbaren, Hongaren en Slaven, de gebieden rond de Maas afstropen. Guibertus gaat hen het geloof in Jezus Christus verkondigen, opdat zij ook hun eeuwig heil kunnen bewerken. Hij verwacht dat zij hem misschien zullen doden en hij zo martelaar zal worden. Maar er gebeurt iets anders; een aanzienlijk deel van hen bekeert zich. Hij verlicht hun verstand met het Evangelie en raakt hun harten. Zij worden gedoopt en hij ziet aan de verandering van hun zeden de oprechtheid van hun bekering.

Dan keert Guibertus terug naar Gorze. Hij tracht zijn onvolmaaktheden te elimineren door het vuur van de goddelijke liefde. Een lange en vreselijke ziekte, die hij met groot geduld verdraagt, zal hem verder voorbereiden op zijn geboorte voor de hemel. Zodra de monniken van Gembloers horen van zijn naderend einde, komen ze naar Gorze. Zowel om hem te troosten alsook om zijn stoffelijk overschot mee te nemen. Hij sterft in de armen van twee broeders. Het is 23 mei 962, Guibertus is 70 jaar. De monniken van Gorze zien hem als een edelsteen van hun abdij, maar geven tenslotte toe en laten het stoffelijk overschot vertrekken. De dorpelingen van Gorze willen echter het vertrek beletten en vallen de stoet monniken van Gembloers aan om de relikwie te behouden. Maar plotseling barst er een onweer met hagel en bliksem los. Ze moeten Guibertus’ lichaam afstaan aan de monniken.

In Gembloers verheerlijkt God zijn graf door wonderen. In 1211 wordt hij heilig verklaard. Het klooster is eeuwenlang één van de belangrijkste kloosters in België, vanwege zijn grote voorrechten en zijn culturele invloed. Dit duurt tot de Franse revolutie, dan wordt ook dit door de revolutionairen onteigend en gedesacraliseerd. Het klooster is niet meer heropgericht, maar de relikwie van Guibertus wordt nu nog bewaard in de parochiekerk. Hij wordt vaak aanroepen tegen onweer.

Broeder René Maria

Bronnen: - ‘Les Petits Bollandistes…’, Mgr. Paul Guérin, Edition Septième, op 23 mei; Typographie des Celestins, Ancienne Maison L. Guérin, editeur, Bar-le-Duc 1874.

- ‘Met de heiligen het jaar rond’ Dom Huyben, Dom Scheerman, e.a., deel 2, op 23 mei; uitgeverij Paul Brand, Bussum 1949.